ECLI:NL:RBNNE:2021:889

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
18/950004-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij drugshandel. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedeeltelijk toegewezen, waarbij het bedrag is vastgesteld op € 751.707. De rechtbank baseerde deze beslissing op de debiteurenadministratie die op de telefoon van de veroordeelde was aangetroffen, waaruit bleek dat hij voordeel had verkregen uit de verkoop van drugs door het versturen van 128 postpakketten naar Duitsland. De rechtbank heeft echter de opbrengst die was berekend door extrapolatie niet meegeteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde ook daadwerkelijk verantwoordelijk was voor deze leveringen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.491.122 had vastgesteld, niet volledig gevolgd. De verdediging had betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moest worden vastgesteld, maar de rechtbank heeft dit niet gehonoreerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar heeft besloten dat dit geen invloed had op de vaststelling van het ontnemingsbedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De zaak is van belang voor de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/950004-18
beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 18 maart 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
hierna te noemen: veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Procesverloop
De officier van justitie heeft op 19 april 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 2.293.658 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/950004-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Hierna heeft een schriftelijke voorbereiding van de behandeling van de vordering plaatsgevonden, waarbij aan de rechtbank zijn gezonden een conclusie van antwoord van de raadsman d.d. 17 november 2020, een conclusie van repliek van de officier van justitie d.d. 16 december 2020 en een conclusie van dupliek van de raadsman d.d. 13 januari 2021.
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 februari 2021. Aanwezig waren de officier van justitie, mr. G. Wilbrink, en de raadsman van veroordeelde, mr. J.J. Bussink.
Beoordeling
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op € 2.491.122 en dat de betalingsverplichting (na aftrek van de openstaande vorderingen ad € 877.890) € 1.613.232 bedraagt.
Hij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de berekening zoals weergegeven in de ontnemingsrapportage wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gevolgd, minus enkele kleine wijzigingen die door de raadsman zijn voorgesteld.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op nihil. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aan de opbrengstzijde kan de door extrapolatie berekende opbrengst (€ 6.107.241) niet worden meegeteld, alsmede de leveringen aan [naam 1] (€ 718.130) en de startvorderingen (€ 428.195). Ook dienen enkele bedragen te worden afgetrokken van de openstaande vorderingen, waardoor dit bedrag op € 833.290 dient te worden vastgesteld. De opbrengst bedraagt in totaal € 3.333.872.
Met betrekking tot de kosten heeft de raadsman betoogd dat de inkoopkosten in afwijking van de ontnemingsrapportage € 3.289.230 bedragen en dat de transportkosten van de drugs op € 1.524 berekend dienen te worden. De kosten bedragen daarmee in totaal € 3.344.545.
De raadsman heeft naast deze verweren enkele wijzigingen bepleit, die niet zijn betwist door de officier van justitie en die de rechtbank hieronder zal bespreken.
De raadsman heeft tot slot betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 36e lid 2 Sr kan aan een veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
In zijn arrest van 29 september 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1523) heeft de Hoge Raad – in verband met de onschuldpresumptie – geoordeeld dat de in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde ‘voldoende aanwijzingen’ niet mogen worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 oktober 2020 in de zaak met parketnummer 18/950004-18 veroordeeld wegens witwassen en medeplegen van witwassen, terwijl hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld – waarmee ‘voldoende aanwijzingen’ in de zin van artikel 36e lid 2 Sr bestaan – dat veroordeelde naast dit feit, andere strafbare feiten heeft begaan, namelijk het in de periode van 10 mei 2017 tot en met 1 juni 2018 verkopen van middelen, genoemd in lijst I en II van de Opiumwet. Zoals in het vonnis is overwogen zijn door veroordeelde pakketten met drugs verzonden naar verschillende adressen in Duitsland, waarna de betaalde bedragen met speciaal hiervoor geprepareerde voertuigen vanuit Duitsland naar Nederland zijn gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat veroordeelde uit deze andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontleend aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen die in de hoofdzaak zijn gebezigd ten aanzien van het bestanddeel ‘van enig misdrijf afkomstig’, alsmede aan het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het rapport). [1] Het rapport zal hieronder per post worden besproken.

