Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 juni 2020;
- de conclusie van repliek met producties, tevens akte wijziging van eis van de BV van 30 september 2020;
- de conclusie van dupliek met producties van DE STICHTING van 19 januari 2021;
- de akte houdende uitlating producties van de BV van 17 februari 2021.
2.De verdere beoordeling
"de vorderingen uit hoofde van onrechtmatig handelen of ongerechtvaardigde verrijking die de curator namens DE GEFAILLEERDE BV uit welke hoofde dan ook (in de meest ruime zins des woords) kan pretenderen op DE STICHTING".Deze vorderingen zijn hiermee dus op De BV overgegaan. De BV heeft terecht gesteld dat zij daarmee als rechtsopvolger onder bijzondere titel op dit punt in de plaats is getreden van DE GEFAILLEERDE BV.
Kleuterschool Babbel-arrest(HR 6 april1979, ECLI: NL:HR:1979:AH8595) heeft De BV verder gesteld dat gedrag en wetenschap van functionarissen die betrokken zijn bij een rechtspersoon aan die rechtspersoon worden toegerekend in het kader van een onrechtmatige daad als het gedrag of de wetenschap van die functionaris in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van deze rechtspersoon hebben te gelden. De BV heeft in haar conclusie van repliek de volgende bijzondere omstandigheden genoemd die naar haar stelling maken dat de door haar gestelde onrechtmatige gedragingen aan beide rechtspersonen kunnen worden toegerekend:
Lindenbam/Cohen(HR 31 januari 1919, ECLI: HR:1919:AG1776) - dat naar haar oordeel ondanks de verre datum in het verleden waarop dit gewezen is nog steeds onverkort van toepassing is,
juist in een casus als dezewaarin het - kort gezegd - gaat om de vraag of er al dan niet sprake is geweest van onrechtmatige concurrentie in voornoemde tijdspanne. De vereisten van een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW indachtig zal ten eerste beoordeeld moeten worden of al dan niet sprake is geweest van onrechtmatige gedragingen, waarbij De BV zich op het standpunt stelt dat sprake is van strijd met de zorgvuldigheidsnorm en DE STICHTING de pre- en postcontractuele goede trouw heeft geschonden en DE STICHTING dit heeft betwist.
"Met het belang van de kinderen voor ogen wordt er gestreefd uiteindelijk te komen tot één organisatie met één centrale aansturing".DE STICHTING heeft in zoverre ook niet betwist dat de gesprekken die toen aanvankelijk zijn gevoerd erop zagen dat DE STICHTING Y DE GEFAILLEERDE BV
"een positieve ervaring om samen op weg te gaan naar morgen".Deze bewoordingen wijzen naar het oordeel van de rechtbank ook op een bedoeling om samen verder te gaan. Dat er kortom in deze periode door DE STICHTING verwachtingen zijn geschept dat tot een nadere (intensivering van de) samenwerking te komen, is de rechtbank genoegzaam gebleken. Zij volgt De BV niet in haar stelling dat bij DE STICHTING daarbij van meet af aan ook de intentie had om tot een "vijandige overname" van DE GEFAILLEERDE BV te komen. Dat hiervan sprake is geweest, is niet voldoende onderbouwd. Dat er door DE STICHTING verwachtingen zijn geschept wel en de rechtbank rekent DE STICHTING dit in enige mate aan.
