ECLI:NL:RBNNE:2021:943

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
18/750115-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een bedrag van € 50.000,00, dat door de officier van justitie is geschat als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De veroordeelde, geboren in 1981, is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Buntsma, en heeft de vordering betwist. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van verschillende bewijsmiddelen, waaronder een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de meervoudige strafkamer van dezelfde rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij de hennepkwekerij en dat er aanwijzingen zijn voor eerdere oogsten. De officier van justitie heeft de opbrengsten van de hennepkwekerij berekend op € 124.135,00, met totale kosten van € 24.135,00, wat resulteert in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 100.000,00. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde € 50.000,00 heeft genoten als voordeel en heeft hem verplicht dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1000 dagen, mocht de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. K. Post en de rechters mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, en is openbaar uitgesproken in de rechtbank te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750115-17
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 19 maart 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 2 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 50.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de zaak met parketnummer 18/750115-17.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 maart 2021, waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. M. Scharenborg, heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 50.000,00. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van het ‘Voorlopig Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr’ (verder: het rapport).

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen oogst heeft plaatsgevonden waardoor er geen opbrengst is geweest. De genoemde indicatoren voor een eerdere oogst zijn niet overtuigend. Met betrekking tot de stroomgenerator heeft de raadsman aangevoerd dat de draaiuren niet perse een indicator zijn voor de periode van het telen van hennep. De stroomvoorziening was ook nodig voor de opbouw en installatie van de hennepkwekerij. Hierdoor kan door het gestelde stroomverbruik geen indicatie zijn voor de periode. Daarnaast heeft veroordeelde veel tweedehands materiaal aangeschaft waardoor er mogelijk resten van de vorige eigenaar zijn achtergebleven.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De bewijsmiddelen, opgenomen in het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank van 19 maart 2021 in de onderliggende strafzaak;
2. Het Voorlopig Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr van 30 oktober 2017.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 19 maart 2021 in de zaak met parketnummer 18/750115-17 veroordeeld ter zake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Op grond van artikel 36e, derde lid, Sr kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt het rapport tot uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. In het rapport wordt uitgegaan van drie oogsten in de periode van 1 januari 2017 tot 20 juli 2017. In het pand is een agenda aangetroffen waarin de kweekweken en oogstdata zijn opgeschreven, waaruit de politie heeft opgemaakt dat de hennepkwekerij in werking is gezet in januari 2017. Daarnaast lag er op de assimilatielampen een laagje stof en groen residu. Verder zijn er knipscharen met groen residu, een knipmachine met groen residu en een twintigtal groen verkleurde droogrekken aangetroffen. Dit alles duidt erop dat er eerder hennep is geoogst. Verdachte heeft wel gesteld dat al dat materiaal tweedehands is gekocht en dus al gebruikt was, maar hij heeft dat op geen enkele manier onderbouwd. Deze omstandigheden, in hun onderlinge samenhang, maken dat de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de berekening die is opgenomen in het rapport.
Dit levert de volgende berekening op.
Inkomsten
Ten aanzien van de inkomsten gaat de rechtbank uit van de in het rapport opgenomen opbrengsten aan hennep met een totale opbrengst van 30,5 kilogram. Per kilogram hennep bedraagt de opbrengst € 4.070,00. Hieruit volgt dat het totaal aan inkomsten van de hennepkwekerij een bedrag van (30,5 kilogram x € 4.070,00 =) € 124.135,00 is.
Kosten
Bij de berekening van de kosten zijn afschrijvingskosten, inkoopkosten van stekken, en aanschaf van benodigdheden voor de hennepkwekerij meegenomen, te weten:
- Afschrijvingskosten per oogst € 500,00
- Inkoop prijs per stek (2,25 per stuk) € 3.334,50
- Aanschaf aggregaat € 5.000,00
- Aanschaf kweekpotten € 741,00
- Diesel verbruik aggregaat € 5.886,00
- Aanschafprijs onbekend bij nrs. 5,6,7 € 8.673,50
De totale kosten bedragen € 24.135,00
Berekening totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Totale opbrengsten € 124.135,00
Totale kosten € 24.135,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 100.000,00
Veroordeelde heeft verklaard dat hij de initiatiefnemer is geweest van het opzetten van de hennepkwekerij. Verder heeft hij verklaard dat hij bij het opzetten hulp heeft gehad van [medeverdachte] en dat de opbrengst met hem gedeeld zou worden. De rechtbank komt dus tot het oordeel dat de veroordeelde € 50.000,00 voordeel heeft genoten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde een bedrag van € 50.000,00 dient te betalen aan de staat.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 100.000,00.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1000 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2021.
mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.