1.Opbrengst

1.1
Transacties zichtbaar in de debiteurennotities
Uit de opgevraagde gegevens van [bedrijf 3] over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2018, is gebleken dat er 313 pakketten zijn afgeleverd op adressen in Duitsland en België die voorkomen in de adressenlijsten in de notities op de Samsung Galaxy S8 van veroordeelde. Daarnaast blijkt uit notities met track & trace-codes dat er 18 pakketten zijn verzonden vanuit Spanje naar Duitse adressen die voorkomen in die adressenlijsten. Dit brengt het totaal op 331 onderzochte pakketleveringen.
Van de 331 pakketten kunnen 115 pakketten worden verbonden aan een debiteurennotitie van een specifieke afnemer, zoals opgenomen in de notities van de Samsung Galaxy S8 van veroordeelde. Dit betreffen de afnemers [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] . In de desbetreffende debiteurennotities zijn leveringen van drugs geregistreerd, is het gewicht van de geleverde drugs genoteerd en is aangegeven wat de verkoopopbrengst is. De rechtbank is van oordeel dat de opbrengst van deze 115 pakketten als wederrechtelijk verkregen voordeel kan gelden.
Zoals door de raadsman is aangevoerd en niet is betwist door de officier van justitie, is de verkoopopbrengst van de levering van afnemer [naam 3] op 18 mei 2018 (notitie 43) abusievelijk genoteerd als € 66.400 in plaats van € 62.400.
De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat de verkoopopbrengst van de levering speed van afnemer [naam 4] op 3 mei 2018 (notitie 84) € 7.800 bedraagt in plaats van de in bijlage 1 genoteerde € 1.300.
Met deze correcties (- € 4.000 [naam 3] en + € 6.500 [naam 4] ) op het rapport wordt de verkoopopbrengst als volgt berekend:
Harddrugs
Wiet en hasjiesj
Totaal
Pakketten
11
104
115
Gewicht (gram)
63.6
768.545
832.145
Verkoopopbrengst
€ 270.300
€ 3.548.812
€ 3.819.112
1.2
Extrapolatie over de gehele onderzoeksperiode
In het rapport is gesteld dat van de eerder genoemde 331 pakketten, 115 pakketten kunnen worden gekoppeld aan de debiteurennotities en dat 29 pakketten buiten beschouwing dienen te worden gelaten omdat deze leveringen hebben plaatsgevonden vóór de eerste transactiebeschrijving in de debiteurennotities op 5 mei 2017. Het resterende deel van de (331 - 115 - 29 =) 187 pakketten kunnen volgens het rapport gelden als opbrengst door middel van extrapolatie. Van deze 187 pakketten is alleen bekend dat ze zijn verzonden door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , de koeriersdiensten waarvan veroordeelde ook bij verzending van de andere pakketten gebruik maakte, en dat ze zijn verzonden naar adressen die voorkomen in de adressenlijsten in de Samsung Galaxy S8 van veroordeelde in dezelfde periode waarin er ook pakketten met drugs naar de afnemers zijn gezonden. De adressen zijn te verbinden aan afnemers die bij de eerder genoemde 115 pakketten naar voren zijn gekomen.