Dat is echter niet onderwerp van deze procedure.Het gaat nu om de handelswijze van DE STICHTING jegens DE GEFAILLEERDE BV en de rechtbank is van oordeel dat DE STICHTING niet gemotiveerd heeft betwist dat zij hierin wel degelijk een te verwijten rol heeft gespeeld. Ook al zal het zo zijn dat zij in die periode (veel) open sollicitaties heeft ontvangen, blijkt het de rechtbank uit de hierna te bespreken getuigenverklaringen genoegzaam dat De BV ook zelf wel degelijk personeel heeft benaderd. De rechtbank rekent DE STICHTING dit aan. Het feit dat er van de 287 (open) sollicitaties, 54 sollicitaties afkomstig waren van DE GEFAILLEERDE BV personeel en DE STICHTING hiervan uiteindelijk (in totaal) maar 19 heeft aangenomen, zoals door DE STICHTING aangevoerd, maakt dit voor de rechtbank niet anders. DE STICHTING heeft in dit verband gewezen op de grootte van haar organisatie (die naar haar zeggen in de afgelopen drie jaren naar bijna honderd personeelsleden is gegroeid) en de verwaarloosbaarheid van het aandeel "DE GEFAILLEERDE BV personeel" hierin, maar DE STICHTING draait hiermee de gang van zaken om. Het gaat er juist om wat voor impact een en ander heeft gehad op
"Wij zijn blij u nu al te kunnen melden dat een aantal voor u als ouders en kinderen bekende medewerkers bij [naam STICHTING] komen werken na de zomervakantie (…) Voor alle kinderen vertrouwde gezichten!" (…) " Kortgeleden meldden wij u al dat er 3 leidsters waren benoemd voor kinderopvang [Naam stichting] die meteen na de zomer van start gaat. Sommige ouders vragen zich nu af of deze medewerkers van de kinderopvang: [naam], [naam ] en [naam] na de zomervakantie ook op locatie [naam locatie] geplaatst zullen worden. Dat is inderdaad wel het geval. Meteen na de zomervakantie zullen zij starten met kinderopvang op [naam locatie]. Helaas heeft DE GEFAILLEERDE BV onlangs besloten om hen tijdelijk op een andere locatie te plaatsen (…) Meteen na de zomervakantie zullen zij starten met kinderopvang op [naam locatie].
U kunt zich nog steeds aanmelden.".
"Inmiddels bereiken mij ook signalen dat [NAAM STICHTING] werknemers van DE GEFAILLEERDE BV benadert teneinde deze werknemers een dienstverband aan te bieden. De curator kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat [NAAM STICHTING] tracht zich in een voorkeurspositie te manoeuvreren om zo buiten de boedel om een doorstart te kunnen maken op de door haar gewenste locaties. Graag wijs ik u erop dat deze handelswijze grote schade kan toebrengen aan het proces waardoor zowel de gezamenlijke crediteuren, de kinderen, de ouders als de werknemers van DE GEFAILLEERDE BV mogelijk worden benadeeld. Ik wil u dan ook vriendelijk verzoeken op een eerlijke en zuivere wijze deel te nemen aan het verkoopproces. (…)".DE STICHTING doet dit in haar verweer nu af als een "slip of the pen" van de curator ingegeven door de hectiek en spanning van het onderhandelingsproces in de eerste week van het faillissement, maar de rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet opgaat. DE STICHTING voert aan dat voornoemde mail van de curator door haar niet is opgevat als heel serieus, met name omdat er geen enkel bewijs werd getoond. Zij wijst in dit verband ook op een door DE STICHTING X verzonden antwoord mail van 7 december 2017 waarin zij heeft benoemd dat werknemers zich vanwege de onzekere situatie uit zichzelf melden en DE STICHTING wijst er ook op dat de curator verder geen gevolg heeft gegeven aan zijn e-mail. Anders dan DE STICHTING is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet mag worden afgeleid dat de door de curator genoemde signalen om die reden dan ook ongegrond waren. Dat dit zo is, is nadien door een kantoorgenoot van de curator ook weersproken in een overgelegde e-mail van 19 juli 2019. In deze e-mail staat onder meer vermeld: "
Op 6 december 2017 heeft de curator een e-mailbericht ontvangen van een werknemer die aangeeft een baan aangeboden te hebben gekregen bij DE STICHTING X (…) Op diezelfde dag heeft een andere werknemer (…) ook aangegeven in dienst te willen treden bij een andere werkgever en eerder te willen overstappen. Uit navraag bij deze werknemer bleek ook dat deze werknemer een aanbod van DE STICHTING X te hebben gekregen. (…) De opzegging van de huur op 6 december 2017, de berichten van de werknemers van diezelfde dag en de overige signalen van werknemers op 6 en 7 december zijn aanleiding geweest voor de curator om DE STICHTING X de bekende e-mail te sturen. Er was dus uitdrukkelijk geen sprake van een "slip of the pen". Er waren concrete aanwijzingen dat DE STICHTING het spel mogelijk niet helemaal eerlijk speelde en hierop heeft de curator DE STICHTING X in alle openheid gewezen.".De reden waarom de curator deze e-mail heeft gezonden is, naar het oordeel van de rechtbank dus ook dat hij op dat moment constateerde waar DE STICHTING mee bezig was en hij haar heeft willen waarschuwen voor de mogelijke nadelige gevolgen hiervan. Uit de hierna te bespreken getuigenverklaringen is het de rechtbank echter voldoende duidelijk geworden dat DE STICHTING niets met deze brief van de curator heeft gedaan en door is gegaan met haar handelswijze.
