ECLI:NL:RBNNE:2021:699

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
LEE 19/2519
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van omgevingsvergunning en weigering aanvraag voor aanlegvoorzieningen in strijd met bestemmingsplan

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de bodemzaak LEE 19/2519, waarin eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. W.R. van der Velde, in beroep zijn gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het aanbrengen van aanlegvoorzieningen bij locatie De Burd te Grou. Eisers stelden dat de vergunning in strijd was met de regels van ruimtelijke ordening en dat hun bezwaren tegen het primaire besluit niet serieus waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de eisers belanghebbenden zijn en dat de verleende omgevingsvergunning niet in overeenstemming was met het geldende bestemmingsplan Buitengebied Boarnsterhim 2008. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit niet had kunnen worden verleend, omdat het planologisch regime ten tijde van het besluit niet toestond dat de drie recreatiearken op de aangevraagde locatie konden worden geplaatst. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en weigerde de aanvraag om omgevingsvergunning. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2519

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] ,

[eiser 1], te [woonplaats 1] ,
[eiser 2], te [woonplaats 2] ,
[eiser 3], te [woonplaats 3] ,
[eiser 4] ,te [woonplaats 4] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder
(gemachtigden: P. Jager, M. Vreeswijk en R. Otte),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Grouster Vastgoed Maatschappij B.V., te Grou
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [vergunninghouder] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen, strijd met de regels van ruimtelijke ordening en het uitvoeren van een werk of werkzaamheden (aanlegvergunning) bij locatie De Burd te Grou.
Bij besluit van 5 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 6 oktober 2020 gelijktijdig behandeld met de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers LEE 19/2200 en LEE 19/3533. [eiser 1] en [eiser 4] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en door [gemachtigde 2] . De overige eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigde 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 15 oktober 2018 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het aanbrengen van aanlegvoorzieningen. Hierbij heeft vergunninghouder aangegeven dat het gaat om nieuw te plaatsen bouwwerken waarbij de bestaande drijvende steigers worden verwijderd. Ook worden er damwanden geplaatst.
1.1
Welstandsadvisering en monumentenzorg Hûs en Hiem (welstandscommissie) heeft op 6 november 2018 advies uitgebracht. In dit advies geeft de welstandscommissie aan dat, gelet op de ingediende gegevens, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria, het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van aanlegvoorzieningen bij locatie De Burd te Grou. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat doel van de aanvraag is de bestaande walbeschoeiing aan te passen om de afslag van land tegen te gaan nu er, door de doorgraving van een deel van het eiland De Burd, meer water ter plaatse is ontstaan. De bestaande steiger wordt verplaatst naar deze nieuw gevormde waterpartij. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat zowel de aanpassing van de oeverbeschoeiing als de aanwezigheid van ligplaatsen voor recreatief gebruik in het verlengde ligt van de bestaande toestand. Er bestaat derhalve geen reden om niet te mee te werken aan het afwijken van de bouwvoorschriften van de artikelen 6 en 7 van het bestemmingsplan Buitengebied Boarnsterhim 2008 (het bestemmingsplan). Hierbij heeft verweerder aangegeven dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de door het bestemmingsplan aangegeven waarden van de artikelen 6.3 en 7.3. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat de weigeringsgronden uit de artikelen 6.6 en 7.6 van het bestemmingsplan niet van toepassing zijn omdat de nieuwe situatie een grote analogie vertoont met de bestaande situatie en er geen onevenredige aantasting ontstaat van het ruimtelijk beeld of het gebruik van de gronden zodat er geen reden is om de aanlegvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, welke bestaat uit het realiseren van aanleggelegenheid en het aanbrengen van walbeschoeiingen en het aanleg van verhardingen, niet te verlenen.
1.3
Bij advies van 30 april 2019 heeft de adviescommissie bezwaarschriften, algemene kamer van de gemeente Leeuwarden (de adviescommissie) advies uitgebracht. In dit advies heeft de adviescommissie - onder meer en samengevat - geadviseerd om het primaire besluit te herroepen en alsnog op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor walbeschoeiing te beslissen. De adviescommissie geeft aan dat uit de bestemmingsomschrijvingen van de artikelen 6 en 7 van het bestemmingsplan volgt dat uitsluitend recreatieve aanlegplaatsen zijn toegestaan indien deze dienen ten behoeve van dagrecreatie. Gelet hierop is het, aldus de adviescommissie, wel van belang om te weten waarvoor de te realiseren walbeschoeiingen zullen worden gebruikt. De adviescommissie geeft aan dat haar is gebleken dat de walbeschoeiingen uitsluitend of mede zullen worden gebruikt voor het permanent afmeren van drie woon- en recreatiearken. Hierdoor is het plan in strijd met de gebruiksvoorschriften van de artikelen 6.4 en 7.4 van het bestemmingsplan. Ten aanzien van de algemene vrijstelling van de gebruiksvoorschriften (toverformule) in de artikelen 6.5 en 7.5 geeft de adviescommissie aan dat - nu een omgevingsvergunning die het mogelijk maakt dat de drie woon- en recreatiearken ter plaatse permanent worden afgemeerd ten tijde van het advies nog niet was verleend - een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien nog steeds mogelijk is en verweerder derhalve niet verplicht is tot toepassing van deze toverformule.
1.4
In het bestreden besluit heeft verweerder - in afwijking van het advies van de adviescommissie - het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat het bezwaar inhoudelijk niet tegen het vergunde is gericht, maar tegen een andere beschikking waar een permanente ligplaats mogelijk wordt gemaakt voor een drietal recreatiearken.
Beoordeling van het geschil