Door het ontbreken van een koppeling met de nauwgezette debiteurenadministratie per afnemer in de Samsung Galaxy S8 van veroordeelde kan er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van worden uitgegaan dat het veroordeelde is geweest die de 187 pakketten heeft verzonden, dan wel dat hij opdracht daartoe heeft gegeven. De link met veroordeelde kan, anders dan ten aanzien van de 115 pakketten, niet worden gelegd door middel van de debiteurennotities. Het is dan ook niet uit te sluiten dat anderen dan veroordeelde gebruik hebben gemaakt van de diensten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] met betrekking tot de adressen die voorkomen in de adressenlijsten van veroordeelde. Ook geldt hierbij dat er geen nader onderzoek is verricht door de politie bij de koeriersdiensten naar de opdrachtgever voor de verzendingen, hetgeen met zich brengt dat er, naast dat er geen duidelijkheid bestaat over degene die de pakketten heeft verzonden, evenmin duidelijkheid bestaat over wat er is verzonden en van welk gewicht de verzonden pakketten waren.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat ten aanzien van de 187 pakketten niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel, waardoor niet is voldaan aan het criterium dat ‘voldoende aanwijzingen’ dienen te bestaan dat andere strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan. Om die reden laat de rechtbank deze 187 pakketten buiten de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
1.3
Correcties
1.3.1
Verdovende middelen geleverd op onbekende wijze
Uit de debiteurennotities volgen 14 leveringen die niet zijn aan te sluiten met de gegevens van [bedrijf 3]. Ten aanzien van deze transacties zijn dus geen verzendgegevens bekend. In het rapport is de opbrengst van deze 14 leveringen ad € 473.850 meegeteld als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door de raadsman is aangevoerd dat uit notitie 2 ten aanzien van afnemer [naam 12] niet duidelijk blijkt of er sprake is van een of twee leveringen, waardoor in het voordeel van veroordeelde dient te worden uitgegaan van een levering. De officier van justitie heeft, hoewel hij dit standpunt niet deelt, zich niet verzet tegen het in mindering brengen van deze levering.
Uit de gegevens van [bedrijf 3] volgt dat een levering op 4 april 2018 heeft plaatsgevonden. Deze levering is in het rapport betrokken bij de 115 pakketten die aan de debiteurennotitie kunnen worden gekoppeld. In debiteurennotitie 2 is een rekenstaat zichtbaar en vervolgens een berekening van een levering van drugs ter waarde van € 41.600. De rekenstaat start met het openstaande bedrag van € 41.555, nagenoeg het bedrag van de berekende drugslevering. Het bedrag van € 41.600 wordt daarna niet apart genoemd in de rekenstaat. Bij gebreke aan duidelijkheid over het aantal leveringen gaat de rechtbank daarom, net zoals de raadsman, uit van één levering van € 41.600 waarna een gedeeltelijke aflossing heeft plaatsgevonden. Onder deze post zal daarom de levering van [naam 12] vervallen.
Ten aanzien van de opbrengst van de overige 13 pakketten, is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel betreft uit drugshandel, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door veroordeelde is begaan.
Met voornoemde correctie wordt de verkoopopbrengst als volgt berekend:
Harddrugs
Wiet
Totaal
Pakketten
6
7
13
Gewicht (gram)
3.5
60.73
64.23
Verkoopopbrengst
€ 136.500
€ 295.750
€ 432.250
1.3.2
Leveringen aan [naam 1]
Het rapport heeft de inhoud van notitie 5 met de titel [naam 1] aangemerkt als een verkoopnotitie. Volgens het rapport zou uit het onderzoek blijken dat dit een debiteurennotitie betreft met betrekking tot [naam 1] . Hoewel eerder van een inkoopnotitie werd uitgegaan, betreft het volgens het rapport toch een verkoopnotitie. De inhoud van de transacties hebben betrekking op wiet, maar er worden lagere gramprijzen berekend dan in andere debiteurennotities. De lagere gramprijzen zouden verklaard kunnen worden door het feit dat [naam 1] eveneens in Nederland verbleef. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat de exportprijzen van wiet uit Nederland hoger zijn dan de verkoopprijzen binnen Nederland. Er is geen gebruik gemaakt van pakketleveringen met [bedrijf 3], waardoor de verkoopopbrengst van in totaal € 718.130 dient te worden meegeteld bij de totale opbrengst.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij deze in het rapport opgenomen redenering. In aanvulling hierop heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de kiloprijs met betrekking tot [naam 1] € 4.250 betreft en dat deze veel hoger uitvalt dan de kiloprijs ad
€ 3.466 met betrekking tot de inkoop uit Spanje, hetgeen afbreuk doet aan de stelling dat het zou gaan om een inkoopnotitie.
