ECLI:NL:RBNNE:2022:1479

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
9527331
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de gevolgen voor transitievergoeding en billijke vergoeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Data B. Mailservice B.V. over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 1993 als Print Operator bij Data B. werkzaam was, werd op 7 september 2021 ontslagen vanwege herhaaldelijk te laat komen op het werk, ondanks meerdere waarschuwingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat [verzoeker] structureel te laat kwam, wat de bedrijfsvoering van Data B. verstoorde. De rechter concludeerde dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag, en dat [verzoeker] geen recht had op een billijke vergoeding of transitievergoeding, omdat zijn handelen als ernstig verwijtbaar werd aangemerkt. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag en toekenning van vergoedingen af, met uitzondering van de wettelijke verhoging en rente over het vakantiegeld en de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen, die wel werden toegewezen. [verzoeker] werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak- /rolnummer: 9527331 / AR VERZ 21-82
Beschikking van de kantonrechter d.d. 5 januari 2022
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
gemachtigde: mr. A. Heijs,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Data B. Mailservice B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Leek,
verweerster, hierna Data B. te noemen,
gemachtigde: mr. T.S. Nicolai.

1.De procesgang

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift, tevens voorlopige voorziening, ingediend dat ter griffie is binnengekomen op 8 november 2021.
1.2.
Data B. heeft een verweerschrift ingediend dat ter griffie is binnengekomen op 3 december 2021. Op 7 december 2021 heeft Data B. aan aanvullende productie (productie 12) in het geding gebracht.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. [verzoeker] is met zijn gemachtigde ter zitting verschenen. Data B. (vertegenwoordigd door [directrice], directrice en [HR-manager], HR-manager) is ook ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigden van [verzoeker] en Data B. hebben de standpunten van partijen nader toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2.
Data B. is een printbedrijf dat haar klanten ontzorgt bij het printen, converteren en versturen van digitale berichten. Bij Data B. wordt in de productie in ploegen gewerkt: een ochtendploeg, een middagploeg en een nachtploeg.
2.3.
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 augustus 1993 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van Data B. in de functie van Print Operator in de Printzaal. [verzoeker] genoot laatstelijk een salaris van € 2.942,77 bruto per maand, exclusief vaste ploegentoeslag van € 544,41 bruto per maand, vakantiegeld en overige emolumenten.
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst is het “Handboek Personeel” (hierna: het personeelshandboek) van toepassing. In artikel 2.2, aanhef en derde lid, van het personeelshandboek is het volgende vermeld:
“De werknemer is verplicht (…) op de vastgestelde uren de arbeid te beginnen en te beëindigen, zodat zowel bij het binnengaan als het verlaten van de werkplaats, het verkleden vóór en na die uren plaats moet vinden.”
2.5.
Op 9 oktober 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [werknemer verweerder] en [andere werknemer verweerder], namens Data B. In het gespreksverslag dat naar aanleiding van dit gesprek is opgesteld, is onder meer het volgende vermeld:
“(…) [werknemer verweerder][[werknemer verweerder], toevoeging kantonrechter]
brengt de werkhouding en inzet van [verzoeker][[verzoeker], toevoeging kantonrechter]
ter sprake. Hij heeft een aantal waarnemingen gedaan en signalen ontvangen waaruit hem blijkt dat het beter kan. Het gaat dan vooral om de aanvangstijden en pauzegedrag. Een paar voorbeelden worden besproken: [verzoeker] komt geregeld later binnen: Analyse van de Time Tell registraties van de afgelopen 4 vroege diensten laat zien dat de aanvangstijd vaak rond 15 minuten en meer, later is dan de officiële aanvangstijd van 7 uur. [werknemer verweerder] wijst hem erop dat het later beginnen van de printzaal een vertraging op de andere afdelingen (zoals Couverteren) veroorzaakt. (…) [verzoeker] geeft aan dat hij een machine wel eens op cleaning heeft staan en dat hij daar niet persé bij hoeft te blijven. Die tijd gebruikt hij dan om een sigaret te roken. [werknemer verweerder] zegt dat er dan mogelijk wel ander werk is wat hij in de tussentijd kan doen. (…)”
2.6.
