ECLI:NL:RBNNE:2022:1387

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
LEE 21/3630
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en bewijsvermoeden in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over mijnbouwschade. Eiseres, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De aanvraag werd in het primaire besluit van 24 februari 2021 afgewezen, waarop eiseres bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 15 oktober 2021, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was eiseres aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en deskundige R.P.M. Krijns van NIVRE.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiseres zich bevindt in een gebied dat beïnvloed wordt door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing, wat inhoudt dat de schade als gevolg van deze activiteiten wordt vermoed, tenzij een andere oorzaak kan worden aangetoond. De rechtbank heeft overwogen dat de deskundigen in hun rapporten een andere uitsluitende oorzaak voor de schade hebben aangewezen, namelijk thermische werking, en dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de bevindingen van de deskundigen en dat het bewijsvermoeden voor de schade is weerlegd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 24 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag tot vergoeding van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 15 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en deskundige R.P.M. Krijns van deskundigenbureau NIVRE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 1 maart 2020 heeft eiseres een ‘Aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend bij verweerder. De aanvraag heeft betrekking op de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning).
1.2.
Eiseres heeft bij de aanvraag aangegeven gebruik te willen maken van de aannemersvariant.
1.3.
Op 10 juni 2020 heeft een vertegenwoordiger van BFN Schadeherstel (de aannemer) de schade aan de woning opgenomen. Deskundige J. Dijkstra van deskundigenbureau NIVRE heeft, in opdracht van verweerder, een adviesrapport uitgebracht aan de hand van de foto’s van de aannemer. Het rapport bespreekt vijf schades.
1.4.
Op 28 januari 2021 heeft deskundige Dijkstra, naar aanleiding van een zienswijze van eiseres, een herzien adviesrapport uitgebracht.
1.5.
Verweerder heeft in het besluit van 24 februari 2021 de aanvraag afgewezen en geen vergoeding aan eiseres toegekend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.6.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar was deskundige Krijns van NIVRE aanwezig.
1.7.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.8.
Deskundige Krijns heeft in opdracht van verweerder in beroep een nader advies uitgebracht over de vijf schades.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
De woning waar het hier om gaat is gelegen in het gebied dat wordt beïnvloed door beweging van de bodem als gevolg van mijnbouwactiviteiten ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is daarom van toepassing. Het bewijsvermoeden is, zoals het beleid van verweerder bepaalt, weerlegd als evident en aantoonbaar een andere oorzaak als uitsluitende oorzaak voor de fysieke schade valt aan te wijzen dan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld.
2.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Het ligt op de weg van eiseres om deze aanknopingspunten naar voren te brengen.
3.1.
Eiseres voert aan dat het bewijsvermoeden niet is weerlegd. De schades zijn pas na aanschaf van de woning ontstaan. Na de beving in Westerwijtwerd, in de ochtend van 23 mei 2019, lag er gruis op de grond in de hal. Hieruit volgt dat de schade in de hal op dat moment is ontstaan en dus is veroorzaakt door de beving.
Daarnaast is de muur waar schade 5 zich bevindt, na aanschaf van de woning in 2018, donkergrijs geschilderd. De deskundige heeft aangegeven dat het om een oude scheur gaat omdat er geen witte breukvlakken zichtbaar zijn. Er is wel wit zichtbaar in de scheur. Dit betekent, zo voert eiseres aan, dat de scheur pas is ontstaan nadat de muur is geschilderd en dat het hier dus om een recente scheur gaat. Ook de oud bewoonster van de woning heeft aan eiseres bevestigd dat de scheuren nog niet aanwezig waren in 2018, de scheuren zijn dus na 2018 ontstaan.
Daarbij merkt eiseres op dat ze zelf heeft aangegeven dat de scheur in de slaapkamer/badkamer er al zat, maar dat deze is verergerd. Voor die schade hoeft geen vergoeding toegekend te worden, zo heeft eiseres tijdens de zitting verklaard. Eiseres wil enkel dat er eerlijk wordt geoordeeld, ze is zelf immers ook eerlijk geweest.
3.2.
Verweerder voert aan dat het door eiseres aangegeven tijdstip van ontstaan van de schade niet als vaststaand kan worden aangenomen. Het is bekend dat bewoners in de regel niet bekend zijn met de gebreken die aanwezig zijn in de woning. Deze gebreken worden vaak pas opgemerkt als er een reden is om de woning te inspecteren, bijvoorbeeld nadat een beving heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat de schade is waargenomen na een beving, is onvoldoende om het causale verband vast te stellen. Verweerder wijst erop dat de deskundigen met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak hebben aangewezen. Voor alle schades geldt, kort gezegd, dat er sprake is van thermische werking. Door werking van de verschillende materialen ontstaan er spanningen die normaliter worden opgevangen door de naden. Nu alle naden zijn dichtgezet met stucwerk, een hard materiaal, ontstaat er scheurvorming in het stucwerk. Daarbij is het hoogst onwaarschijnlijk dat de schades, gelet op de maximale trillingssnelheid van 6,73 mm/s met een overschrijdingskans van 1 %, verergerd zijn door mijnbouwactiviteiten.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen in de adviesrapporten op inzichtelijke wijze een andere uitsluitende oorzaak hebben aangewezen. Eiseres heeft, anders dan het ontstaansmoment, de inhoud van de adviesrapporten niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarmee onvoldoende heeft aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de door verweerder ingeschakelde deskundigen. Zo heeft ze bijvoorbeeld geen contra-expertise ingebracht. Haar bezwaren kunnen daarom niet opwegen tegen de beoordeling van de schade door de verschillende deskundigen. De deskundigen zijn het met elkaar eens in hun oordeel over de oorzaak van de schade en hun beoordeling over de verergering steunt mede op wetenschappelijke inzichten over het effect van trillingssnelheden. Daarbij is het niet relevant of de schade vóór of ná 2018 is ontstaan.
Conclusie
4.1.
Verweerder heeft zich mogen baseren op de bevindingen van de deskundigen omdat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan hun conclusies. Op grond van de rapporten is verweerder ook terecht tot de conclusie gekomen dat het bewijsvermoeden voor alle schades is weerlegd omdat voor de schades met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is aangewezen. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven.
4.2.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
4.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Waaronder de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4250.