De raadsman heeft betoogd dat de notitie een inkoopnotitie betreft en dat de notitie daarom buiten beschouwing dient te worden gelaten bij het berekenen van de opbrengst. Een aanwijzing daartoe is de vermelding ‘krijg ik’ achter een bedrag van € 15.500, waarna drugs ter waarde van € 40.500 is geleverd en het openstaande saldo op € 25.000 wordt gesteld. Deze passage is enkel verklaarbaar als de drugs
aanveroordeelde is geleverd. Een tweede aanwijzing is dat de inkoopnotitie 71 van drugs uit Spanje in december 2017 is gestart. Notitie 5 is in november 2017 geëindigd, dus notitie 71 zou als aansluitende notitie kunnen worden beschouwd. De derde aanwijzing volgt uit de combinatie van notitie 5 met notitie 71 van de underground banker. De optelsom van de inkoopkosten in notitie 71 (€ 1.753.900) en de inkoopkosten in notitie 5 (€ 718.130) is € 2.474.030. Dit sluit aan bij de berekende inkoopkosten in het rapport van ruim € 2.800.000. De raadsman heeft tot slot opgemerkt dat het verschil in de kiloprijzen verklaard kan worden door het feit dat het twee verschillende verkopende partijen betreffen die niet gelijktijdig hebben gehandeld met veroordeelde. Het is mogelijk dat veroordeelde later is overgestapt op een goedkopere leverancier.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er voor beide uitgangspunten (inkoop en verkoop) aanwijzingen bestaan, hetgeen betekent dat niet zonder meer duidelijk is dat het om een verkoopnotitie gaat. Het enkele feit dat er een andere prijs dan gebruikelijk is gehanteerd, kan een aanwijzing betreffen dat het om verkoop gaat. Daarmee zijn echter de berekeningen in de notitie niet zonder meer begrijpelijk. Daarnaast heeft het onderzoek van de politie kennelijk geen betrekking gehad op [naam 1] , waardoor nadere aanwijzingen voor een verkoop- dan wel inkoopnotitie ontbreken. Nu er onvoldoende duidelijkheid is over de aard van de notitie, is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de notitie verkoopopbrengst beschrijft die voortvloeit uit drugshandel. De rechtbank zal de notitie dus niet betrekken bij de berekening van de totale opbrengst.
1.3.3
Startvorderingen en openstaande vorderingen
In het rapport zijn de startvorderingen opgenomen die in de debiteurennotities zijn genoteerd. Hoewel de debiteurennotities op zijn vroegst in mei 2017 zijn aangemaakt, zijn er voldoende aanwijzingen dat in de periode voor mei 2017 pakketleveringen met drugs hebben plaatsgevonden gelet op de gegevens van [bedrijf 3]. De startvorderingen ter hoogte van in totaal € 428.195 dienen daarom volgens het rapport als verkoopopbrengst te worden meegerekend. Daarnaast dienen volgens het rapport de openstaande vorderingen ten tijde van de aanhouding van veroordeelde op 30 mei 2018, op de totale opbrengst in mindering te worden gebracht. De openstaande vorderingen bedroegen op deze datum in totaal € 844.890.
De raadsman heeft betoogd dat de startvorderingen buiten beschouwing dienen te worden gelaten, omdat niet is uitgesloten dat de leveringen die ten grondslag liggen aan de startvorderingen reeds elders in de berekening zijn meegenomen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de startvorderingen wel dienen te worden meegeteld in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank hanteert een andere benadering dan het rapport, gelet op het van het rapport afwijkende uitgangspunt van de rechtbank dat enkel de in de debiteurennotities aanwijsbare (115 + 13 =) 128 pakketten kunnen worden betrokken bij het berekenen van de opbrengst.
Uit de debiteurennotities ten aanzien van deze 128 pakketten volgt dat vorderingen op de afnemers die zijn ontstaan naar aanleiding van de pakketleveringen, niet allemaal zijn geïnd door veroordeelde. De openstaande vorderingen kunnen derhalve niet als daadwerkelijk verkregen voordeel gelden en dienen in mindering te worden gebracht op het hiervoor vastgestelde voordeel ten aanzien van de 128 pakketten (vgl. Hoge Raad 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2851).