Op 18 januari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [directrice] en [verzoeker]. In de brief die [directrice] diezelfde dag naar aanleiding van dit gesprek aan [verzoeker] heeft toegezonden, is het volgende vermeld:
“Vandaag, 18 januari 2021, heb ik met je gesproken over het feit dat je al langere tijd weinig blijk geeft van betrokkenheid bij bedrijf en collega’s en dat het lijkt alsof je niet meer gemotiveerd bent om bij Data B. Mailservice te werken. Je voert taken, zowel kwalitatief als kwantitatief, niet goed uit, komt afspraken niet na en hebt een negatieve houding. Ik heb met je afgesproken dat je uiterlijk 19 januari voor 12.00 uur aan mij kenbaar maakt of je je dienstverband wilt voortzetten bij Data B. Mailservice B.V. of de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen. (…)”
2.7.
In navolging van de brief van 18 januari 2021 hebben partijen onderhandeld over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.8.
Op 10, 11, 12, en 14 mei 2021 is [verzoeker] te laat op het werk verschenen.
2.9.
Op 20 mei 2021 heeft Data B. met [verzoeker] een verbetertraject opgestart. In het gespreksverslag van het gesprek dat in dat kader tussen onder andere [verzoeker], [directrice] en [HR-manager] heeft plaatsgevonden, is onder meer het volgende vermeld:
“(…) [verzoeker] heeft toch besloten in dienst te willen blijven bij Data B. Er zal in gezamenlijkheid gekeken moeten worden naar een verbetertraject. (…) Data B. wil de komende 3 maanden gebruiken om het functioneren van [verzoeker] te monitoren. Kan [verzoeker] initiatief tonen en verbeteringen laten zien?
Verbeterpunten:
(…) Hij[[verzoeker], toevoeging kantonrechter]
komt structureel te laat. [verzoeker] geeft als reden aan dat hij geen vroege vogel is. Hij komt ook te laat wanneer hij in de middagploeg werkzaam is, hiervoor heeft hij geen verklaring. [directrice][[directrice], toevoeging kantonrechter]
geeft aan dat dit niet geaccepteerd is. [verzoeker] krijgt hiervoor een laatste waarschuwing. (…)
2.10.
Op 17 juni 2021 heeft er wederom een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [HR-manager].
2.11.
Bij brief van 21 juni 2021 heeft [verzoeker] gereageerd op het gespreksverslag van het gesprek dat op 20 mei 2021 heeft plaatsgevonden. In deze brief is het volgende vermeld:
“(…) Met betrekking tot de stipte aanwezigheid bij aanvang van de ochtenddienst, zal cliënt[[verzoeker], toevoeging kantonrechter]
ervoor zorgdragen dat hij niet meer te laat komt. (…)”
2.12.
Op 2, 4, 16, 17, 18, 19 en 20 augustus 2021 is [verzoeker] wederom te laat op het werk verschenen.
2.13.
Op 24 augustus 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker], [HR-manager] en [leidinggevende], de leidinggevende van [verzoeker]. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [HR-manager] [verzoeker] op 27 augustus 2021 een e-mail toegezonden. Daarin is het volgende vermeld:
“Graag wil ik via deze weg de afspraken van ons gesprek d.d. 24 augustus 2021 bevestigen. De afgelopen tijd kom je veelvuldig te laat wanneer je vroege dienst hebt. Dit is geen gewenste situatie. Je dient op tijd te komen. Tijdens ons gesprek heb je aangegeven dit te begrijpen en op tijd te zullen zijn. Wanneer de situatie niet verbetert zal dit consequenties hebben. (…)”
2.14.
Op 1 en 2 september 2021 is [verzoeker] wederom te laat op het werk verschenen. Op 2 september 2021 heeft [HR-manager] mondeling aan [verzoeker] medegedeeld dat hij “eruit ligt” als hij nog een keer te laat op het werk verschijnt.
2.15.
Op 7 september 2021 is [verzoeker] wederom te laat op het werk verschenen. Vervolgens is [verzoeker] op dezelfde dag op staande voet ontslagen. In de brief van 8 september 2021 heeft Data B. dit ontslag bevestigd. Als reden voor het ontslag is genoemd: het ondanks waarschuwingen en gesprekken, structureel te laat komen op het werk.
2.16.
Bij brief van 14 september 2021 heeft [verzoeker] op het ontslag gereageerd. In deze brief is vermeld dat [verzoeker] van mening is dat er geen sprake is van een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet kan rechtvaardigen en dat ontslag niet redelijk is. [verzoeker] heeft in deze brief ook een voorstel gedaan om een regeling te treffen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden. Partijen zijn echter niet tot overeenstemming gekomen.
