ECLI:NL:RBNNE:2022:1394

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/19/139172 / HA RK 22-4
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek om onbevoegdheid en inzage op grond van artikel 843a Rv

In deze tussenbeschikking heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de verzoeker, [gedaagde], de rechtbank verzocht om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het verzoek van de verzoeksters, [eiseressen], op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat een verzoek tot inzage op de voet van artikel 843a Rv ook per verzoekschrift kan worden ingeleid. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat [eiseres 1] in Nederland is gevestigd, wat een concreet aanknopingspunt met de Nederlandse rechtssfeer biedt. De rechtbank wijst het verzoek van [gedaagde] tot onbevoegdheid af, evenals het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het incident, vastgesteld op € 563,00. De zaak zal op 30 mei 2022 weer op de rol komen voor het indienen van een verweerschrift aan de zijde van [gedaagde].

Uitspraak

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/139172 / HA RK 22-4
Beschikking in het incident van 2 mei 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 1],
2. de naamloze vennootschap naar het recht van [land 1]
[eiseres 2] N.V.,
statutair gevestigd te [plaats 2] ([land 1]),
3. de naamloze vennootschap naar het recht van [land 1]
[eiseres 3] N.V.,
statutair gevestigd te [plaats 2] ([land 1]), verzoeksters, advocaat mr. J.W.P.M. van der Velden te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 3] ([land 2]),
verweerder,
advocaat mr. J.M.K.P. Cornegoor te Haarlem.
Verzoeksters zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] worden genoemd en ieder afzonderlijk respectievelijk [eiseres 1], [eiseres 2] en [eiseres 3]. Verweerder zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 25 producties inhoudende een verzoek ex artikel 843a Rv, ingekomen ter griffie op 23 februari 2022;
  • brief van 28 februari 2022 aan de zijde van [eiseressen] met het betekeningsexploot van 23 februari 2022;
  • brief van 5 april 2022 aan de zijde van [gedaagde] met het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling;
  • brief van 7 april 2022 aan de zijde van [eiseressen] met het verzoek de volledige zaak te behandelen tijdens de mondelinge behandeling;
  • mededeling van de griffier aan beide partijen dat de mondelinge behandeling door zal gaan op11 april 2022;
  • het incidenteel verweerschrift met betrekking tot de rechtsmacht aan de zijde van [gedaagde],ingekomen ter griffie op 8 april 2022;
  • akte indienen nadere producties 26 en 27 ingebracht door [eiseressen], ingekomen ter griffie op8 april 2022;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 11 april 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen aan de zijde van [eiseressen];
  • de aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling aan de zijde van [gedaagde].
1.2.
Beschikking is vervolgens bepaald op heden.
2 De feiten in het incident
2.1.
Sinds 2000 ontwikkelt [eiseres 1] het [naam 1]-project, middels vennootschappen die zijn gelieerd aan haar of haar uiteindelijke aandeelhouders. Onder het [naam 1]-project wordt de projectontwikkeling verstaan van 105,87 hectare grond te [plaats 4] ([land 2]).
2.2. [
eiseressen] hebben tot op heden circa USD 38 miljoen geïnvesteerd in het [naam 1]-project. In opdracht van [eiseres 1] wordt het [naam 1]-project iedere paar jaar getaxeerd. In 2017 is het [naam 1]-project getaxeerd op USD 47 miljoen. In 2021 heeft [eiseres 3] het [naam 1]-project afgewaardeerd tot USD 9 miljoen.
2.3. [
gedaagde] is woonachtig in [land 2]. Sinds 2001 beheert en ontwikkelt [gedaagde] in [land 2] het [naam 1]-project. [gedaagde] ontvangt voor zijn werkzaamheden aan het [naam 1]-project vergoedingen van [eiseres 1] en van de aan [eiseres 1] gelieerde vennootschappen.
2.4.
Een overzicht van de aandeelhoudersstructuur van [eiseressen], zoals deze door [eiseressen] in het geding is gebracht: afbeelding
2.5.
Op 14 november 2019 hebben [gedaagde] enerzijds en [eiseres 1], [eiseres 3], [eiseres 2] en [naam 1] [naam 2] [naam 3] S.A. anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over vorderingen en vergoedingen die [gedaagde] dient te ontvangen. Tevens staat in voornoemde vaststellingsovereenkomst opgenomen dat op die overeenkomst Nederlands recht van toepassing is en bij een geschil tussen partijen dit in eerste instantie exclusief zal worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Assen. Deze vaststellingsovereenkomst van 14 november 2019 is door [eiseres 1] vernietigd.
2.6. [
gedaagde] is bestuurder geweest van [naam 1] [naam 2] [naam 3] S.A., een vennootschap die was gevestigd te [land 2] en daar haar ondernemingsactiviteiten uitoefende. [naam 1] [naam 2]
[naam 3] S.A. is in 2020 gefuseerd met [eiseres 3], waarbij [eiseres 3] de verkrijgende vennootschap is.
2.7.
Op 7 februari 2022 heeft [eiseres 1] een verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van bewijsbeslag ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Bij beschikking van 8 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam het door [eiseres 1] verzochte beslag toegestaan onder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen twee weken na beslaglegging wordt ingesteld. Op 9 februari 2022 heeft [eiseres 1] het bewijsbeslag laten leggen.

