ECLI:NL:RBNNE:2022:1475

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
182734
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in omgangsregeling tussen vader en minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De vader had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 8 februari 2022, die een omgangsregeling tussen hem en zijn twee minderjarige kinderen regelde, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. De kinderrechter oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het tijdig was ingediend. Echter, het verzoek om de opvolgende schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022 te laten vervallen, werd afgewezen omdat dit verzoek te laat was ingediend.

De kinderrechter oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing van de GI onvoldoende gemotiveerd was. De GI had de omgangsregeling voor de vader en de moeder gelijk willen houden, maar de kinderrechter vond dat de GI niet voldoende had onderbouwd waarom de gekozen regeling passend was, gezien de jonge leeftijd van de kinderen. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing van 11 februari 2022 vervallen, maar wees het verzoek van de vader om onbegeleide omgang af, omdat er nog onduidelijkheden waren over de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de benodigde ondersteuning in de thuissituatie. De kinderrechter gaf de GI de aanbeveling om in overleg met de Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) te kijken naar een passende omgangsregeling, waarbij voldoende ondersteuning aanwezig is.

De beslissing van de kinderrechter benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in omgangsregelingen, vooral in situaties waar sprake is van uithuisplaatsing en de betrokken ouders problematiek ervaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/182734 / FJ RK 22-177
Datum uitspraak: 15 april 2022
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[naam], wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: de vader,
betreffende
[naam], geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[naam], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van mr. A.L. Witteveen namens de vader, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2022;
- het verloop van de ondertoezichtstelling en het plan van aanpak met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2022;
- de nadere producties van mr. A.L. Witteveen namens de vader, ingekomen bij de griffie op 22 maart 2022.
1.2.
Verder heeft de kinderrechter, in overleg en met de toestemming van beide ouders, kennisgenomen van het onderzoeksverslag van Wolfert in Context (hierna: WIC) met onderzoeksdatum 21 september 2021 - 21 december 2021, nu de kinderrechter vanwege eerdere procedures al met dit rapport bekend is en het ook op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Op 25 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.J. Flach;
- mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 27 oktober 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 15 september 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 februari 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinshuis verlengd tot 26 mei 2022.
2.4.
De GI heeft op 11 februari 2022 aan de vader een schriftelijk aanwijzing verzonden over een omgangregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De aanwijzing is gedateerd op 8 februari 2022. In deze schriftelijke aanwijzing is (voor zover hier relevant) het volgende opgenomen:
Vrijdag 18 februari 2022 haalt vader de kinderen op om 9.30 uur. De kinderen worden opgehaald bij het gezinshuis. De kinderen worden op zaterdag 18 februari 2022 (de kinderrechter begrijpt 19 februari 2022) om 15.00 uur teruggebracht door de vader bij het gezinshuis.
De vader is verantwoordelijk om iemand bereid te vinden die in het bezit is van een geldig rijbewijs, die hem en de kinderen kan vervoeren.
2.5.
De GI heeft op 2 maart 2022 een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader. De volgende omgangsregeling wordt hierin vastgesteld: De kinderen worden in de oneven weken (week 9,11,13,15,17,19) opgehaald door de vader op vrijdag om 9:30 uur bij het gezinshuis en op zaterdag om 15:00 uur weer teruggebracht.
2.6.
De moeder heeft ook een schriftelijke aanwijzing gehad met dezelfde omgangstijden maar dan in de even weken.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - primair de schriftelijke aanwijzing van de GI van 8 februari 2022 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren. Daarnaast verzoekt de vader een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast te stellen waarbij de vader de ene week van 9.30 uur tot en met de volgende dag 15.00 uur en de andere week op de woensdagmiddag of de vrijdagmiddag tot na het avondeten recht heeft op omgang. Subsidiair verzoekt de vader om een omgangregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2.
De vader stelt zich op het standpunt dat de bestreden schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig door de GI is voorbereid. De vader wenst de ene week van zaterdag op zondag en de andere week op woensdag of vrijdag omgang. De GI gaf aan dat zij het verzoek van de vader intern zouden bespreken. De vader vindt dat hij geen redelijk termijn heeft gekregen om zijn zienswijze kenbaar te maken. De vader verkeerde in de veronderstelling dat de omgang zou worden uitgebreid en heeft dus niet, althans onvoldoende, kunnen reageren op het besluit van de GI om de omgangregeling niet uit te breiden.