2.17.
In de e-mail van 3 november 2021 verklaart [oud-werknemer gedaagde], oud-werknemer van Data B., het volgende:
“Zelf ben ik circa twintig jaar in dienst geweest van Data B. en ben ook meerdere keren te laat geweest, voor mij waren er geen vaste werktijden, normaal begon ik om 08.00 uur en daar ging men dan ook altijd maar van uit, kwam ik later was daar nooit iemand die me daarop aansprak, nooit een waarschuwing ofzo gekregen (…)”
2.18.
Sinds 16 november 2021 is [verzoeker] bij een nieuwe werkgever werkzaam.
2.19.
Op 7 december 2021 heeft Data B. vakantiedagen en vakantiegeld ten bedrage van € 2.071,68 bruto voldaan aan [verzoeker].
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoeker], zijn overige verzoeken en het verweer daartegen
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voor de duur van de procedure de volgende voorziening te treffen:
Data B. te veroordelen om [verzoeker] binnen 48 uur na deze beslissing toegang te verlenen, te doen of laten verlenen tot de werkplek en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als Print Operator (Printzaal) te verrichten, op verbeurte van een door Data B. aan [verzoeker] te betalen dwangsom ad € 250,00 voor elke dag dat Data B. nalatig is aan deze veroordeling te voldoen;
Data B. te veroordelen onder overlegging van een deugdelijke specificatie aan [verzoeker] te betalen het verschuldigde loon ad € 3.487,18 per maand, vanaf 7 september 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW telkens wanneer dit loon niet tijdig, te weten op de laatste dag van de betreffende periode, is voldaan;
primair:
de opzegging d.d. 7 september 2021 te vernietigen ex artikel 7:681 lid 1 BW;
en Data B. te veroordelen:
om [verzoeker] binnen 48 uur na de in deze te wijzen beschikking toegang te verlenen, te doen of laten verlenen tot de werkplek en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke werkzaamheden als Printer Operator (Printzaal) te verrichten, op verbeurte van een door Data B. aan [verzoeker] te betalen dwangsom ad € 250,00 voor elke dag dat Data B. nalatig is aan deze veroordeling te voldoen;
aan [verzoeker] te betalen het verschuldigde loon ad € 3.487,18 bruto per maand, vanaf 7 september 2021 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW telkens wanneer dit loon niet tijdig, te weten op de laatste dag van de betreffende periode, is voldaan;
Data B. te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie(s), waarin het bedrag en betaling van het verschuldigde onder sub c is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat verweerder niet voldoet aan de beschikking;
subsidiair:
betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW ad € 48.906,46 bruto;
betaling aan [verzoeker] van de gefixeerde schadevergoeding van artikel 7:672 lid 11 BW ad € 17.951,98 bruto;
betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, een bedrag van € 35.778,43 bruto;
betaling aan [verzoeker] van vakantiegeld ad € 883,51 bruto en 15,8 vakantiedagen ad € 2.533,22 bruto in het kader van een correcte eindafrekening te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de in sub g, h, i en j genoemde bedragen, vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
verstrekking aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub g, h, i, j en k is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat verweerder niet voldoet aan de beschikking;
meer subsidiair:
Data B. te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de verschuldigde transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 en/of lid 8 BW ad € 35.778,43 bruto;
betaling aan [verzoeker] van vakantiegeld ad € 883,51 bruto en 15,8 dagen vakantiedagen ad € 2.533,22 bruto in het kader van een correcte eindafrekening te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
Data B. te veroordelen tot verstrekking aan [verzoeker] van een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin het bedrag en betaling van sub m en n is verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat verweerder niet voldoet aan de beschikking;
betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente over de in sub m en n genoemde bedragen, vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
Data B. te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.778,33;
en de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten voor een bedrag ad € 124,00.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] – kort gezegd – ten grondslag dat de gedragingen die hem worden verweten, niet zo ernstig zijn dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. Met het ontslag op staande voet is een te vergaande maatregel gehanteerd, aldus [verzoeker].
3.3.
Data B. verweert zich tegen de verzoeken en zij concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
4. De beoordeling
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn verzoek om een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure en zijn primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst ingetrokken. Daarmee heeft [verzoeker] een “switch” gemaakt naar zijn subsidiaire verzoek. [verzoeker] heeft toegelicht dat dit verband houdt met het feit dat hij per 16 november 2021 bij een nieuwe werkgever werkzaam is. [verzoeker] heeft ter zitting ook zijn nevenvordering in r.o. 3.1. onder j gewijzigd naar een bedrag van € 2.071,68 bruto. Dit bedrag is op 7 december 2021 door Data B. aan [verzoeker] uitbetaald. [verzoeker] handhaaft wel zijn vordering om Data B. te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het gevorderde onder j.