3.Het geschil in het incident

3.1. [
gedaagde] verzoekt de rechtbank om zich bij beschikking onbevoegd te verklaren om van het verzoek van [eiseressen] ex artikel 843a Rv kennis te nemen, met hoofdelijke veroordeling van [eiseressen] in de kosten van het geding. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan. Tussen Nederland en [land 2] is geen verdrag van toepassing met betrekking tot de internationale rechtsmacht. De vraag of de Nederlandse rechter in onderhavig verzoek bevoegd is dient volgens [gedaagde] dan ook te worden beantwoord naar de regels van commuun internationaal privaatrecht. Artikel 3 Rv kan niet of niet onverkort worden toegepast wanneer het een verzoek betreft dat is gebaseerd op artikel 843a Rv, aldus [gedaagde]. De onbegrensde rechtsmacht moet worden beperkt. De enkele woonplaats van de verzoekende partij is zowel naar Nederlands als naar internationale inzichten volgens [gedaagde] geen aanvaardbare grondslag voor het aannemen van rechtsmacht over een buitenlandse verweerder. Daarbij wijst [gedaagde] nog op artikel 162b lid 2 ontwerp-Rv waarin twee alternatieve bevoegdheidsgronden staan genoemd, namelijk (i) de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn om van de hoofdzaak kennis te nemen, en (ii) de rechter binnen wiens rechtsgebied degene die de bescheiden ter beschikking heeft woonachtig is of zijn gewone verblijfplaats heeft. Deze alternatieve bevoegdheidsgronden brengen ook geen rechtsmacht mee voor de Nederlandse rechter, aldus [gedaagde]. Ook het vermeende schade brengende feit waarop [eiseressen] zich beroept, de beweerdelijke verduistering door [gedaagde], heeft plaatsgevonden in [land 2], zodat volgens [gedaagde] ook gelet hierop geen rechtsmacht voor de Nederlandse rechter bestaat.
Verder voert [gedaagde] aan dat [eiseres 1] uitsluitend als verzoekster is opgenomen teneinde rechtsmacht voor de Nederlandse rechter te creëren. De hoofdzaak betreft een geschil tussen [eiseres 3] als rechtsopvolger onder algemene titel van [naam 1] [naam 2] [naam 3] S.A enerzijds en [gedaagde] als voormalig bestuurder van [naam 1] [naam 2] [naam 3] S.A, over de wijze waarop [gedaagde] zijn taak als bestuurder heeft vervuld, anderzijds. [eiseres 1] staat op geruime afstand van dat geschil. [eiseres 1] is via [eiseres 2] slechts indirect aandeelhouder van [eiseres 3]. Daarbij voert [gedaagde] aan dat er tussen [eiseres 1] en [gedaagde] geen overeenkomst van opdracht heeft bestaan, zodat er geen sprake is van enige rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en [gedaagde]. Ook de enkele tekst zoals opgenomen in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 14 november 2019 brengt geen rechtsmacht voor de Nederlandse rechter met zich mee. [eiseressen] zal zich voor de beoordeling van het verzoek ex artikel 843a Rv dan ook tot de rechter van [land 1] of [land 2] moeten wenden, aldus [gedaagde].
In het onverhoopte geval dat de rechtbank zal oordelen dat zij wel rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek ex artikel 843a Rv, verzoekt [gedaagde] de rechtbank om de mogelijkheid open te stellen om van die beschikking tussentijds hoger beroep in te stellen ex artikel 358 lid 4 Rv. Tevens verzoekt [gedaagde] de rechtbank om in dat geval [gedaagde] een nadere termijn te geven voor het indienen van het verweerschrift tegen het inhoudelijke verzoek ex artikel 843a Rv van [eiseressen]
3.2. [
eiseressen] concludeert tot afwijzing van het verzoek in het incident met betrekking tot de onbevoegdheid van de rechtbank. Met betrekking tot de bevoegdheid voert [eiseressen] daartoe allereerst aan dat het Amsterdamse verlof dat [eiseres 1] heeft gekregen om bewijsbeslag te leggen op de bescheiden die [gedaagde] bij zich droeg toen hij op
