ECLI:NL:RBNNE:2022:1002

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
LEE 21/3353 T
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over mijnbouwschade en waardedaling in Groningen met bestuurlijke lus

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 31 maart 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die een aanvraag heeft ingediend voor vergoeding van waardedaling van zijn woning als gevolg van aardbevingen door gaswinning. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de situatie van de eiser afwijkt van die in omliggende postcodegebieden die wel tot het risicogebied worden gerekend. De rechtbank stelt vast dat de afbakening van het waardedalingsgebied niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, maar dat de motivering van de verweerder tekortschiet. De rechtbank biedt de verweerder de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van acht weken. De eiser heeft zijn woning sinds 1997 en stelt dat de afbakening van het risicogebied arbitrair is en in strijd met de Tijdelijke wet Groningen. De rechtbank concludeert dat de verweerder moet uitleggen waarom de situatie van de eiser niet gelijk behandeld kan worden als die van de enclaves die wel in het risicogebied zijn opgenomen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3353 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. L. Brouwers en [gemachtigde] partner),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. L.A. Jager).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van waardedaling afgewezen.
In het besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is sinds 27 maart 1997 eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , met postcode [postcode] (de woning).
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag tot vergoeding van waardedaling afgewezen, omdat de woning van eiser buiten het gebied zou liggen waar waardedaling door aardbevingen ten gevolge van gaswinning kan optreden. Partijen verschillen van mening over de (wijze van) afbakening van het waardedalingsgebied.
3.1.
Eiser stelt in de eerste plaats dat de afbakening van het risicogebied in strijd is met de door artikel 10, tweede lid, van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) vereiste ruimhartigheid van schadeafhandeling en tevens in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu omliggende postcodegebieden (Vierhuizen, Hornhuizen, Kloosterburen, Leens en Houwerzijl) wel tot het risicogebied worden gerekend.
3.2.
Eiser stelt voorts dat het arbitrair is om uit te gaan van postcodegebieden. Als de postcode-indeling iets anders was geweest, had de woning van eiser in een omliggend postcodegebied gelegen en was eiser wel in aanmerking gekomen voor vergoeding van waardedaling.
3.3.
Eiser stelt tot slot dat, nu enkel gebruik wordt gemaakt van de gegevens over schademeldingen tot 1 januari 2019, een vertekend beeld ontstaat. Het is, volgens eiser, niet uit te sluiten dat de drempel van 20% (schade-intensiteit) inmiddels wel gehaald wordt. Ook als deze drempel niet wordt gehaald, dan is hiervoor een verklaring. In het postcodegebied van eiser staan namelijk veel huurwoningen, waarbij niet altijd de noodzaak wordt gevoeld om fysieke schade te herstellen.
3.4.
Verweerder licht toe dat de afbakening van het waardedalingsgebied in eerste instantie plaats heeft gevonden op basis van empirisch onderzoek naar mogelijke waardedaling, uitgevoerd door het onderzoeksbureau van Atlas voor gemeenten (Atlas), waarbij elk postcodegebied met fysieke schade is meegenomen. Daarbij zijn alle woningtransacties in het potentiële risicogebied, waartoe ook het postcodegebied van eiser gerekend werd, vergeleken met transacties van woningen buiten het aardbevingsgebied. Door middel van een regressieanalyse is de prijsontwikkeling in het aardbevingsgebied vergeleken met de prijsontwikkeling buiten het aardbevingsgebied. Vervolgens is op basis van deze vergelijking een gebied bepaald waar sprake zou zijn geweest van waardedaling. Er bleek een significante samenhang te bestaan tussen de schade-intensiteit en de waargenomen waardedaling. In gebieden waar de schade-intensiteit 40% bedroeg, stond vast dat er waardedaling had plaatsgevonden. In gebieden waar de schade-intensiteit 20% bedroeg, was waardedaling statistisch niet uit te sluiten. In gebieden met een schade-intensiteit onder de 20% was waardedaling uitgesloten en werd zelfs een positief effect op de prijsontwikkeling waargenomen, het zogenoemde waterbedeffect.
3.5.
