ECLI:NL:RBNNE:2021:897

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
18/268039-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Leeuwarden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen met geweld en een wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats in Leeuwarden, waarbij de verdachte op 27 september 2019 geld heeft weggenomen van slachtoffer 1 bij een pinautomaat, vergezeld van geweld. De verdachte heeft de aangever geslagen en is daarna weggerend met een deel van het geld. Op 4 oktober 2019 heeft de verdachte samen met een mededader slachtoffer 2 wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd, waarbij hij de pinpas en telefoon van het slachtoffer heeft afgenomen en vervolgens geld heeft gepind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 442 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 150 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals een meldplicht en een contactverbod met slachtoffer 2. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers in aanmerking genomen bij de strafbepaling. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan slachtoffer 2.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/268039-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 maart 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Rademacher.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Leeuwarden, bij een pinautomaat van de ING-bank, gelegen aan het Zuiderplein, een biljet van 50 euro, in elk geval geld/enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/heeft verdachte (nadat die [slachtoffer 1] pinhandelingen bij/aan die pinautomaat had verricht en het gepinde geld (200 euro) uit de geldsleuf kwam en verdachte dat door die [slachtoffer 1] gepinde geld had gepakt en (vervolgens) slechts een deel van dat bedrag (150 euro) terug had gegeven en die [slachtoffer 1] ook de rest van het bedrag terug wou)
- met die [slachtoffer 1] in een gevecht/worsteling geraakt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] (met kracht) (met een blikje frisdrank, althans een voorwerp,) tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het lichaam getrapt en/of geschopt ((mede) waardoor, die [slachtoffer 1] ten val is gekomen);
2
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 4 oktober 2019 en 5 oktober 2019 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- die [slachtoffer 2] bij zijn jas vast te pakken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] aan zijn jas mee te trekken/voeren naar een woning (aan, althans in de buurt van, de [straatnaam]) en die [slachtoffer 2] een trap op te doen lopen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] in die woning op een bank te doen plaatsnemen (naast zijn mededader) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] te vragen of hij geld had en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte en/of zijn mededader al het geld van die [slachtoffer 2] wilde(n) hebben en/of (vervolgens)
- een kastje voor de deur van de ruimte waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te
schuiven (, zodat de deur niet meer open kon) en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte en/of zijn mededader zijn pincode wilde(n) hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij pas weg mocht, nadat verdachte en/of zijn mededader had(den) gepind, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens)
- het telefoontoestel van die [slachtoffer 2] af te pakken en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen dat hij zijn pincode moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) (nadat die [slachtoffer 2] zijn pincode had afgegeven en verdachte en/of verdachtes mededader het kastje voor de deur had(den) weggeschoven)
- tegen verdachtes mededader te zeggen, dat hij die [slachtoffer 2] goed in de gaten moest houden en dat die [slachtoffer 2] daar moest blijven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
(waarna verdachte met die pinpas en pincode van die [slachtoffer 2] geld is gaan pinnen van de rekening van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] zolang heeft moeten wachten in die woning) en zodoende die [slachtoffer 2] gedurende enige tijd heeft belet en/of belemmerd en/of verhinderd die ruimte/woning te verlaten en aldus die [slachtoffer 2]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden;
3
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 4 oktober 2019 en 5 oktober 2019 te Leeuwarden, (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, (deels) in een woning) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee en/of geld en/of een pinpas en/of met die pinpas gepind geld en/of een telefoontoestel, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) een deel van het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van die eerder van die [slachtoffer 2] weggenomen/afgenomen pinpas, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- die [slachtoffer 2] bij zijn jas vast te pakken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] aan zijn jas mee te trekken/voeren naar een woning (aan, althans in de buurt van, de [straatnaam]) en die [slachtoffer 2] een trap op te doen lopen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] in die woning op een bank te doen plaatsnemen (naast zijn mededader) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 2] te vragen of hij geld had en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte en/of zijn mededader al het geld van die [slachtoffer 2] wilde(n) hebben en/of (vervolgens)
- een kastje voor de deur van de ruimte waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te schuiven (, zodat de deur niet meer open kon) en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte en/of zijn mededader zijn pincode wilde(n) hebben, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij pas weg mocht, nadat verdachte en/of zijn mededader had(den) gepind, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen dat hij zijn pincode moest geven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens) (nadat verdachte en/of zijn mededader het kastje voor de deur had(den) weggeschoven)
- tegen verdachtes mededader te zeggen, dat hij die [slachtoffer 2] goed in de gaten moest houden en dat die [slachtoffer 2] daar moest blijven, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1., 2. en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 2. en 3. Ten aanzien van feit 1. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat enkel een bewezenverklaring kan volgen voor de diefstal. Het geld is weggenomen zonder dat daarbij een relatie bestond met de geweldshandeling. Het geweld kan dus niet worden gezien als geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Daarnaast is de schermutseling pas na de diefstal ontstaan en niet veroorzaakt doordat verdachte zich het bezit van het geld wilde verzekeren of doordat hij zichzelf de vlucht mogelijk wilde maken. Het geweld was niet meer dan een reactie op het geweld van aangever. De raadsvrouw heeft gewezen op het vonnis van rechtbank Gelderland van 11 november 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5156.