9 februari 2022 in Nederland was, met zich brengt dat een Nederlandse rechter zich dient te buigen over het daaropvolgende inzageverzoek conform artikel 843a Rv. Tevens voert [eiseressen] aan dat de rechtbank, locatie Assen op de volgende drie gronden bevoegd is om van het verzoek ex artikel 843a Rv kennis te nemen:
Forum Actoris (artikel 3 sub a Rv)
Forumkeuze in de vaststellingsovereenkomst (artikel 8 Rv)
Forum Arresti (artikel 10 jo. 767 Rv, subsidiair)
Tevens voert [eiseressen] aan dat het geen verplichting van de rechtbank is om de rechtsmacht voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak te beoordelen, zodat de rechtbank over het verzoek in het incident (bevoegdheid) alsmede over het verzoek in de hoofdzaak (artikel 843a Rv) gelijktijdig kan beslissen. Dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen geen inhoudelijk verweerschrift in te dienen met betrekking tot het verzoek tot afgifte van stukken ex artikel 843a
Rv dient voor rekening en risico van [gedaagde] te blijven, aldus [eiseressen] Tot slot voert [eiseressen] aan dat een eventuele tussenbeschikking met betrekking tot het incident niet zelfstandig appellabel dient te zijn.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Op grond van vaste rechtspraak kan een verzoek tot inzage op de voet van artikel 843a Rv ook worden ingeleid per verzoekschrift (HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, JOR 2019/28 m.nt. J.R. Sijmonsma (Syngenta/X). Van een dergelijk verzoek kan de rechtbank kennis nemen gelet op het bepaalde in artikel 3 sub a Rv, aangezien [eiseres 1] gevestigd is in Nederland. Daarmee is een concreet aanknopingspunt met de Nederlandse rechtssfeer gegeven, omdat een van de verzoekers in Nederland is gevestigd. Dat het onderliggende geschil alleen (althans voornamelijk) aanknopingspunten heeft met buitenlandse rechtssferen, zoals [gedaagde] betoogt, is dus niet juist. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de wetgever het, in afwijking van Rv-oud, niet langer nodig achtte een zogenaamde forum-non-convenience bepaling op te nemen, omdat sprake is van een concreet aanknopingspunt in de vestigingsplaats in Nederland van de verzoeker. De rechter die in verzoekschriftprocedures rechtsmacht heeft op grond van artikel 3 Rv, dient deze rechtsmacht dus uit te oefenen. Volgens de memorie van toelichting kan (pas) na de rechtsmacht toetsing, de toetsing aan het beginsel van ‘point d'intérêt, point d'action’ plaatsvinden (MvT, 26 855, nr. 3, p. 31.).
4.2.
Anders dan [gedaagde] nog stelt, doet artikel 162b lid 2 ontwerp-Rv aan het voorgaande niet af. Om te beginnen is dat geen geldend recht en artikel 3 sub a Rv wel, inclusief de duidelijke overwegingen van de wetgever dat de rechter niet alsnog zijn bevoegdheid mag afwijzen als deze eenmaal bevoegd is. Bovendien is het desbetreffende wetsvoorstel ingetrokken (zie Wetsvoorstel 33 079,
Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden, onder nr. 7, en de brief van de Minister President van 1 november 2017 aan de tweede kamer (Kamerstuk 34 700, nr. 50).
4.3.
Het voorgaande zou anders liggen als [eiseres 1] enkel als verzoekster optreedt om bevoegdheid van de Nederlandse rechter te creëren en zij dus geen in rechte te respecteren belang heeft bij het onderhavige verzoek. Dan zou immers sprake zijn van misbruik van (proces)recht. Daarvan is echter niet gebleken. Het enkele feit dat [eiseres 1] partij is bij de met [gedaagde] gesloten vaststellingsovereenkomst, brengt mee dat niet gebleken is dat zij geen enkel redelijk belang zou hebben bij een verzoek als het onderhavige. Immers, zij is in ieder geval als partij betrokken bij een overeenkomst met [gedaagde] die (deels) betrekking heeft op de rechtsverhouding die in het onderhavige geval mede een rol speelt. Iets anders is, of zij bij dat verzoek een redelijk belang heeft als bedoeld in artikel 843a Rv. Die toets is echter thans (nog) niet aan de orde.