Verweerder merkt op dat in de omliggende postcodegebieden, die wel tot het risicogebied zijn gerekend, de schade-intensiteit meer dan 20% bedraagt. Deze postcodegebieden wijken in die zin af van het postcodegebied van eiser. Er is dan ook geen reden om het postcodegebied van eiser op dezelfde wijze te behandelen als de omliggende postcodegebieden.
3.6.
Eisers stelling dat een eventuele hogere schade-intensiteit na 1 januari 2019 zou moeten leiden tot toevoeging van dit postcodegebied aan het risicogebied, berust naar de mening van verweerder op een onjuist uitgangspunt. Eerst is vastgesteld in welke gebieden er sprake was van waardedaling. Daarbij is voor het postcodegebied van eiser al vastgesteld dat er geen sprake is van waardedaling. Pas daarna is het verband gelegd met de schade-intensiteit. Ook als er (inmiddels) sprake is van een hogere schade-intensiteit, betekent dit niet van rechtswege dat het postcodegebied van eiser wel tot het risicogebied zou worden gerekend.
Overigens merkt verweerder op dat de methode van Atlas periodiek geactualiseerd wordt. Zo is verweerder op het moment bezig met een actualisatie naar een nieuwe peildatum, 1 januari 2021. In dat kader zal ook het risicogebied opnieuw worden afgebakend. In deze actualisatie worden ook de schademeldingen na 1 januari 2019 betrokken. Daarmee is niet gegeven dat [woonplaats] , na actualisatie, wel tot het risicogebied zal behoren. Ook de drempelwaardes voor afbakening kunnen, na actualisatie, afwijken van de huidige methode.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich heeft mogen baseren op het advies (en onderliggend onderzoek) van de deskundige, waarin overtuigend wordt aangetoond dat er geen waardedaling is in gebieden waar sprake is van minder dan 20% toegekende schademeldingen, zoals eerder al geoordeeld in een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank. [1] De rechtbank ziet niet in waarom deze afbakening in strijd zou zijn met het vereiste van ruimhartige schadeafhandeling. Eiser heeft deze stelling ook niet onderbouwd. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is in dit geval geen sprake, nu in de omliggende postcodegebieden sprake is van een schade-intensiteit boven de 20%, in het postcodegebied van eiser ligt de schade-intensiteit onder de 20%. De afbakening is daarmee in lijn met het onderzoek van Atlas.
3.8.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden uitgaat van een vaste peildatum voor de bepaling van de waardedaling. Het hanteren van een peildatum is inherent aan het gebruik van een model en leidt tot uniforme toepassing van de onderzoeksresultaten voor het hele risicogebied. De rechtbank acht daarbij van belang dat een eventuele verandering van de omstandigheden betrokken zal worden in de actualisatie van de methode, met eventueel mogelijkheid voor een nieuwe aanvraag. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.1.
Eiser stelt dat, ook wanneer de schade abstract wordt begroot, er ruimte zou moeten zijn voor afwijking in individuele gevallen. Eiser verwijst daarbij naar de waardeontwikkeling van een drietal woningen in Leens . Eiser leidt daaruit af dat de waardeontwikkeling van woningen met vergelijkbare of grotere oppervlakten een veel hogere WOZ-waarde hebben dan de woning van eiser en dat de waardeontwikkeling in Leens ook vaak veel gunstiger is geweest dan voor de woning van eiser. Het is daarom onverklaarbaar dat deze woningen wel voor vergoeding in aanmerking komen en de woning van eiser niet.
4.2.
Verweerder stelt dat het (wetenschappelijk) onjuist is om aan de WOZ-waardeontwikkeling van enkele woningen in Leens te ontlenen dat daar waardedaling is en eiser dan ook met waardedaling is geconfronteerd. Uit een vergelijking van de waardedontwikkeling over de periode 2014 tot 2019 (de WOZ-waarden zijn vanaf dat jaar inzichtelijk) van de woning van eiser en de drie door eiser aangehaalde woningen blijkt de waardestijging van de woning van eiser 19,4% te zijn en de waardestijging van de woningen in Leens tussen de 15 en 42%. Deze cijfers zeggen niets over de vraag of specifiek ten gevolge van aardbevingen waardedaling is opgetreden in een postcodegebied.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geen aanleiding heeft gezien om van de methode van Atlas af te wijken, op grond van hetgeen eiser aangevoerd heeft. De causaliteit tussen (het risico op) aardbevingen en de eventuele achtergebleven waardeontwikkeling is niet gegeven door de vergelijking met drie willekeurige woningen in een ander postcodegebied. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat toepassing van deze methode in zijn geval tot zulke onevenredige gevolgen leidt, dat verweerder van toepassing af zou moeten zien. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1.