De rechtbank berekent de openstaande vorderingen als volgt. Ten aanzien van iedere afnemer is de openstaande vordering vóór de eerste pakketlevering als startvordering als uitgangspunt genomen. De eindvordering wordt in mindering gebracht op de startvordering. Indien hieruit een negatief verschil volgt, wordt dit als correctie aangebracht op de berekende opbrengst.
De rechtbank zal hieronder per afnemer de openstaande vorderingen bespreken, indien deze afwijken van de bedragen zoals genoemd in het rapport.
[naam 2] (notities 1 en 35)
Voor de eerste levering op 10 mei 2017 bedraagt de openstaande vordering € 110.640. Na de laatste aflossing op 30 mei 2018 bedraagt de openstaande vordering € 190.480.
[naam 5] (notities 4 en 55)
Blijkens notitie 4 zijn de vorderingen van de leveringen in 2017 afgelost. Hierop hoeft dus geen correctie plaats te vinden. Uit notitie 55 volgt dat er voor de eerste levering op 17 mei 2018 geen startvordering is genoteerd. Het eindsaldo dient conform het rapport te worden vastgesteld op € 108.600.
[naam 12] (notitie 2)
Zoals de rechtbank onder 1.3.1 heeft overwogen, gaat de rechtbank uit van één levering. Van deze vordering is € 7.000 nog niet afgelost.
[naam 6] (notities 10 en 42)
Blijkens notitie 10 heeft er een levering plaatsgevonden ter waarde van € 35.000, waarvan
€ 2.000 is afgelost. Uit notitie 42 volgt alleen een eindsaldo van € 1.000.
[naam 3] (notitie 43)
In bijlage 1 van het rapport wordt gesteld dat er twee leveringen ter waarde van € 34.400 hebben plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Uit de notitie volgt dat er voor deze leveringen een openstaande vordering van € 11.000 is. Na de laatste levering op 31 mei 2018 bedraagt de openstaande vordering € 160.030.
[naam 10] (notitie 59)
Uit notitie 59 volgt dat er een levering heeft plaatsgevonden ter waarde van € 48.000, waarvan € 44.800 is afgelost. Het eindsaldo bedraagt € 3.200.
[naam 1] / [naam 1] (notitie 69)
Nu de rechtbank onder 1.3.2 heeft geoordeeld dat deze notitie niet kan worden beschouwd als opbrengst, hoeft er geen correctie plaats te vinden.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende berekening van de openstaande vorderingen, die in mindering dienen te worden gebracht op de berekende opbrengst:
Notitie
Afnemer
Vordering start
Vordering eind
Correctie
1 / 35
[naam 2]
€ 110.640
€ 190.480
- € 79.840
55
[naam 5]
€ 0
€ 108.600
- € 108.600
96
[naam 7]
€ 0
€ 68.800
- € 68.800
84
[naam 4]
€ 0
€ 189.580
- € 189.580
2
[naam 12]
€ 0
€ 7.000
- € 7.000
10
[naam 6]
€ 0
€ 33.000
- € 33.000
42
[naam 6]
€ 0
€ 1.000
- € 1.000
86
[naam 8]
€ 0
€ 24.800
- € 24.800
43
[naam 3]
€ 11.000
€ 160.030
- € 149.030
59
[naam 10]
€ 0
€ 3.200
- € 3.200
69
[naam 1] / [naam 1]
-
-
n.v.t.
Totaal
- € 664.850
1.3.4
In beslag genomen verkoopopbrengst
In het rapport wordt gesteld dat het op 30 mei 2018 onder veroordeelde in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 81.700 in mindering dient te worden gebracht op de berekende verkoopopbrengst. De rechtbank volgt het rapport niet op dit onderdeel. Zoals in het vonnis is overwogen, komt het geldbedrag nagenoeg overeen met de aflossingen die veroordeelde in de debiteurenadministratie heeft verwerkt. Dit bedrag is daarom aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat het bedrag in beslag is genomen kan daaraan niet afdoen. De rechtbank zal het geldbedrag daarom niet in mindering brengen op de berekende verkoopopbrengst.
1.4
Conclusie
De totaal berekende opbrengst is als volgt samen te vatten.