"Het is mij bekend dat er, na het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV, ouders zijn benaderd door DE STICHTING. Er werd duidelijk aangegeven dat het DE STICHTING op dat moment opvang garandeerde en wat wij (toevoeging rb: getuige [naam] was medewerker bij DE GEFAILLEERDE BV en nu bij De BV) een hele onzekere situatie waren voor ouders en dat het verstandig was om de overstap te maken naar DE STICHTING om zeker te zijn van opvang, omdat er op dat moment nog plaats was. Door DE STICHTING werd de opvang gegarandeerd en de vaste gezichten, die voorheen bij DE GEFAILLEERDE BV werkten, zouden aan het werk kunnen bij DE STICHTING. (…) dat aangegeven werd dat DE STICHTING de opvang garandeerde en dat de vaste gezichten mee zouden gaan naar DE STICHTING (…) De collega's stapten over en de ouders stapten over. Na het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV gebeurde dit veel intensiever en probeerden wij op dat moment om ouders te houden waar ze zaten in opdracht van de curator om een doorstart mogelijk te maken. (…) Op het moment dat wij aangaven dat we proberen een doorstart te maken werd aan de kant van DE STICHTING benadrukt dat op dat moment daar de opvang gegarandeerd was, dat er ruimte was voor nieuwe aanmeldingen en dat er geprobeerd werd om vaste gezichten van de leidsters ook de overstap te laten maken. (…) ik heb van horen zeggen dat er aangegeven was dat er banen beschikbaar waren door de toename van het aantal kinderen (…)".Voornoemde getuige [naam getuige], heeft verklaard:
"(…) Na het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV is er een brief van DE STICHTING [naam locatie], uitgegaan over hun opvang dat zij de opvang konden continueren ondanks dat DE GEFAILLEERDE BV failliet was. Daarbij hebben zij aanmeldingsformulieren gehecht waarmee de ouders hun kind konden inschrijven. Wat ik heb gezien is dat ouders zelf de dag na het faillissement zelf naar de [naam locatie] zijn gegaan en dat ze daar hebben geraadpleegd of daar ook opvangplaats was. Daar zijn ze te woord gestaan door een ex-medewerker van DE GEFAILLEERDE BV. Ik heb niet direct gezien dat zij benaderd waren van er is bij ons plek, maar alles wees er wel op dat ouders inderdaad wel benaderd werden. Ik ben zelf benaderd door de onderbouw coördinator die werkzaam was bij DE STICHTING [naam locatie] (…) Zij heeft gezegd dat ik zo snel mogelijk moest solliciteren bij DE STICHTING, omdat door het faillissement mijn baan toch onzeker was en als er dan toch sprake zou zijn van een doorstart, dan was de kans op succes klein. Er is mij op het hart gedrukt om daar te solliciteren. Met de kleine kans op succes werd bedoeld dat er na de doorstart waarschijnlijk weer snel een faillissement zou volgen van de doorstartende partij (…) Sommige collega's die nog twijfelden zijn na het faillissement wel in contact geweest met DE STICHTING en zijn daar toen alsnog aan het werk gegaan (…)".Voornoemde getuige [naam getuige], heeft verklaard:
"Ik weet dat er in december 2017 in de kerstvakantie een brief rond is gegaan naar ouders over het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV en dat de opvang bij DE STICHTING gegarandeerd zou worden. Ik heb zelf die brief niet gezien, maar mijn vriendin (…) heef het aan mij verteld. (…) De brief stond in het ouderportaal (…) Het ouderportaal is een informatievoorziening van DE STICHTING Y. (…)".Getuige [naam getuige], [beroep getuige bij De BV], heeft verklaard:
"(…) Na het faillissement heeft de curator gezegd dat hij streefde naar een doorstart. Ik heb in de wandelgangen gehoord dat DE STICHTING collega's heeft benaderd. (…) Ik weet dat ouders zijn benaderd door DE STICHTING, want ouders zijn aangesproken door de leerkrachten of door collega's van DE STICHTING. Ook in de nieuwsbrief van wat nu DE STICHTING heet, werd duidelijk gemaakt dat er nog plek was. (…) Ik heb niet gezien dat leerkrachten van DE STICHTING ouders hebben aangesproken. Ik heb met ouders gesproken die vertelden bijna trots dat zij nu gelukkig een plekje hadden bij DE STICHTING. Ik heb hen toen gevraagd of ze zich beseften dat ze niet hebben gehandeld volgens onze informatie, maar volgens informatie van een andere partij. Het antwoord van hen was een blozend gezicht en nee dat hebben wij ons niet beseft. (…) Ouders werden in nieuwsbrieven van DE STICHTING benaderd. Ik weet dat ouders tot, denk ik, januari 2018 zijn benaderd door DE STICHTING. Ik weet dat er in december 2017, na die bijeenkomst waarin De BV bekend heeft gemaakt DE GEFAILLEERDE BV te hebben overgenomen, tot in januari 2018 gesprekken zijn geweest tussen mensen die op het DE STICHTING werken en collega's over de vraag waar je gaat werken: De BV of DE STICHTING. (…) Ik weet dat er veel onderlinge connecties waren (…)".
"(…) Zoals u wellicht vernomen hebt, zijn er op dit moment ontwikkelingen gaande in de kinderopvang rondom ons kindcentrum, vanwege het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV. Ook ons bestuur is de afgelopen weken druk geweest om te onderzoeken wat wij vanuit onze rol hier mogelijk in zouden kunnen betekenen voor kinderen, ouders en medewerkers. Vanuit onze visie op kindcentra, bieden wij inmiddels binnen kindcentrum [naam locatie ] opvang en onderwijs voor kinderen van 2 tot 13 jaar en doen we dit gezamenlijk vanuit zowel [Naam stichting] als [Naam stichting]. We kunnen met deze combinatie opvang en onderwijs verzorgen, die zorgt voor een ononderbroken ontwikkellijn en pedagogisch klimaat vanuit de beide onderwijsbesturen. De afgelopen 2,5 week is de vraag naar kinderopvang op verschillende locaties sterk toegenomen. Omdat we aan de kinderopvang op toonaangevende en kwalitatief hoogwaardige wijze invulling willen geven, is onze eerste aandacht uitgegaan naar het aannemen van enthousiaste en professionele medewerkers en het uitbreiden van onze opvangmogelijkheden om de toegenomen vraag te kunnen organiseren. Eind vorige week konden we hierin vaststellen dat we op verantwoorde wijze vanaf 1 januari kunnen voldoen aan de toegenomen vraag naar kinderopvang. De ouders die zich hiervoor hebben aangemeld, hebben hier reeds bericht over ontvangen. Daarnaast zijn we tot op dit moment nog in gesprek om de mogelijkheden van het overnemen van DE GEFAILLEERDE BV-locatie naast kindcentrum [naam locatie] te verkennen. We verwachten hier op korte termijn duidelijkheid in te verkrijgen (…) Op dit moment bieden we binnen [naam locatie] al de peuteropvang voor kinderen van 2 tot 4 jaar aan vanuit [naam stichting]
en [Naam stichting] gezamenlijk. Afhankelijk van de uitkomst van de gesprekken die gaande zijn, zijn wij daarnaast ook andere mogelijkheden aan het onderzoeken om onze opvang uit te breiden met kinderdagopvang en buitenschoolse opvang. Dit om kinderen van 1 tot 13 jaar in alle vormen van opvang de doorgaande lijn vanuit beide onderwijsbesturen te kunnen invullen. Mocht u belangstelling hebben voor de mogelijkheden binnen onze eigen kinderopvang, dan kunt u contact opnemen (…)".Aan deze brief zit een "belangstellingsformulier" gehecht.
