ECLI:NL:RBNNE:2021:5750

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
8655190 \ CV EXPL 20-4573
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de verkoop van een Fries paard en de bewijsvoering omtrent de oorzaak van het overlijden

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, hebben eisers [A] c.s. een Fries paard gekocht van gedaagden [D] c.s. Het paard is kort na de levering overleden, waarna eisers de koopovereenkomst hebben ontbonden op grond van non-conformiteit. De kantonrechter heeft de procedure in gang gezet met een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij de eisers vorderden dat de overeenkomst ontbonden zou worden en de koopsom van € 12.125,00 terugbetaald zou worden. De zaak draait om de vraag of het paard al dan niet een gebrek vertoonde op het moment van levering, en of dit gebrek de oorzaak was van het overlijden van het paard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het paard binnen zes maanden na de levering is overleden, wat volgens artikel 7:18 lid 2 BW een vermoeden van non-conformiteit met zich meebrengt. Gedaagden hebben echter betoogd dat de oorzaak van het overlijden, een maagruptuur, plotseling optrad en niet aanwezig kon zijn op het moment van de levering. De kantonrechter heeft de verklaringen van de betrokken dierenartsen in overweging genomen en geconcludeerd dat het bewijs van het tegendeel nog niet geleverd is door gedaagden. De rechter heeft gedaagden de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden van non-conformiteit, en de zaak is naar de rol verwezen voor verdere uitlatingen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat, indien gedaagden in hun bewijs slagen, het vermoeden van non-conformiteit niet langer geldt en eisers dan moeten bewijzen dat het gebrek al vóór de levering aanwezig was. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8655190 \ CV EXPL 20-4573
vonnis van de kantonrechter d.d. 12 januari 2021
inzake
[A],
wonende te [woonplaats] ,
[B],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: E.C.H. van der Woerdt,
tegen
[C] ,
wonende te [woonplaats] ,
[D] H.O.D.N. [D] FRIESE PAARDEN,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand,
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP VEEHANDEL [D] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
gedaagden.
Eisers zullen hierna [A] c.s. worden genoemd. [C] en [D] zullen gezamenlijk [D] c.s. worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2020, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- de mondelinge behandeling op 12 november 2020 (in verband met Covid 19 via een Skype-verbinding) en het daarvan door de griffier (verkort) opgemaakte proces-verbaal,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling,
- de akte van [A] c.s.
- de akte van [D] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

[A] c.s. hebben een Fries paard gekocht van [D] c.s. Het paard is korte tijd na de levering overleden. [A] c.s. willen dat de koopovereenkomst wordt ontbonden en dat zij de koopsom terugkrijgen. Voor de beoordeling zijn de volgende feiten van belang.
2.1.
Op 27 juni 2019 hebben [A] c.s. de Friese merrie [E] (verder mede te noemen: het paard) gekocht van [D] c.s. voor een bedrag van € 12.125,00. Het paard was toen vijf jaar oud en drachtig.
2.2.
De afspraken zijn op papier gezet. In het contract wordt vermeld dat een deel van de koopsom gestort moet worden op een rekening die op naam staat van Veehandel [D] B.V.
2.3.
[D] c.s. handelen bedrijfsmatig in paarden. [A] c.s. zijn consumenten.
2.4.
Het paard is in opdracht van [D] c.s. klinisch gekeurd door dierenarts drs. [F] , die een positief verkoopadvies heeft afgegeven.
2.5.
Op 31 juli 2019 is het paard afgeleverd bij [A] c.s. De naam van het paard is toen veranderd in ' [G] '.
2.6.
Op 8 oktober 2019 heeft de eigenaar van de pensionstal waar het paard was gestald gemerkt dat het paard ziek was. Er is toen een dierenarts (drs. [H] ) ingeschakeld die van zijn bevindingen het volgende verslag heeft gemaakt:
Vanochtend voor 9:00 uur door [I] visite doorgegeven van ziek Paard ( [G] ). Klacht is ziek, koorts, hijgen en snotneus.
om 10:00 uur visite: OND ernstig ziek paard met 40,1 , pols 94, rode slijmvliezen, muceuze neusuitvloeiing en snelle ademhaling. Bij aanprikken erg donker bloed. Inj niglumine gegeven en 60cc Borgal. Rectaal opgevoeld : geen mest en strengen te voelen. Sterke defence muculair: paard is drachtig en ik twijfel aan een torsio maar er zijn meer strengen te voelen. In overleg met Utrecht gesondeerd : geen maaginhoud >> sterkeverdenking van maagruptuur (koorts, defence, donker bloed en neusuitvloeiing) besloten door te sturen maar paard is te slecht; kon niet meer lopen. In overleg met eigenares ingeslapen. Heel emotioneel!
2.7.
[A] c.s. hebben bij brief van 8 mei 2020 de koopovereenkomst ontbonden op grond van non-conformiteit.