3.3.
De vader is daarnaast van mening dat de schriftelijk aanwijzing in strijd is met artikel 3:4 Awb. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtstreeks bij de beslissing betrokken belangen onvoldoende dan wel onjuist zijn afgewogen. Aangezien de vader zijn zienswijze niet kenbaar heeft gemaakt, kan de GI niet alle belangen hebben afgewogen. De vader begrijpt bovendien niet precies wat er met de motivering van de GI wordt bedoeld. De vader neemt aan dat met niet evenredig uit kunnen breiden van de omgangregeling wordt bedoeld dat de moeder en de vader anders niet evenveel omgang hebben. Hij vindt echter dat in dit kader onvoldoende onderbouwd is dat evenredige omgang nodig is in het belang van de kinderen. Daarnaast wordt als motivering benoemd dat de GI nog niet over de informatie over de persoonlijke problematiek van de ouders beschikt. De vader denkt dat de GI gelet op de problematiek van de vader uitbreiding van de omgang onveiligheid vindt. Ook dit vindt de vader onvoldoende onderbouwd. Los daarvan vindt hij dat dit zich niet verhoudt met de onbegeleide omgangsregeling die hij al heeft. Er zijn volgens de vader geen aanwijzingen voor onveiligheid tijdens de omgangsmomenten. De vader is daarnaast van mening dat hij en de kinderen gelet op hun hechtingsrelatie belang hebben bij meer omgang, in ieder geval minimaal één keer in de week. Verder vindt de vader dat de schriftelijk aanwijzing niet deugdelijk is gemotiveerd (artikel 3:46 Awb).
3.4.
De vader heeft op 22 maart 2022 schriftelijk zijn verzoek gewijzigd, en heeft verzocht eveneens de schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022 vervallen te verklaren, omdat de aanwijzing voortborduurt op de schriftelijke aanwijzing van 8 februari 2022. De vader stelt zich op het standpunt dat vanwege de grote mate van samenhang en om proceseconomische redenen, er voldoende aanknopingspunten zijn om ook de schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022 in de beoordeling mee te nemen. Ter onderbouwing verwijst de vader naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2020:3164).

4.Het standpunt van de belanghebbenden

Het standpunt van de GI
4.1.
Door de GI is - samengevat - het volgende aangevoerd. Bij de GI is intern besloten om in een schriftelijk aanwijzing enkel een omgangsregeling te bepalen voor de duur van de destijds geldende machtiging tot uithuisplaatsing. Dat is de reden dat er maar een omgangsmoment in de aanwijzing van 8 februari 2022 staat. De GI is van mening dat de vader voldoende wordt meegenomen in het proces. De GI streeft naar een evenredige (voor beide ouders gelijke) omgangsreling, omdat het perspectief van de kinderen nog niet is bepaald. Daarbij heeft de GI intern het verzoek van de vader besproken en besloten dat uitbreiding tussen de ouders en de kinderen wel van belang is, maar dat dan eerst de Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (hierna: IAG) moet starten om voldoende zicht te hebben op de thuissituatie. De IAG is nodig om ervoor te zorgen dat de ouders de juiste begeleiding krijgen om goed aan te kunnen sluiten bij de kinderen. Op basis van het onderzoek van WIC is de omgang uitgebreid. Nu de GI vervolgens tot de conclusie is gekomen dat de persoonlijke problematiek van de ouders niet genoeg is meegenomen in het onderzoek van WIC, en de GI dat bij nader inzien wel heel belangrijk vindt om goed in te kunnen schatten of de kinderen een goede omgang met de ouders kunnen hebben, vindt de GI dat eerst de IAG moet starten en dat dan pas kan worden uitgebreid.