HR 27 juni 1986, ECLI: NL:PHR:1986:AD7158 Holland Nautic/Decca) sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Ook dient er een afweging van de maatschappelijke belangen plaats te vinden. De rechtbank volgt De BV niet in haar stelling dat er nooit sprake kan zijn geweest van een "normale concurrentieverhouding" tussen haar en DE STICHTING, omdat DE STICHTING Y een door de overheid gefinancierde onderwijsinstelling is. Zoals hiervoor ook is besproken, is het de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat partijen de concurrentie met elkaar zijn aangegaan en ook onderhandelingen hebben gevoerd. Dat De BV hierbij direct al in een mindere positie stond vanwege voornoemde omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld, noch anderszins gebleken. Wel acht de rechtbank zoals uit het voorgaande blijkt de vereiste bijzondere omstandigheden aanwezig die het gedrag van DE STICHTING onrechtmatig maken. De rechtbank wijst hierbij op de eerder bestaande en hiervoor ook besproken contractuele relatie tussen partijen, bestaande uit de huurovereenkomsten die tussen DE STICHTING en DE GEFAILLEERDE BV hebben bestaan. Het feit dat tussen partijen eerder een huurrelatie heeft bestaan die ook juist vanwege de werkzaamheden, op bepaalde gebieden verder ging dan gebruikelijk (onder meer het gebruik van inventaris, overleg en coördinatie) acht de rechtbank relevant. Ook acht de rechtbank een bijzondere omstandigheid de hiervoor besproken door DE STICHTING geschetste verwachtingen omtrent een intentie tot samenwerking en de gevoerde onderhandelingen zowel voor als na het faillissement van DE GEFAILLEERDE BV.
Baris/Riezenkampinhoudende dat men rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen van onderhandelingspartners. Uit voorgaande overwegingen volgt genoegzaam dat de rechtbank van oordeel is dat DE STICHTING deze norm heeft geschonden. De rechtbank zal de vorderingen van De BV op basis van onrechtmatig handelen dus toewijzen. Nu hiervoor door de rechtbank is geoordeeld dat DE STICHTING zowel voor als na het faillissement onrechtmatig heeft gehandeld, leidt dit tot toewijzing van de vorderingen van De BV zoals door haar gevorderd. In deze vorderingen is een onderscheid gemaakt in de periode voor en na faillissement en het benaderen van ouders en personeel, waarbij in de periode na faillissement ook nog apart is benoemd in welke onderhandelingsfase partijen zich bevonden. De rechtbank acht het onrechtmatig handelen in beide periodes tijdens de door De BV aangeduide momenten voldoende aangetoond. Dit leidt dus tot toewijzing van de vorderingen van De BV op deze grondslag.
(conclusie A-G Wuisman bij HR 9 juli 2010 ECLI:NL:PHR:2010:BM:2329 en HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7249, NJ 1997/719 (Setz/Brunings).In deze door De BV aangehaalde jurisprudentie is aangehaald dat de meerderheidsopvatting is dat aan ongerechtvaardigde verrijking als bron van een schadevergoedingsplicht niet een subsidiaire rol toekomt. Het enkele feit dat een andere wettelijke regeling het betrokken geval al regelt, brengt niet reeds mee dat er geen ruimte is voor een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Het zal - aldus voornoemde conclusie van A.G. Wuisman - van de inhoud en strekking van die andere wettelijke regeling afhangen of geconcludeerd moet worden dat er geen plaats is voor gelijktijdige toepassing van artikel 6:212 BW. In de hiervoor aangehaalde uitspraak Setz/Brunnings is onder meer geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat iemand een vordering tot vergoeding van schade zou kunnen richten niet aan de gehoudenheid in de weg staat tot vergoeding van geleden schade als gevolg van ongerechtvaardigde verrijking. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van De BV gelegen om niet alleen naar deze jurisprudentie te verwijzen, maar deze ook toe te passen op onderhavig geval en aan te tonen waarom zij - onafhankelijk van de uitkomst van haar andere primaire grondslag - op grond daarvan belang stelt te hebben bij ook deze primair door haar ingestelde grondslag. Nu de rechtbank de eerste primaire vordering op grond van onrechtmatige daad toewijsbaar acht en zij DE STICHTING zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat, ziet de rechtbank dit belang niet. Zoals al eerder overwogen, zal de rechtbank in geen geval een dubbele veroordeling uitspreken. De vordering van De BV op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal als gevolg daarvan worden afgewezen.
1.970,50(3,5 punten × tarief € 563,00)