Ten aanzien van feiten 2. en 3. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De aangifte roept veel vragen op en wordt weersproken door getuige [getuige 1] en verdachte. Bij de rechter-commissaris heeft aangever verklaard dat hij met verdachte mee naar binnen is gegaan omdat hij het koud had. Hij ging niet onder dwang mee naar binnen. Getuige [getuige 1] heeft een verklaring afgelegd die haaks staat op de verklaring van aangever en aansluit bij de verklaring van verdachte. Ten aanzien van feit 3. dient de verklaring van getuige [getuige 3] met een korrel zout te worden genomen, omdat zij in haar verklaring rancuneus overkomt. Daarnaast blijkt dat aangever een keer een nacht bij haar heeft doorgebracht. Hierdoor is het de vraag in hoeverre hun verklaringen jegens verdachte op waarheid berusten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1.
1. De door verdachte ter zitting van 26 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb € 200,00 uit de pinautomaat gepakt en gaf € 150,00 terug aan aangever. Het klopt dat ik heb gezegd dat ik alles had terug gegeven en ik beken dat ik € 50,00 heb gestolen. Ik kreeg twee klappen en heb met mijn vuist een klap terug gegeven. Toen is aangever gevallen. Ik ben weggerend, terwijl hij op de grond lag.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 september 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019299928 van 11 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 27 september 2019, omstreeks 01.40 uur, bevond ik mij op het Zuiderplein te Leeuwarden. Ik wilde even pinnen bij de ING op het Zuiderplein om daarna op het station een taxi te nemen. Ik voerde mijn pincode in en koos voor het bedrag van 200 euro. Ik wachtte tot mijn 200 euro uit de geldsleuf kwam. Ik zag dat mijn 200 euro uit de geldsleuf was weggenomen. Ik draaide mij om en ik zag een man. Ik vroeg aan deze man waar mijn geld was en ik zag dat deze man mij drie biljetten van vijftig euro overhandigde. Dit was dus een (1) biljet van 50 euro te weinig. Ik zei tegen hem dat dit te weinig was. De man zei hierop dat hij mij alles had gegeven. Ik zag dat de man mij vervolgens nog een biljet van 10 euro overhandigde. Ik zag dat de man zijn handen omhoog hield alsof hij niks meer had. Hierop heb ik hem twee vuistslagen gegeven. Volgens mij kreeg ik een klap van achteren op mijn hoofd. Hierop zag ik de man wegrennen richting het station.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 27 september was ik te Leeuwarden. Ik zag dat er een man bij de pinautomaat stond. Een Marokkaans uitziende man met waarschijnlijk zijn vriendin stonden achter de man. Ik hoorde de man die ik had geholpen schreeuwen; 'Héé geef mijn geld terug'. Ik begreep later dat de Marokkaanse man het geld van de man, die ik had geholpen, uit de automaat had gehaald. Ik zag dat de man naar die Marokkaanse man toeliep en hem een schop gaf. Er werd over en weer aan elkaar getrokken. Uiteindelijk viel de man languit op de grond. Ik ben erheen gelopen en heb tegen de Marokkaanse man gezegd dat hij het geld moest terug geven. Ik zag dat er nog meer mensen bij kwamen en tussen de mannen in gingen staan. Ik zag dat de Marokkaanse man een biljet van 10 euro naar de man gooide en toen wegliep.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2019, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de beelden bekeken, beschikbaar gesteld voor het onderzoek door de ING Bank, Zuiderplein te Leeuwarden
27/09/2019
01:40
Er staat een man bij de pinautomaat, links van hem staat een vrouw met lang blond haar (getuige [getuige 2] ) en een man met een pet. De man bij de pinautomaat, betreft de aangever.