Eiser stelt dat, bij de vaststelling van het risicogebied, ook enkele andere gebieden waar de schade-intensiteit onder de 20% lag uiteindelijk tot het risicogebied zijn gerekend. Deze zogenoemde ‘enclaves’ zijn uiteindelijk meegenomen in het aaneengesloten risicogebied, omdat zij omsloten waren door gebieden die wel voor vergoeding in aanmerking kwamen. Eiser stelt dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder ongelijke gevallen niet naar mate van hun ongelijkheid heeft behandeld.
Eiser heeft ter zitting een satellietfoto getoond, waarop te zien is dat zijn postcodegebied enkel niet volledig omsloten is door het risicogebied, doordat er een pad loopt dat niet in het risicogebied valt. Dit is, volgens eiser, zo’n klein gedeelte dat eigenlijk sprake is van (bijna) volledige omsluiting van het postcodegebied.
Voorts zouden in de enclaves meerdere bevingen hebben plaatsgevonden die de drempelwaarde van 2,9 mm/s hebben gehaald. Eiser heeft, via de website van verweerder, de trillingstool geraadpleegd en daarbij zijn adres ingevoerd. Hieruit bleek dat er een beving had plaatsgevonden met een grondsnelheid van 4,28 mm/s. Ook in het postcodegebied van eiser is daarom sprake geweest van relevante bevingen.
5.2.
Verweerder stelt dat [woonplaats] ‘omkranst’ wordt door postcodegebieden die wel in het risicogebied vallen, maar dat er geen sprake is van volledige omsluiting door het risicogebied, zoals dat bij de enclaves wel het geval was. Bovendien gaat het bij het postcodegebied van eiser om een optisch fenomeen. Boven het postcodegebied van eiser liggen de postcodegebieden 9975 (Vierhuizen) en 9978 (Hornhuizen). Dit zijn postcodegebieden met veel oppervlakte, maar relatief weinig woningen (95 respectievelijk 86). Het postcodegebied van eiser is in oppervlakte kleiner, maar met 662 woningen substantieel bewoonder. De optische ‘omkransing’ valt in de praktijk dus alleszins mee.
5.3.
Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van gelijke gevallen en waarom ongelijke behandeling van het postcodegebied van eiser en de enclaves gerechtvaardigd is. Het besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarmee genomen, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Om dit gebrek te herstellen dient verweerder aan te geven op welk specifiek punt de omsluiting in [woonplaats] afwijkt van de omsluiting van de enclaves. De rechtbank begrijpt niet wat verweerder aan wil geven met het standpunt over de optische ‘omkransing’. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke manier de dichtbevolktheid van de omliggende postcodegebieden relevant is voor, dan wel af zou doen aan het feit dat deze gebieden om het postcodegebied van eiser liggen.
Voorts heeft eiser gesteld dat in zijn postcodegebied een relevante beving is geweest met een grondsnelheid van 4,28 mm/s. Eiser geeft aan dat het feit dat er relevante bevingen – boven de drempelwaarde van 2,9 mm/s – in de enclaves hebben plaatsgevonden een reden was voor verweerder om de enclaves toe te voegen aan het risicogebied. Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Verweerder dient (nader) te motiveren of er inderdaad een relevante beving is geweest in het postcodegebied van eiser en hoe het feit dat zo’n beving heeft plaatsgevonden invloed heeft op de beslissing om een gebied al dan niet tot het risicogebied te rekenen. Heeft dit bijvoorbeeld een rol gespeeld bij de keuze om de enclaves wel tot het risicogebied te rekenen en zo ja, in welke mate dit van belang is geweest?

Conclusie en gevolgen

6.1.
Zoals hiervoor is overwogen onder 5.3 is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder motiveren waarom de situatie in de enclaves zodanig afwijkt van de situatie in het postcodegebied van eiser dat verweerder op goede grond heeft afgezien van gelijke behandeling van deze gevallen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.2.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.3.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013. [2]
6.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland 21 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:162.
2.AbRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.