Paragraaf
Opbrengsten uit:
Subbedrag
Bedrag
1.1
Transacties zichtbaar in de debiteurennotities
€ 3.819.112
1.2
Extrapolatie op basis van pakketverzendingen [bedrijf 3]
-
1.3.1
Transacties met onbekende wijze leveren
€ 432.250
1.3.2
Verkoop aan [naam 1] ( [naam 1] )
-
1.3.3
Openstaande vorderingen
- € 664.850
1.3.4
In beslag genomen verkoopopbrengst op 30 mei 2018
-
Subtotaal correcties
- 232.600
Totaal opbrengsten
€ 3.586.512

2.Kosten

De rechtbank zal hierna beoordelen welke kosten rechtstreeks in verband staan met de strafbare feiten, waaruit de hiervoor weergegeven opbrengsten voortvloeien, en of deze kosten redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen.
2.1
Inkoopkosten
In de debiteurenadministratie op de Samsung Galaxy S8 van veroordeelde zijn nagenoeg geen notities aangetroffen waarin de inkoop van de drugs naar voren komt. In de notitie waarin de geldstroom naar Spanje door middel van een underground banker wordt beschreven is opgenomen dat in 2018 in totaal € 1.753.900 wordt verzonden. Hiervoor is 506 kilogram aan wiet teruggezonden. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt daarmee € 3.466. Dit is inclusief bijkomende kosten om de wiet veilig vanuit Spanje te halen en eventueel door te zenden naar Duitsland. De rechtbank neemt deze inkoopprijs als uitgangspunt voor de te berekenen inkoopprijs van de geleverde drugs, nu er geen indicatie is dat de verkoopprijzen die door veroordeelde zijn gehanteerd, significant zijn gestegen of gedaald. Gelet op de berekende gemiddelde verkoopprijs van hennep met betrekking tot de 115 pakketten die aan de debiteurennotitie kunnen worden gekoppeld ad € 4.630 per kilo, kan worden gesteld dat de inkoopkosten gemiddeld 75,6% bedragen van de verkoopprijs.
In dezelfde notitie wordt beschreven dat veroordeelde een vergoeding ter hoogte van 2,4% van de inkoopprijs diende te betalen voor de dienstverlening van de underground banker.
In het rapport is de berekening van de inkoopkosten gebaseerd op de berekening van de opbrengsten ter hoogte van in totaal € 10.617.438. Dit bedrag bestaat uit de opbrengst van de 115 pakketten die aan de debiteurennotities zijn te koppelen, de extrapolatie ten aanzien van de 187 pakketten, de transacties waarvan de levering op onbekende wijze heeft plaatsgevonden, de opbrengst ten aanzien van [naam 1] , de openstaande startsaldi, waarbij de nog niet betaalde vorderingen en de in beslag genomen verkoopopbrengst in mindering zijn gebracht.
De raadsman heeft gesteld dat het rapport ten aanzien van de inkoopkosten ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de nog openstaande vorderingen en de in beslag genomen verkoopopbrengst. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen het in mindering brengen van de inkoopkosten met betrekking tot de openstaande vorderingen.
De rechtbank hanteert een ander uitgangspunt bij de berekening van de inkoopkosten dan het rapport, waardoor het verweer ten aanzien de in beslag genomen verkoopopbrengst onbesproken kan blijven. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman niet ten aanzien van de openstaande vorderingen. De openstaande vorderingen zoals hiervoor berekend onder 1.3.3, hebben betrekking op reeds geleverde pakketten met drugs, waarvan de schuld nog niet is geïnd door veroordeelde. Dit betreft dus niet door veroordeelde genoten voordeel, waardoor de kosten hiervoor niet voor aftrek in aanmerking komen.
Door de rechtbank is hiervoor vastgesteld dat de totale opbrengst in totaal € 3.586.512 omvat. Op dit bedrag zijn reeds de openstaande vorderingen in mindering gebracht. Gelet op het uitgangspunt in het rapport dat de inkoopkosten 75,6% van de verkoopopbrengst omvat, luidt de berekening van de inkoopkosten als volgt:
€ 3.586.512 x 75,6% = € 2.711.403.