01:43:11
De man met de pet gaat naast getuige [getuige 2] staan.
01:43:40
De man met de pet gaat naast de pinnen/aangever staan aan diens rechterzijde.
01:44:05
De man met de pet reikt naar de pinautomaat. Ik zie dat zijn rechterhand in de nis van de automaat gaat en weer vanuit die nis in beeld komt en dat hij briefjes/bankbiljetten in zijn rechterhand heeft, dat hij een deel van die briefjes/bankbiljetten aan de aangever geeft, zelf iets in zijn rechterhand houdt en vervolgens in zijn rechter achter broekzak stopt.
Ambtshalve is mij bekend dat de man met de pet, [verdachte] is en [getuige 2] de getuige. Ik ken hen beiden en herken hen ook op de beelden.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft de diefstal van € 50,00 erkend, maar hij ontkent dat het gepleegde geweld in relatie stond met deze diefstal. Verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat het door verdachte gepleegde geweld een reactie was op het geweld van aangever.
Uit het verhandelde ter zitting en de bewijsmiddelen volgt dat aangever verdachte een klap heeft gegeven, waarna verdachte aangever op zijn hoofd heeft geslagen, als gevolg waarvan aangever op de grond is gevallen. Uit diverse getuigenverklaringen, alsook uit de verklaring van aangever, volgt dat verdachte direct na het slaan van aangever is weggerend. Verdachte heeft dit ter zitting ook bevestigd. Voordat het geweld plaatsvond, heeft aangever tegen verdachte gezegd dat hij nog niet al het weggenomen geld had teruggekregen, waarop verdachte heeft gezegd dat hij alles had teruggegeven. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dat inderdaad heeft gezegd. De rechtbank leidt hieruit af dat de wegnemingshandeling nog niet was voltooid op het moment dat verdachte aangever sloeg, en dat causaal verband aanwezig is tussen het wegnemen van het biljet van € 50,00 en het door verdachte uitgeoefende geweld. Door dit geweld heeft verdachte zich de vlucht mogelijk gemaakt en zich verzekerd van het bezit van het geld. Dat aangever als eerste heeft geslagen, doet daaraan niet af. Indien verdachte werkelijk van plan was om de € 50,00 terug te geven aan aangever, had hij moeten blijven staan. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte die intentie heeft gehad.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij het biljet van € 50,00 niet meer kon vinden en dat getuige [getuige 3] later tegen hem heeft gezegd dat zij het biljet van de grond had opgepakt. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig nu dit door geen enkele getuige is verklaard, ook niet door getuige [getuige 3] . Bovendien volgt uit de beschrijving van de camerabeelden dat verdachte de bankbiljetten uit de pinautomaat heeft gepakt, een deel daarvan teruggaf aan aangever en zelf iets in zijn rechterhand hield, dat hij vervolgens in zijn broekzak heeft gestopt. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte direct € 150,00 heeft teruggegeven aan aangever, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte het biljet van € 50,00 in zijn rechterhand had en vervolgens in zijn broekzak stopte.