2. Eisers betogen dat de redenering van verweerder onbegrijpelijk en juridisch onjuist is. Hiertoe hebben eisers aangegeven dat hun bezwaren uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn gericht tegen het primaire besluit en dat eisers niet willen dat de bestaande voorzieningen worden vervangen en naar het noorden worden uitgebreid door de in het primaire besluit vergunde voorzieningen en bouwwerken.
3. Met betrekking tot de vraag of eisers belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van hetgeen met de verleende omgevingsvergunning wordt beoogd ondervinden de individuele eisers naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks feitelijke gevolgen van de activiteiten die in het bestreden besluit worden toegestaan. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de woningen van eisers zijn gelegen op minder dan 300 meter afstand van het plangebied en dat eisers - gelet op het feit dat het gebied tussen het plangebied en de woningen van eisers open en onbebouwd is - zicht hebben op de verleende activiteiten. De rechtbank acht het daarnaast aannemelijk dat de walbeschoeiingen het jaarrond betreden van het achterliggende gebied vergemakkelijkt waardoor het gebruik van deze gronden zal worden geïntensiveerd. Met betrekking tot de [eiseres] overweegt de rechtbank dat ook zij belanghebbende is bij het bestreden besluit, nu in de statuten staat vermeld dat het doel van de vereniging is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van eigenaren van woonhuizen en grond behorende tot de Suder Burd.
4. Verweerder heeft met het primaire besluit aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van aanlegvoorzieningen bij locatie De Burd te Grou. Aan dit besluit heeft verweerder – onder meer en samengevat – ten grondslag gelegd dat de aanpassingen aan de oeverbeschoeiing en de aanwezigheid van ligplaatsen voor recreatief gebruik in het verlengde liggen van de bestaande toestand. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat de werkzaamheden in het verlengde liggen van de herinrichting van het eiland De Burd en de doorgraving van een deel van dat eiland.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat – zoals tussen partijen ook niet in geschil is – het bouwplan voor het aanbrengen van de aanlegvoorzieningen zoals dat door vergunninghouder is aangevraagd is gelegen binnen het gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Boarnsterhim 2008 van toepassing is en dat het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften van de artikelen 6 en 7 van dit bestemmingsplan.
6. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. (GVM) op 28 juni 2018 een aanvraag heeft ingediend voor het verplaatsen van drie recreatiearken naar locatie De Burd, gemeente Leeuwarden. Op 2 mei 2019 heeft verweerder aan GVM een omgevingsvergunning verleend voor het planologisch mogelijk maken van de aanwezigheid van drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken aan locatie De Burd, een landtong ten noorden van het Pikmeer in Grou. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 19/2200.
7. Ten tijde van het primaire besluit van 16 november 2018 was het voor de hier aan de orde zijnde locatie nog niet planologisch mogelijk gemaakt dat ter plaatse drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken konden worden geplaatst / geherlokaliseerd. Dit planologisch regime is namelijk pas gerealiseerd met de verlening van de omgevingsvergunning van 2 mei 2019. Nu ten tijde van het primaire besluit de omgevingsvergunning van 2 mei 2019 nog niet was verleend en derhalve hetgeen door vergunninghouder is aangevraagd in de onderhavige procedure nog niet paste binnen het op dat moment geldende planologisch regime had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, het primaire besluit niet kunnen verlenen. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank dat naar haar oordeel het primaire besluit niet anders begrepen kan worden dan dat deze was bedoeld ten behoeve van de realisatie van de drie recreatiearken op deze locatie. Gelet hierop had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, het bezwaar van eisers gegrond moeten verklaren. Verweerder heeft dit nagelaten. Dit brengt met zich mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hierna zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
8. Gedurende de bezwaarprocedure is het planologisch regime gewijzigd. Verweerder heeft namelijk op 2 mei 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan om zodoende het plaatsen / herlokaliseren van de drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken planologisch mogelijk te maken. Door deze omgevingsvergunning was ten tijde van het bestreden besluit de strijdigheid met het bestemmingsplan opgeheven. Gelet op deze omgevingsvergunning zou verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, in het bestreden besluit - indien zij de overige bezwaren van eisers ongegrond wilde verklaren - de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand hebben kunnen laten.
8.1
De rechtbank heeft echter bij uitspraak van 9 februari 2021, in de procedure met zaaknummer LEE 19/2200, de omgevingsvergunning van 2 mei 2019 vernietigd. Hierbij is bepaald dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning van 28 juni 2018 van GVM. Hiermee is de wijziging van het planologische regime ten behoeve van het verplaatsen van de drie recreatiearken naar locatie De Burd te niet gedaan. Nu het na de vernietiging van de omgevingsvergunning van 2 mei 2019 geldende planologische regime de verlening van de in deze procedure aangevraagde omgevingsvergunning voor de aanlegvoorzieningen onmogelijk maakt, kan verweerder de aanvraag voor deze vergunning slechts weigeren. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen en de verlangde omgevingsvergunning alsnog weigeren.
9. Gelet op al het voorgaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72 van de Awb, het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en de aanvraag om een omgevingsvergunning van 15 oktober 2018 weigeren. Hierbij bepaalt de rechtbank dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • weigert de aanvraag om een omgevingsvergunning van 15 oktober 2018;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,-- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, en mr. R.L. Vucsán en
mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier, op 9 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
(de griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.