4.2.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter alleen de subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken van [verzoeker] beoordelen. Allereerst moet worden beoordeeld of aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekomt in verband met het op 7 september 2021 gegeven ontslag op staande voet. Daarvoor dient beoordeeld te worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Indien dit niet het geval is, heeft [verzoeker] op grond van artikel 7:681 jo. 7:671 lid 1, aanhef en onder c BW recht op een billijke vergoeding.
Ontslag op staande voet en billijke vergoeding
4.3.
Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet is op grond van artikel 7:677 lid 1 BW vereist dat het ontslag op staande voet onverwijld moet worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. Daarover wordt het volgende overwogen.
Onverwijldheid
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat aan de onverwijldheidseis is voldaan, doordat [verzoeker] is ontslagen op dezelfde dag als de dag waarop de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden, namelijk op 7 september 2021.
Dringende reden
4.6.
Ten aanzien van de dringende reden geldt dat de werkgever die een werknemer ontslag op staande voet heeft gegeven, moet stellen en zo nodig moet bewijzen dat de aan de werknemer meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan, dat deze is aan te merken als dringende reden en dat aan de vereisten voor een beroep op een dringende reden is voldaan. Data B. heeft de dringende reden aan [verzoeker] meegedeeld in de ontslagbrief van 8 september 2021. Blijkens de ontslagbrief is de dringende reden gelegen in het feit dat [verzoeker], ondanks vele waarschuwingen en gesprekken met Data B., structureel te laat op het werk komt, laatstelijk weer op 7 september 2021. Data B. heeft ter onderbouwing van het bestaan van een dringende reden onder meer verwezen naar de schriftelijke waarschuwingen die zij [verzoeker] heeft gegeven, naar gespreksverslagen van de gesprekken die zij met [verzoeker] heeft gevoerd, naar artikel 2.2, derde lid van het personeelshandboek en naar een schriftelijke verklaring van [HR-manager]. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] structureel te laat komt, dat hierover meerdere gesprekken zijn gevoerd en dat [verzoeker] meerdere malen is gewaarschuwd voor (de gevolgen van) het te laat komen. Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat het te laat komen telkens slechts enkele minuten betrof. Volgens [verzoeker] is het te laat komen niet zo ernstig dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is. Omdat het ging om een paar minuten heeft het te laat komen geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van Data B. gehad, aldus [verzoeker]. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit echter niet komen vast te staan, omdat Data B. dit verweer gemotiveerd heeft weersproken. In dat verband heeft Data B. gewezen op de door haar overgelegde verklaring van [HR-manager], waarin de noodzaak van het op tijd komen wordt uitgelegd. [HR-manager] heeft verklaard dat het productieproces niet kan starten als de Printoperator ([verzoeker]) niet aanwezig is en het te laat komen tot gevolg heeft dat een collega van een andere afdeling moet wachten. [directrice] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht, waarbij ook is toegelicht dat Data B. van andere afdelingen klachten ontvangt als de werkzaamheden in de Printzaal vertraging oplopen. [verzoeker] heeft vervolgens nagelaten zijn verweer nader te onderbouwen, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Nu [verzoeker] dit niet heeft gedaan, zal de kantonrechter aan zijn verweer voorbij te gaan. Daarbij acht de kantonrechter ook van belang dat niet in geschil is dat [verzoeker] als Printoperator het productieproces start en dat binnen Data B. de ene afdeling afhankelijk is van de andere afdeling. De kantonrechter begrijpt daarom dat Data B. er belang bij heeft dat haar werknemers hun werkzaamheden op de vastgestelde werktijden aanvangen, zoals ook is vastgelegd in het personeelshandboek. In dat verband is ook van belang dat een werkgever op grond van artikel 7:660 BW een instructierecht heeft. Dit brengt met zich dat een werknemer zich moet houden aan de door de werkgever vastgestelde voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid, waaronder de werktijden.
4.8.