Daar komt bij dat vanuit de observatiemomenten van de hulpverleners is gebleken dat het noodzakelijk is dat er iemand is die de ouders helpt om hun opvoedingsvaardigheden te versterken en om het gedrag van de kinderen te volgen. Doordat de financiering nog niet rond is, kan de IAG nog niet starten. De verwachting is dat de aanvraag bij de gemeente de week na de zitting wordt goedgekeurd waardoor de IAG dan gelijk kan starten. Het is de bedoeling dat de IAG op de vrijdag start en dat op basis daarvan gekeken wordt op welke momenten er hulp nodig is en op welke momenten er uitbreiding in de omgang mogelijk is. Hierbij is het de bedoeling dat de IAG-er de ene week op de vrijdag bij de moeder is en de andere week bij de vader en dat er doordeweeks bij beide ouders één omgangsmoment bij komt waarbij de IAG-er ook aansluit. De GI twijfelt of deze omgangsregeling met de vader haalbaar is nu hij de afgelopen vier keer de omgang heeft afgezegd of beperkt. De GI vraagt zich af waar de prioriteiten van de vader liggen en zijn onvoorspelbaarheid voor de kinderen baart de GI zorgen. De GI heeft geconstateerd dat de vader met de kinderen in een auto zonder rijbewijs rijdt, daarom heeft de GI op dit punt ook een aanwijzing gegeven.
Het standpunt van de moeder
4.2.
Door en namens de moeder is - samengevat - het volgende aangevoerd. De moeder deelt de visie van de vader omtrent het niet uitbreiden van de omgang. De moeder vindt niet dat evenredigheid tussen de ouders een reden moet zijn om de omgangsregeling op deze manier vast te stellen, maar dat bij beide ouders los van elkaar gekeken moet worden wat mogelijk is. De moeder vindt het goed om te horen dat de inzet van de IAG betekent dat de omgang wordt uitgebreid. De moeder begrijpt ook dat de vader uitbreiding van de omgang wil, maar tegelijkertijd maakt de moeder zich zorgen of het de vader wel lukt om de extra omgangsmomenten na te komen. Te meer omdat de vader samen met de kinderen met het openbaar vervoer moet reizen. Wat dat betreft staat de moeder niet achter een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Daarnaast kan wat de moeder betreft in overleg bepaald worden hoe de omgangregeling tussen de moeder dan wel de vader en de kinderen eruit moet gaan zien. Dit hoeft niet in een schriftelijke aanwijzing vastgelegd te worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige en voor de duur daarvan, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt deze beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing. Op grond van artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.2.
Op grond van artikel 1:264 lid 3 BW bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken, die aanvangt met ingang van de dag na de dag waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Uit de toelichting van de GI ter zitting blijkt dat de vooraankondiging van de schriftelijk aanwijzing op 8 februari 2022 naar de vader is verstuurd en dat de schriftelijke aanwijzing vervolgens op 11 februari 2022 is verzonden. De datum van 8 februari 2022 die boven de schriftelijke aanwijzing staat is een kennelijke verschrijving, die voor de vader direct duidelijk kon zijn. De kinderrechter stelt vast dat het verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren op 21 februari 2022 tijdig is ingediend. De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
5.3.
Ten aanzien van het verzoek van de vader om ook de nieuwe schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022 vervallen te verklaren, overweegt de kinderrechter dat de vader dit verzoek pas op 23 maart 2022 heeft gedaan bij de kinderrechter. De GI heeft op de zitting uitgebreid gemotiveerd dat de aanwijzing van 2 maart 2022 per post en e-mail is verstuurd aan de vader. Dit is door de vader onvoldoende weersproken. De kinderrechter oordeelt daarom dat de vader op 23 maart 2022 te laat was met het verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022 vervallen te verklaren. De kinderrechter ziet in de door de vader aangehaalde uitspraak van het gerechtshof onvoldoende aanleiding om de vader wel te ontvangen in zijn verzoek of de schriftelijke aanwijzing, ondanks de niet-ontvankelijkheid, bij de beoordeling te betrekken. Het gerechtshof heeft weliswaar in die situatie aanleiding gezien om een opvolgende schriftelijke aanwijzing bij de beoordeling te betrekken, maar in het algemeen kan het niet de bedoeling zijn om schriftelijke aanwijzingen waarvan niet tijdig om vervallenverklaring is verzocht, bij de beoordeling te betrekken. Dit is in strijd met de rechtszekerheid. De GI en ook de moeder, wiens aanwijzing afgestemd is op die aan de vader, mochten ervan uitgaan dat de aanwijzing van 2 maart 2022 in stand zou blijven.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat een schriftelijke aanwijzing een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat de kinderrechter moet beoordelen of de aanwijzing van de GI volgens de regels van de Awb en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen.