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken en aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van feiten 2. en 3.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 26 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb aangever die avond meegenomen naar een kamer. Ik heb geld voor hem gepind en heb die € 50,00 gehouden. Toen aangever in de kamer was, is er een kastje voor de deur gezet.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 oktober 2019, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019299928 van 11 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 03-10-2019 in de avond ben ik naar de stad Leeuwarden gegaan. Op het hoekje van de [straatnaam] met de Nieuweweg werd ik aangesproken door een man. Die man zag dat ik het koud had en ik hoorde dat de man tegen mij zei dat ik wel even op kon warmen bij hem thuis. Ik zei dat ik niet mee wilde met de man en dat ik naar huis wilde. Ik was bang dat als ik niet mee zou gaan er iets met mij zou gebeuren. De man nam mij mee naar een woning op de [straatnaam]. In de woning moest ik een trap oplopen en ging een kamertje binnen. Er werd mij verteld dat ik op de bank mocht zitten. Ik zag dat er naast mij nog een man op de bank zat. Dit was een hele donkere man. Ik hoorde toen dat de man die mij had meegenomen mij om geld vroeg. Hij zei tegen mij dat hij al mijn geld wilde hebben. Ik pakte toen mijn beurs uit de jaszak en ik voelde dat de man mijn beurs uit de handen griste. Ik zag dat hij er tien euro uit haalde en wat kleingeld. Ik zag toen dat de man naar de ingang van de kamer liep en ik zag dat hij een kastje voor de deur schoof zodat de deur niet meer open kon. Ik werd toen heel erg bang. Ik hoorde dat de man aan de man naast mij op de bank vroeg wat hij nu met mij moest. Ik zag dat de man mijn pinpas uit de beurs haalde en ik hoorde dat hij tegen mij zie dat hij de pincode wilde hebben. Ik zei tegen de man dat ik die niet wilde geven en dat ik weg wilde. Ik hoorde dat de man tegen mij zei dat ik pas weg mocht nadat hij gepind had. Ik pakte toen mijn mobiele telefoon en wilde iemand bellen om mij weg te halen. Maar de man pakte toen mijn mobieltje af. Hierna begint de man te schreeuwen tegen mij dat hij mijn pincode moest hebben. Ik werd heel erg bang en zei dat ik dat niet wilde geven. Ik zag dat de man zenuwachtig heen en weer liep en dat hij bleef schreeuwen naar mij. Ik hoorde dat hij schreeuwde dat hij mijn pincode wilde hebben. Ik werd uiteindelijk zo bang dat ik mijn pincode heb gegeven aan de man. Ik zag dat de man toen het kastje weer voor de deur weg schoof en de deur opende. Ik vroeg aan hem of ik mee mocht naar buiten toe. Ik hoorde dat de man zei dat ik niet mee mocht, niet eerder dan dat hij terug was van het pinnen. Ik hoorde dat de man tegen de man op de bank zei dat hij goed in de gaten moest houden dat ik hier bleef. Hij zei dat hij mij wel in de gaten zou houden. Ik heb toen ongeveer tien minuten tot een kwartier gewacht. Beneden kwamen we de man weer tegen die mijn pinpas had afgepakt. De man gaf mij toen mijn pinpas weer terug. Thuis heb ik via telebankieren gezien dat er op 04-10-2019 te 00:53 uur vijftig euro is afgeschreven van mijn rekening. Er is gepind bij de pinautomaat van de Rabobank op de Waag in Leeuwarden. [naam] vertelde mij dat [getuige 3] mijn mobieltje had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 6 oktober 2019, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 5 oktober 2019, omstreeks 10.15 uur, kregen wij van een centralist van het operationeel centrum Noord-Nederland, de melding dat mevrouw [getuige 3] melding wilde maken van diefstal. Deze diefstal zou zijn gepleegd door [verdachte] . Wij hoorden [getuige 3] zeggen dat [verdachte] bij haar in de woning zou verblijven. Wij hoorden [getuige 3] zeggen dat [verdachte] een telefoon bij haar in de woning zou hebben neergelegd die hij door een misdrijf onder zich zou hebben gekregen. Wij hoorden [getuige 3] zeggen dat [verdachte] haar vertelde dat hij een persoon zou hebben beroofd en dat deze telefoon van het slachtoffer zou zijn.