Naar het oordeel van de rechtbank komen ook de kosten voor de underground banker à 2,4% van de totale inkoopkosten voor aftrek in aanmerking. Deze kosten worden als volgt berekend:
€ 2.711.403 x 2,4% = € 65.074.
2.2
Transportkosten verdovende middelen
In het rapport zijn de gemiddelde kosten berekend voor het verzenden van een pakket naar Duitsland door middel van [bedrijf 1] (€ 12,72) en [bedrijf 2]
(€ 11,29).
De raadsman heeft bepleit dat niet de kosten ten aanzien van alle pakketten worden berekend, maar slechts de kosten ten aanzien van de (115 + 13 =) 128 pakketten. De officier van justitie heeft zich hier in het voordeel van veroordeelde niet tegen verzet.
Naar het oordeel van de rechtbank staan deze kosten in rechtstreeks in verband met het feit waaruit het voordeel is verkregen en komen zij voor aftrek in aanmerking. Hoewel een aantal leveringen niet zijn betaald aan veroordeelde (en dit dus niet als voordeel geldt), zal de rechtbank ten voordele van veroordeelde de kosten ten aanzien van alle 128 pakketten meerekenen. Ten aanzien van de 13 pakketten waarvan niet bekend is op welke wijze zij verzonden, berekent de rechtbank het gemiddelde bedrag van € 12,00. Dit brengt de volgende berekening met zich mee:
[bedrijf 1] : € 12,72 x 24 = € 305,28.
[bedrijf 2] : € 11,29 x 91 = € 1.027,39.
De overige 13 pakketten (onbekende levering): € 12,00 x 13 = € 156,00.
€ 305,28 + € 1.027,39 + € 156,00 = € 1.489.
2.3
Transportkosten verkoopopbrengsten
Zoals in het vonnis is overwogen, zijn een zwarte Mercedes ML320 met het Duitse kenteken [kenteken] en een grijze Mercedes ML350 met het Duitse kenteken [kenteken] gebruikt om de verkoopopbrengsten te vervoeren van Duitsland naar Nederland. In het rapport is een berekening gemaakt van de brandstofkosten over 2017 en 2018. Dit is berekend op € 13.511. Daarnaast zijn in het rapport kosten opgevoerd met betrekking tot de aanschaf van de grijze Mercedes ad € 29.000 (zoals naar voren is gekomen in de OVC-gesprekken) en de onderhoudskosten van de zwarte Mercedes ad € 14.328.
Hoewel het rapport uitgaat van meer pakketleveringen, zal de rechtbank uitgaan van dit bedrag ten voordele van veroordeelde.
2.4
Conclusie
De totaal berekende kosten zijn als volgt samen te vatten.
Paragraaf
Kosten van:
Subbedrag
Bedrag
2.1
Inkoopkosten geleverde verdovende middelen
€ 2.711.403
2.1
Kosten underground banker
€ 65.074
2.2
Kosten [bedrijf 3] koerierservice
€ 1.489
2.3
Brandstofkosten ophalen geld
€ 13.511
2.3
Kosten grijze Mercedes ML350
€ 29.000
2.3
Kosten zwarte Mercedes ML320
€ 14.328
Totaal aanvullende kosten
€ 123.402
Totaal kosten
€ 2.834.805

3.Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Het voorgaande levert de volgende berekening op:
€ 3.586.512 (opbrengst) - € 2.834.805 (kosten) = € 751.707.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 751.707 voordeel heeft genoten.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn is aangevangen op de datum waarop de rechter-commissaris een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag heeft verleend, te weten 2 juli 2018. De redelijke termijn is derhalve met ruim acht maanden overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM, gelet op de omvang van het opsporingsonderzoek, de door de verdediging ingediende onderzoeksverzoeken en de termijn die gemoeid was met de schriftelijke voorbereiding van de behandeling van de vordering.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 751.707,--.
Legt veroordeelde voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
€ 751.707,-- (zegge: zevenhonderdeenenvijftigduizend zevenhonderdzeven euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 maart 2021.
Mr. Janssen is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van 13 maart 2019 (FIN-015), opgenomen op pagina 17 en verder van map 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R017108 van 3 december 2018 (onderzoek Kinverji).