1.4In het bestreden besluit heeft verweerder - in afwijking van het advies van de adviescommissie - het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat het bezwaar inhoudelijk niet tegen het vergunde is gericht, maar tegen een andere beschikking waar een permanente ligplaats mogelijk wordt gemaakt voor een drietal recreatiearken.
Beoordeling van het geschil
2. Eisers betogen dat de redenering van verweerder onbegrijpelijk en juridisch onjuist is. Hiertoe hebben eisers aangegeven dat hun bezwaren uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn gericht tegen het primaire besluit en dat eisers niet willen dat de bestaande voorzieningen worden vervangen en naar het noorden worden uitgebreid door de in het primaire besluit vergunde voorzieningen en bouwwerken.
3. Met betrekking tot de vraag of eisers belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van hetgeen met de verleende omgevingsvergunning wordt beoogd ondervinden de individuele eisers naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks feitelijke gevolgen van de activiteiten die in het bestreden besluit worden toegestaan. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat de woningen van eisers zijn gelegen op minder dan 300 meter afstand van het plangebied en dat eisers - gelet op het feit dat het gebied tussen het plangebied en de woningen van eisers open en onbebouwd is - zicht hebben op de verleende activiteiten. De rechtbank acht het daarnaast aannemelijk dat de walbeschoeiingen het jaarrond betreden van het achterliggende gebied vergemakkelijkt waardoor het gebruik van deze gronden zal worden geïntensiveerd. Met betrekking tot de [eiseres] overweegt de rechtbank dat ook zij belanghebbende is bij het bestreden besluit, nu in de statuten staat vermeld dat het doel van de vereniging is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van eigenaren van woonhuizen en grond behorende tot de Suder Burd.
4. Verweerder heeft met het primaire besluit aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van aanlegvoorzieningen bij locatie De Burd te Grou. Aan dit besluit heeft verweerder – onder meer en samengevat – ten grondslag gelegd dat de aanpassingen aan de oeverbeschoeiing en de aanwezigheid van ligplaatsen voor recreatief gebruik in het verlengde liggen van de bestaande toestand. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat de werkzaamheden in het verlengde liggen van de herinrichting van het eiland De Burd en de doorgraving van een deel van dat eiland.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat – zoals tussen partijen ook niet in geschil is – het bouwplan voor het aanbrengen van de aanlegvoorzieningen zoals dat door vergunninghouder is aangevraagd is gelegen binnen het gebied waarvoor het bestemmingsplan Buitengebied Boarnsterhim 2008 van toepassing is en dat het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften van de artikelen 6 en 7 van dit bestemmingsplan.
6. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de Grouster Vastgoed Maatschappij B.V. (GVM) op 28 juni 2018 een aanvraag heeft ingediend voor het verplaatsen van drie recreatiearken naar locatie De Burd, gemeente Leeuwarden. Op 2 mei 2019 heeft verweerder aan GVM een omgevingsvergunning verleend voor het planologisch mogelijk maken van de aanwezigheid van drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken aan locatie De Burd, een landtong ten noorden van het Pikmeer in Grou. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het nummer LEE 19/2200.
7. Ten tijde van het primaire besluit van 16 november 2018 was het voor de hier aan de orde zijnde locatie nog niet planologisch mogelijk gemaakt dat ter plaatse drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken konden worden geplaatst / geherlokaliseerd. Dit planologisch regime is namelijk pas gerealiseerd met de verlening van de omgevingsvergunning van 2 mei 2019. Nu ten tijde van het primaire besluit de omgevingsvergunning van 2 mei 2019 nog niet was verleend en derhalve hetgeen door vergunninghouder is aangevraagd in de onderhavige procedure nog niet paste binnen het op dat moment geldende planologisch regime had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, het primaire besluit niet kunnen verlenen. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank dat naar haar oordeel het primaire besluit niet anders begrepen kan worden dan dat deze was bedoeld ten behoeve van de realisatie van de drie recreatiearken op deze locatie. Gelet hierop had verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, het bezwaar van eisers gegrond moeten verklaren. Verweerder heeft dit nagelaten. Dit brengt met zich mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hierna zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
8. Gedurende de bezwaarprocedure is het planologisch regime gewijzigd. Verweerder heeft namelijk op 2 mei 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan om zodoende het plaatsen / herlokaliseren van de drie recreatiearken met de daarbij behorende tuinen en bouwwerken planologisch mogelijk te maken. Door deze omgevingsvergunning was ten tijde van het bestreden besluit de strijdigheid met het bestemmingsplan opgeheven. Gelet op deze omgevingsvergunning zou verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, in het bestreden besluit - indien zij de overige bezwaren van eisers ongegrond wilde verklaren - de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand hebben kunnen laten.