Middels het bedrijfsprocessensysteem kwamen wij er achter dat er in de nacht van 4 oktober 2019 een beroving zou hebben plaatsgevonden op de [straatnaam] te Leeuwarden. Het slachtoffer zou [slachtoffer 2] zijn en tijdens deze beroving zou onder andere zijn telefoon afhandig zijn gemaakt. Middels het bedrijfsprocessensysteem zagen wij dat dit telefoonnummer gekoppeld staat aan [slachtoffer 2] , de aangever.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 10 november 2019, opgenomen op pagina 56 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik heb de beelden van de Rabobank bekeken en zag dat de tijdstempel staat op: 04-10, 00:53.
Ik zag een persoon aan komen naar de pinautomaat. Ik zag dat de persoon een pet op had en een donker gekleurde, gewatteerde jas met een Nike logo links op de borst aan had. Ik zag dat de persoon de capuchon van de jas over zijn hoofd droeg en zag daaronder de klep van de pet vandaan komen. Ik zag dat de jas dusdanig gedragen werd dat het gezicht grotendeels bedekt werd. Ik zag alleen de ogen en deels de wenkbrauwen. Ik zag dat de persoon bruine ogen had en donkere wenkbrauwen. Na enige tijd, vertrekt de persoon.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feiten 2. en 3.
Verdachte heeft verklaard dat aangever vrijwillig met hem is meegegaan naar het bewuste pand, waar aangever verdachte zou hebben gevraagd om € 50,00 te pinnen. Verdachte ontkent dat hij aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en ontkent de portemonnee, het geld, de pinpas en telefoon van aangever te hebben gestolen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen dat wel degelijk sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsook van diefstal met bedreiging van geweld. De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaringen van aangever consistent en betrouwbaar. In zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft aangever ten aanzien van zijn eerdere verklaring dat hij aan zijn jas werd meegetrokken, verklaard dat hij dat niet meer precies weet. De rechtbank acht dit deel van de tenlastelegging dan ook niet bewezen. Voor het overige heeft aangever duidelijk verklaard dat hij niet vrijwillig in de woning verbleef, dat een kast voor de deur werd geschoven en dat hij zijn spullen onder dwang moest afstaan.
De verklaringen van aangever worden op diverse punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft verdachte bevestigd dat hij in de woning een kastje voor de deur heeft geschoven. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat aangever zijn pinpas en pincode heeft afgegeven en dat hij daarmee is gaan pinnen. Uit de beelden van het pinnen blijkt dat verdachte een pet en capuchon op had en zijn jas zodanig droeg dat zijn gezicht grotendeels werd bedekt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte toen niet herkend wilde worden. Tot slot overweegt de rechtbank dat de telefoon van aangever door getuige [getuige 3] in haar woning is aangetroffen. Zij heeft verklaard dat verdachte de telefoon in haar woning had achtergelaten en heeft gezegd dat hij iemand had beroofd van die telefoon.
Verdachte heeft verklaard dat aangever hem zou hebben gevraagd te pinnen en dat aangever bij terugkomst zou hebben gezegd dat hij het geld mocht houden. De rechtbank acht die verklaring ongeloofwaardig. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij voor aangever zou moeten pinnen. Bovendien is het merkwaardig dat verdachte het gepinde geld niet aan aangever heeft gegeven. Als aangever verdachte gevraagd zou hebben om voor hem te pinnen, lag het in de rede dat verdachte het geld en de pinpas aan hem had teruggegeven.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever consistent en betrouwbaar zijn en op diverse punten worden ondersteund, op grond waarvan de rechtbank feiten 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1., 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 27 september 2019 te Leeuwarden, bij een pinautomaat van de ING-bank, gelegen aan het Zuiderplein, een biljet van 50 euro, dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/heeft verdachte, nadat die [slachtoffer 1] pinhandelingen bij die pinautomaat had verricht en het gepinde geld, 200 euro, uit de geldsleuf kwam en verdachte dat door die [slachtoffer 1] gepinde geld had gepakt en vervolgens slechts een deel van dat bedrag, 150 euro, terug had gegeven en die [slachtoffer 1] ook de rest van het bedrag terug wilde
- met die [slachtoffer 1] in een worsteling geraakt en
- die [slachtoffer 1] met kracht tegen het hoofd geslagen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen.