5.5.
De kinderrechter stelt vast dat de vader in de gelegenheid is gesteld zijn mening over de schriftelijke aanwijzing te geven. De aanwijzing is zorgvuldig voorbereid. Met de vader is de kinderrechter wel van oordeel dat de motivering van de aanwijzing tekortschiet. Dat de GI de regeling voor de vader en de moeder gelijk wil hebben, nu nog onduidelijk is waar de kinderen gaan opgroeien, kan de kinderrechter volgen, maar niet waarom de GI voor deze duur en frequentie van onbegeleide omgang kiest. De GI had dit beter moeten onderbouwen. Nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog maar één en drie jaar oud zijn, zouden meer (maar wel kortere) omgangsmomenten meer voor de hand liggen. De GI heeft vooral onderbouwd waarom er niet verder uit kan worden gebouwd, zoals de vader wil, maar niet waarom de vastgelegde regeling passend is. Ook blijkt niet hoe de GI de zorgen uit het rapport van het WIC heeft betrokken bij het bepalen van deze omgang. Nu de kinderrechter de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd vindt, zal de kinderrechter de aanwijzing vervallen verklaren.
5.6.
De kinderrechter zal het verzoek van de vader om te bepalen dat er iedere week onbegeleide omgang plaatsvindt afwijzen. Ten eerste zag de aanwijzing op slechts een omgangsmoment en blijft de opvolgende aanwijzing van 2 maart 2022 in stand. De kinderrechter ziet ook gelet op wat in de beschikking van 21 januari 2022 is overwogen geen aanleiding voor een uitbreiding van de onbegeleide omgang. Nog steeds is onduidelijk wat de forse problematiek en de bij de ouders gestelde diagnoses betekenen voor hun opvoedingsvaardigheden en of zij met hun problematiek en de gestelde belemmerende factoren in het rapport van WIC een traumasensitief opvoedingsklimaat kunnen creëren voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook is nog niet bekend of de ouders voldoende veiligheid, structuur, duidelijkheid en begrenzing kunnen bieden. Uit het rapport bleek ook dat er intensieve hulpverlening nodig is in de thuissituatie. De kinderrechter heeft in de beschikking van 21 januari 2022 verder overwogen dat zij de conclusie van WIC dat er geen veiligheidsrisico’s zijn die een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders in de weg staan, niet kan volgen. Gelet op deze zorgen die de kinderrechter al voor het geven van de schriftelijke aanwijzing heeft geuit, vindt de kinderrechter een onbegeleide wekelijkse regeling, zonder dat daarbij voldoende ondersteuning aanwezig is in de thuissituatie, niet in het belang van de kinderen.
Daar komt bij dat de GI op de zitting inmiddels heeft aangekondigd dat op zeer korte termijn de IAG gaat starten. De kinderrechter kan op dit moment niet beoordelen op welke dagen de medeweker van de IAG aanwezig kan zijn bij de ouders. Daarom is het passend dat de GI in overleg met de IAG nu eerst bekijkt welke vorm van omgang het meest in het belang van de kinderen is, waarbij de kinderrechter het belangrijk vindt dat er voldoende ondersteuning en begeleiding is tijdens de omgang en de kinderen de ouders wekelijks zien. Voor de rust en duidelijkheid kan het helpend zijn als de kinderrechter een regeling vastlegt op grond van artikel 1:265g BW, zodat voorkomen wordt dat er veel schriftelijke aanwijzingen elkaar opvolgen. De kinderrechter geeft de GI in overweging deze weg te bewandelen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 11 februari 2022 vervallen;
6.2.
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 2 maart 2022;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Massink, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.