Ook de stelling van [verzoeker] dat Data B. geen consequent beleid omtrent het te laat komen voert en [verzoeker] geen waarde hoefde te hechten aan de laatste waarschuwing van 2 september 2021, slaagt niet. De kantonrechter stelt wel met [verzoeker] vast dat [verzoeker] wel vaker, ook eenmaal eerder “voor de laatste keer”, door Data B. is gewaarschuwd en er toen geen consequenties zijn gevolgd. De kantonrechter kan [verzoeker] echter niet volgen in zijn stelling dat hij daarom dan ook geen gewicht hoefde toe te kennen aan de laatste (slechts mondeling gegeven) waarschuwing van 2 september 2021. Daartoe is redengevend dat [verzoeker] vanaf oktober 2019 tot het moment van ontslag meermaals is gewaarschuwd voor het te laat op het werk komen. Op 21 juni 2021 heeft [verzoeker] schriftelijk bevestigd dat hij ervoor zou zorgdragen niet meer te laat te komen. Vervolgens is [verzoeker] in augustus 2021 wederom meerdere keren te laat op het werk verschenen. Naar aanleiding daarvan heeft Data B. [verzoeker] op 24 augustus 2021 medegedeeld en schriftelijk bevestigd dat er bij het uitblijven van verbetering consequenties zouden volgen. Gelet op het voorgaande had het [verzoeker] in ieder geval op 2 september 2021, toen hem is medegedeeld dat hij “eruit ligt” als hij nog een keer te laat zou komen, duidelijk moeten zijn dat hij zou worden ontslagen als hij wederom te laat op het werk zou verschijnen. Dat deze mededeling “slechts” mondeling is gegeven, doet daar gelet op de reeds gevoerde gesprekken en gegeven waarschuwingen niets aan af. De door [verzoeker] overgelegde verklaring van ex-collega [oud-werknemer gedaagde] kan het voorgaande ook niet anders maken. [oud-werknemer gedaagde] heeft verklaard dat hij tijdens zijn dienstverband van 20 jaar nooit door Data B. is aangesproken op te laat komen. Data B. heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat zij juist vanwege het lange dienstverband van [verzoeker] een vergaande maatregel zoals een ontslag op staande voet heeft willen voorkomen en dat er daarom niet eerder consequenties zijn gevolgd. Dit is vervolgens niet door [verzoeker] weersproken, reden waarom de kantonrechter ook aan de stelling van [verzoeker] op dit punt voorbij zal gaan.
4.9.
Tot slot is niet komen vast te staan dat Data B. het te laat komen heeft aangegrepen om op een “goedkope” manier tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, zoals [verzoeker] stelt. Data B. heeft deze stelling van [verzoeker] gemotiveerd betwist en [verzoeker] heeft nagelaten zijn stelling nader te onderbouwen. Ook aan deze stelling van [verzoeker] zal daarom voorbijgegaan worden.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de bovengenoemde feiten en omstandigheden een dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren in de zin van artikel 7:678 BW. Gelet op het voorgaande had Data B. naar het oordeel van de kantonrechter niet hoeven volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals [verzoeker] heeft gesteld. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat [verzoeker] vanaf 2019 meerdere keren is gewaarschuwd voor het te laat komen, is gewezen op de gevolgen daarvan en verbetering heeft beloofd, die vervolgens is uitgebleven. Dat niet in geschil is dat [verzoeker] zijn werkzaamheden (over het algemeen) naar tevredenheid heeft verricht en in 2017 een goede beoordeling heeft gekregen, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt ook voor de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker].
4.11.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Dit brengt met zich dat [verzoeker] geen recht heeft op een billijke vergoeding. Zijn verzoek zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
Overige vergoedingen
4.12.
Ook het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een gefixeerde schadevergoeding zal worden afgewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
4.13.