4.4.
Voor zover [gedaagde] nog aangevoerd heeft dat de rechtbank niet bevoegd is om een specifiek verzoek als bedoeld in artikel 843a Rv te beoordelen omdat een eventuele hoofdprocedure tussen partijen bij een buitenlandse rechter (met toepassing van buitenlands recht) zal worden gevoerd, gaat dat verweer niet op. Volgens de Hoge Raad (HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264, NJ 2013, 288, m.nt. H.B. Krans) betreft een verzoek op de voet van artikel 843a Rv een zelfstandige vordering/verzoek waarvoor het niet nodig is dat over de rechtsbetrekking waaromtrent afschrift van bescheiden wordt verlangd een procedure aanhangig is of naar verwachting zal worden gemaakt, dan wel dat een zodanige procedure, indien deze aanhangig zou worden gemaakt, in Nederland zal worden gevoerd. Op de voet van art. 843a Rv kan dus de exhibitie van bescheiden worden verlangd in een afzonderlijk geding voor de Nederlandse rechter wanneer de hoofdprocedure tussen partijen niet in Nederland aanhangig is, en naar verwachting ook niet aanhangig zal worden, maar voor de gerechten van een vreemde staat.
4.5.
Het verzoek van [gedaagde] om tussentijds appel open te stellen tegen deze beslissing in incident, zal worden afgewezen. Het betreft een tussenbeschikking waarvoor geen (tussentijds) appel is toegestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Bij de beoordeling dient te worden vooropgesteld dat de wetgever tussentijds beroep (in art. 337 lid 2 Rv en in navolging daarvan artikel 358 lid 4 Rv) heeft uitgesloten om fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties, een en ander als gevolg van tussentijds beroep, tegen te gaan en aldus de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 459 (MvT) en p. 460-461 (MvA I).
Daarbij zij opgemerkt dat het argument van [gedaagde] met betrekking tot de onomkeerbare en verstrekkende gevolgen van een eventueel toewijzende beschikking door een – in zijn visie – onbevoegde rechter als zodanig onvoldoende gewicht in de schaal legt om een uitzondering op het uitgangspunt van uitsluiting van tussentijds hoger beroep aan te nemen (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3264, rov. 3.6.2).
4.6.
De rechtbank zal het verzoek van [gedaagde] voor het gunnen van een termijn om alsnog in de hoofdzaak verweer te mogen voeren wel honoreren. Anders dan [eiseressen] betoogt, dient het onderhavige bevoegdheidsverweer overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is in
dagvaardingsprocedures, als een incident te worden beschouwd waaromtrent eerst beslist moet worden. Het is doelmatiger als de rechtbank eerst beslist omtrent haar bevoegdheid, alvorens partijen het debat – als de rechtbank bevoegd is, zoals in het onderhavige geval - geheel inhoudelijk voeren. Daarom zal [gedaagde] een termijn gegund worden van 4 weken voor het opstellen van een verweerschrift. Een dergelijk termijn is, gelet op de complexiteit en de omvang van het onderhavige verzoek, een redelijke termijn.
4.7.
Aangezien [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld in dit incident, zal hij veroordeeld worden in de kosten ervan. Omdat [eiseressen] op de mondelinge behandeling ook inhoudelijk op de zaak is ingegaan, worden deze kosten redelijkerwijs gesteld op:
1 punt x tarief € 563,00.

5.De beslissing De rechtbank:

in het incident

5.1.
wijst de verzoeken van [gedaagde], ter zake de onbevoegdheid van de rechtbank en het tussentijds instellen van hoger beroep, af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden vastgesteld op € 563,00;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
maandag 30 mei 2022voor het indienen van een verweerschrift aan de zijde van [gedaagde];
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door rechter mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2022.
typ/conc: 527/awi/SvB