2
hij omstreeks de periode omvattende de dagen 4 oktober 2019 en 5 oktober 2019 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met zijn mededader,
- die [slachtoffer 2] mee te voeren naar een woning aan, althans in de buurt van de [straatnaam] en die [slachtoffer 2] een trap op te doen lopen en vervolgens
- die [slachtoffer 2] in die woning op een bank te doen plaatsnemen naast zijn mededader en vervolgens
- die [slachtoffer 2] te vragen of hij geld had en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte al het geld van die [slachtoffer 2] wilde hebben en vervolgens
- een kastje voor de deur van de ruimte waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te
schuiven, zodat de deur niet meer open kon en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte zijn pincode wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en strekking, en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij pas weg mocht, nadat verdachte had gepind, en vervolgens
- het telefoontoestel van die [slachtoffer 2] af te pakken en vervolgens
- meermalen tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen dat hij zijn pincode moest geven, althans woorden van gelijke aard en strekking en vervolgens nadat die [slachtoffer 2] zijn pincode had afgegeven en verdachte het kastje voor de deur had weggeschoven
- tegen verdachtes mededader te zeggen, dat hij die [slachtoffer 2] goed in de gaten moest houden en dat die [slachtoffer 2] daar moest blijven, althans woorden van gelijke aard en strekking, waarna verdachte met die pinpas en pincode van die [slachtoffer 2] geld is gaan pinnen van de rekening van die [slachtoffer 2] en zodoende die [slachtoffer 2] gedurende enige tijd heeft belet die woning te verlaten en aldus die [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
3
hij omstreeks de periode omvattende de dagen 4 oktober 2019 en 5 oktober 2019 te Leeuwarden, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, deels in een woning tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee en geld en een pinpas en met die pinpas gepind geld en een telefoontoestel, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en zijn mededader een deel van het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van die eerder van [slachtoffer 2] weggenomen pinpas, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door tezamen en in vereniging met zijn mededader,
- die [slachtoffer 2] mee te voeren naar een woning aan, althans in de buurt van de [straatnaam] en die [slachtoffer 2] een trap op te doen lopen en vervolgens
- die [slachtoffer 2] in die woning op een bank te doen plaatsnemen naast zijn mededader en vervolgens
- die [slachtoffer 2] te vragen of hij geld had en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte al het geld van die [slachtoffer 2] wilde hebben en vervolgens
- een kastje voor de deur van de ruimte waarin die [slachtoffer 2] zich bevond te schuiven, zodat de deur niet meer open kon en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat verdachte zijn pincode wilde hebben, althans woorden van gelijke aard en strekking, en vervolgens
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij pas weg mocht, nadat verdachte had gepind, althans woorden van gelijke aard en strekking, en vervolgens
- meermalen tegen die [slachtoffer 2] te schreeuwen dat hij zijn pincode moest geven, althans woorden van gelijke aard en strekking en vervolgens nadat verdachte het kastje voor de deur had weggeschoven
- tegen verdachtes mededader te zeggen, dat hij die [slachtoffer 2] goed in de gaten moest houden en dat die [slachtoffer 2] daar moest blijven, althans woorden van gelijke aard en strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden.
3. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1., 2. en 3. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 439 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, meewerken aan middelencontroles, een contactverbod met [slachtoffer 2] en daarnaast een taakstraf van 100 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank een aanvullende straf nodig acht, heeft de raadsvrouw gepleit tevens een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie geëist.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Tactus Verslavingszorg van 24 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in één week schuldig gemaakt aan twee diefstallen met geweld en een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op 27 september 2019 heeft hij geld van het slachtoffer uit een pinautomaat weggenomen, waarbij een schermutseling is ontstaan en verdachte is weg gerend nadat hij aangever had geslagen. In de nacht van 4 oktober 2019 heeft verdachte met zijn mededader een ander slachtoffer wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en diens pinpas en telefoon weggenomen. Hij is daarna met de pinpas geld gaan pinnen. Hiermee is verdachte volledig voorbijgegaan aan de gevolgen die zulke gewelddadige delicten voor de slachtoffers hebben. Het is algemeen bekend dat geweldsfeiten voor slachtoffers psychische en andere nadelige gevolgen kunnen hebben. Dit blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast veroorzaken zulke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij enkel aan eigen financieel gewin heeft gedacht en voorbij is gegaan aan de belangen van anderen. Als reactie op deze feiten is een vrijheidsstraf het uitgangspunt.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal met geweld. Gelet op het vonnis van de politierechter van 28 november 2019 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 24 januari 2020 geschorst. Verdachte is toen opgenomen in de forensische verslavingskliniek [naam instelling] . Uit het reclasseringsrapport volgt dat hij zich daar heeft geconformeerd aan de afspraken en dat werd onderzocht of hij de klinische behandeling kon voortzetten in Franeker, zodat hij dichter bij zijn gezin kon zijn. Voor de zitting van 26 februari 2021 is geen recent reclasseringsrapport opgemaakt. Ter zitting heeft verdachte verteld dat het inmiddels goed met hem gaat en dat hij geen verdovende middelen meer gebruikt. Verdachte heeft de behandeling voltooid, heeft sinds december 2020 een eigen woning en volgt nog steeds systeemtherapie. Tevens heeft verdachte een plan klaar liggen om zijn eigen onderneming te starten. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat uit recent contact met de toezichthouder inderdaad blijkt dat het goed gaat en dat verdachte zijn afspraken nakomt.
Nu verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die uitgaat boven het voorarrest niet passend. De rechtbank komt bij het berekenen van de duur van het voorarrest op een ander aantal dagen uit dan de officier van justitie. Gelet op de ernst van de feiten en om recidive in de toekomst te voorkomen, acht de rechtbank oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een taakstraf geboden.
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 442 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden op die de officier van justitie heeft geëist. Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van 150 uren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 232,25 ter vergoeding van materiële schade en € 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak van feiten 2. en 3. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen directe relatie is met de opgevoerde telefoonkosten, omdat de telefoon bij anderen dan verdachte in bezit was. Daarnaast acht de raadsvrouw de opmerkingen van de benadeelde partij over zijn terugval in alcoholgebruik leugenachtig, omdat aangever heeft verklaard dat hij ten tijde van de feiten ook al aangeschoten was.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. en 3. bewezen verklaarde.
De gevorderde materiële schade bestaat uit telefoonkosten ter hoogte van € 154,11, het weggenomen contante geld ter hoogte van € 10,00, het weggenomen gepinde geld ter hoogte van € 50,00 en reiskosten naar Slachtofferhulp ter hoogte van € 18,14.
Ten aanzien van de reiskosten overweegt de rechtbank dat dit kosten zijn die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van de vordering, zodat deze kosten als proceskosten worden aangemerkt.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade en de proceskosten voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik en machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW.
Bij de vordering is een brief van de huisarts van de benadeelde partij gevoegd. Hieruit blijkt dat de benadeelde last heeft van psychische klachten naar aanleiding van de beroving. Hij heeft nog regelmatig nachtmerries over hetgeen hem is overkomen. Daarnaast vermijdt de benadeelde de bewuste straat en durft hij vrijwel geen mensen meer op straat aan te spreken. Ook heeft hij sinds het voorval last van herbelevingen van een incident in 2003. De rechtbank leidt uit deze brief af dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,00 passend is en recht doet aan de opgelopen geestelijke schade. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 714,11, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 18,14, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 442 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 365 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden, op het telefoonnummer [telefoonnummer] en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd en op door de reclassering te bepalen plaatsen en tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht, onder behandeling zal stellen van een Forensische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van alcohol en drugs door middel van ademonderzoek en/of urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1974 te Dokkum, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
714,11(zegge: zevenhonderdveertien euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 18,14.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 714,11 (zegge: zevenhonderdveertien euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 15 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 214,11 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. K. Post en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2021.
Mr. Overmars is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.