Daarnaast dient beoordeeld te worden of [verzoeker] aanspraak kan maken op de transitievergoeding. Omdat Data B. de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, is zij in beginsel een transitievergoeding verschuldigd aan [verzoeker]. Data B. stelt dat zij de transitievergoeding niet verschuldigd is omdat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.14.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is de transitievergoeding niet verschuldigd als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter stelt voorop dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten niet kan worden aangenomen op de enkele grond dat er sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, omdat daarvoor niet vereist is dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt (ECLI:NL:HR:2018:484, r.o. 4.3.4.). Dat betekent dat afzonderlijk moet worden beoordeeld of de gedragingen van [verzoeker] ook ernstig verwijtbaar zijn. Daarbij geldt dat de lat voor ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer hoog ligt en het criterium met terughoudendheid moet worden toegepast. In de wetsgeschiedenis (
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 818, nr. 3, p. 39 en 40) wordt daarvan onder meer als voorbeeld gegeven de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hier al tevergeefs op heeft aangesproken. Met Data B. is de kantonrechter van oordeel dat deze situatie zich met betrekking tot [verzoeker] voordoet en maakt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Daarbij is van belang dat [verzoeker] gedurende geruime tijd veelvuldig op het te laat komen is gewezen, verbetering heeft beloofd en verbetering is uitgebleven. Ook betrekt de kantonrechter daarbij dat Data B. er belang bij heeft dat [verzoeker] zijn werkzaamheden op de vastgestelde tijdstippen aanvangt, dat de afdelingen binnen Data B. van elkaar afhankelijk zijn en Data B. onweersproken klachten over vertragingen heeft ontvangen. Tot slot is van belang dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat de reden voor het te laat komen is gelegen in de omstandigheid dat hij ’s ochtends moeilijk op gang kan komen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit geen gegronde reden en behoort dit niet voor rekening van Data B. als werkgever te komen.
4.15.
Daarnaast is er geen sprake van een situatie dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:673 lid 8 BW). Het enkele feit dat [verzoeker] een lang dienstverband heeft en voor het grootste deel van zijn dienstverband naar tevredenheid heeft gefunctioneerd, is daarvoor onvoldoende. [verzoeker] heeft ook niet, althans onvoldoende gesteld en gemotiveerd dat het niet toekennen van de transitievergoeding onaanvaardbare (financiële) gevolgen heeft.
4.16.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat de door [verzoeker] gevorderde transitievergoeding zal worden afgewezen, omdat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten.
Overige verzoeken
4.17.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] om Data B. te veroordelen tot uitbetaling van het vakantiegeld en tot uitbetaling van de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen, overweegt de kantonrechter als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] zijn vordering op dit punt gewijzigd naar het bedrag dat op 7 december 2021 door Data B. is voldaan (te weten: een bedrag van € 2.071,68 bruto (opgebouwd uit: € 971,52 bruto aan vakantiegeld en € 1.100,16 bruto aan vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen)). Los van de gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging over het vakantiegeld en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen, bestaat er daarom thans geen vordering meer ten aanzien van de vakantiedagen en het vakantiegeld. De gevorderde wettelijke rente over het vakantiegeld en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen zal worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening. Ook de gevorderde wettelijke verhoging over het vakantiegeld en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen zal worden toegewezen. Alle omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen, ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 10%
4.18.
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] om Data B. te veroordelen tot het verstrekken van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie waarin betaling van het gevorderde, zoals vermeld in r.o. 3.1. onder g, h, i, j en k, is verwerkt, overweegt de kantonrechter als volgt. Uit het vorenstaande volgt dat het gevorderde onder g, h en i zal worden afgewezen, reden waarom een bruto/netto specificatie ten aanzien van deze vorderingen eveneens zal worden afgewezen. Ten aanzien van het verzochte onder j geldt dat Data B. reeds op 7 december 2021 een bruto/netto specificatie heeft verstrekt, waardoor [verzoeker] op dit punt geen belang meer heeft bij een specificatie. Uit het voorgaande volgt dat enkel de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het vakantiegeld en de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen zullen worden toegewezen. Nu een bruto/netto specificatie enkel kan worden toegewezen ten aanzien van loon(componenten), zal de gevorderde bruto/netto specificatie worden toegewezen ten aanzien van de toe te wijzen wettelijke verhoging. De in dit verband door [verzoeker] gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu daarvoor geen belang is gesteld noch daarvan is gebleken.
4.19.
De buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd als wordt gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en als vaststaat dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [verzoeker] heeft niet of onvoldoende gesteld, gespecifieerd en/of onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en/of moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dan ook afwijzen.
4.20.
[verzoeker] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten zijn aan de zijde van Data B., tot het geven van deze beschikking, begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Data B. om aan [verzoeker] te betalen:
de wettelijke verhoging van 10% over het vakantiegeld ad € 971,52 bruto en de vakantiedagen ad € 1.100,16 bruto, onder verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke bruto/netto specificatie;
de wettelijke rente over de onder a. genoemde bedragen, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Data B. vastgesteld op € 747,00;
5.3.
verklaart de beslissing onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de overige verzoeken van [verzoeker] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.
c42977