3.De vordering

3.1.
[A] c.s. vorderen dat de kantonrechter, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de overeenkomst ontbindt en gedaagden hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 12.125,00 te betalen, te vermeerderen met rente vanaf 8 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening,
II subsidiair de koopovereenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigt en gedaagden hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van
€ 12.125,00 te betalen, te vermeerderen met rente vanaf 8 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening,
III gedaagden veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten,
IV gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[D] c.s. voeren verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Wat vindt de kantonrechter ervan?

4.1.
[A] c.s. hebben zowel [D] c.s. als Veehandel [D] B.V. gedagvaard. Volgens de dagvaarding moet ervan worden uitgegaan dat de koopovereenkomst is gesloten met [D] c.s. omdat op de website van [D] c.s. ( [D] .nl) niet de naam van Veehandel [D] B.V. voorkomt. In het contract staat echter vermeld dat een deel van de koopsom aan deze vennootschap betaald moet worden. Voor de zekerheid is zij daarom ook gedagvaard, aldus [A] c.s. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. In de conclusie van antwoord is bevestigd dat de koopovereenkomst met [D] c.s. is gesloten. Tijdens de mondelinge behandeling is hier vervolgens toch enige discussie over ontstaan, maar is ook geconstateerd dat Veehandel [D] B.V. niet in rechte is verschenen. Partijen hebben vervolgens met elkaar afgesproken dat zij er in deze procedure van uitgaan dat de koopovereenkomst daadwerkelijk met [D] c.s. is gesloten. De kantonrechter zal tegen Veehandel [D] B.V. verstek verlenen, maar bij eindvonnis de vordering afwijzen omdat deze (gelet op de afspraak tussen partijen) ongegrond is. Overigens blijkt uit het contract niet dat de koopovereenkomst met de hiervoor bedoelde vennootschap is gesloten. Daarin komt namelijk de naam van deze vennootschap helemaal niet voor. Hoe [D] c.s. achter de schermen de betalingen inboeken is niet van belang voor de vraag welke partij de koopovereenkomst sluit. Als Veehandel [D] B.V. wél in rechte was verschenen zou dit voor de beslissing dus niet hebben uitgemaakt. Ook dan zou de vordering tegen deze partij zijn afgewezen.
4.2.
Het staat in deze zaak vast dat het paard (met veulen) binnen zes maanden na de levering is overleden. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] c.s. er van mochten uitgaan dat zij een gezond paard van [D] c.s. hebben gekocht. Wel is in discussie of het gaat om een gebrek dat al vóór de levering aanwezig was. Het gaat in dit geval om consumentenkoop. Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van de overeenkomst zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet (artikel 7:18 lid 2 BW).
4.3.
[A] c.s. hebben onder verwijzing naar het verslag van de behandelend dierenarts gesteld dat het paard is overleden aan een maagruptuur. [D] c.s. hebben in reactie hierop opgemerkt dat zij zich, nu na het overlijden geen sectie heeft plaatsgevonden, 'hierop moeten richten'. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat het paard aan een maagruptuur is overleden. Volgens [D] c.s. verzet de aard van de afwijking zich tegen het vermoeden dat het gebrek al op 31 juli 2019 aanwezig was. Een maagruptuur is naar hun zeggen altijd een plotseling opkomend iets en om die reden kan er geen sprake van zijn dat de oorzaak die tot de maagruptuur heeft geleid al vóór de levering aanwezig was. Zij hebben zich beroepen op een verklaring van de dierenarts die ook de aankoopkeuring heeft gedaan (drs. [F] ). Hij heeft op 3 augustus 2020 geschreven:
(…) Als dierenarts ken ik bovengenoemde merrie ( [G] , toevoeging kantonrechter) al vanaf haar geboorte op 1-04-2014 tot het onderzoek op 3-07-2019 en in deze periode is ze nooit ziek geweest.
Na het lezen van de patiëntenkaart van de dierenartsenpraktijk Flevoland van 8-10-2019 ben ik ervan overtuigd dat bovengenoemde merrie gestorven is aan een zeer acute aandoening die niet aanwezig was bij de koop. (…)
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat [A] c.s. in de gelegenheid worden gesteld om een paardendierenarts als partijdeskundige te raadplegen over de vraag of een maagruptuur uitsluitend plotseling opkomt of dat het ook mogelijk is dat de oorzaak van een maagruptuur al langere tijd latent aanwezig is. [A] c.s. is daarbij gevraagd om de patiëntenkaart van 8 oktober 2019 en de verklaring van drs. [F] aan deze dierenarts te laten zien. [A] c.s. hebben vervolgens een verklaring van de behandelend dierenarts drs. [H] naar de kantonrechter gestuurd. Hij heeft hierin onder meer geschreven:
(…) De diagnose maagruptuur is, gezien het gehele klinische beeld, terecht. De oorzaak van de ruptuur is niet bekend.
In het algemeen zijn maagdilataties en maagrupturen bij paarden het gevolg van obstructies verderop in het darmstelsel zoals liggingsveranderingen (slag in de darm) of ernstige vernauwingen/verstoppingen (ileus, zandverstoppingen) die met uitdrogingen gepaard gaan. In de literatuur wordt veelvuldig melding gemaakt van Friese paarden waar maagrupturen vaker voorkomen. Sommige Friese paarden lijken gepredisponeerd vanwege een aangetoond genetische defect in het collageen. Collageen is een eiwit dat essentieel is voor handhaven van structuur en sterkte van bindweefsel zoals botten, huid, bloedvaten en maagdarmwand.
Wat er bij [G] heeft gespeeld is niet helemaal duidelijk. De anamnese verteld mogelijk inleidende klachten van koliek omdat het strooisel in de stal omgewoeld was. Op moment van mijn bezoek had ze geen koliekverschijnsel (…meer) maar was ze in toestand van shock.
Bij de verklaring zijn een aantal bijlagen gevoegd. In een bijlage met de titel: 'De oorzaken van een maagruptuur bij een paard' van V. Saey (https://gezondedieren.be/maagruptuur-) wordt onder meer vermeld:
Friese paarden lijken gepredisponeerd voor een maagruptuur. Dit is vermoedelijk het gevolg van een rasgebonden defect in het collageen, hetgeen ook wel verantwoordelijk wordt geacht voor andere rasproblemen zoals megaoesophagus.
4.5.
[D] c.s. zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de akte van [A] c.s. Zij hebben niet inhoudelijk gereageerd, maar hebben wel (afzonderlijke) verklaringen naar de kantonrechter gestuurd van paardendierenartsen drs. [naam] en drs. [naam] . Beide dierenartsen hebben verklaard dat alleen sectie de mogelijke oorzaak van een maagruptuur kan aanwijzen.
4.6.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:18 lid 2 BW volgt dat bij 'de aard van de afwijking' is gedacht aan situaties waarbij het gebrek is ontstaan door de handelwijze van de koper. Dat speelt echter niet in deze zaak. Uitgangspunt is dus dat het vermoeden geldt. Maar dat laat onverlet dat het wettelijk vermoeden weerlegd kan worden als komt vast te staan dat het gebrek zich niet kán hebben voorgedaan ten tijde van de levering (zie - ook voor de weergave van de van belang zijnde passages uit de parlementaire geschiedenis - onder meer: ECLI:NL:GHDHA:2015:869). Dat staat op dit moment in deze zaak niet vast. Volgens de verklaring van drs. [H] (met bijlagen) zoals hiervoor onder 4.4. geciteerd heeft een maagruptuur immers niet altijd een plotselinge oorzaak. Uit die verklaring blijkt dat bij Friese paarden maagrupturen ook veroorzaakt kunnen worden door een genetisch defect. In de verklaringen waar [D] c.s. zich op beroepen wordt hier niet op ingegaan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het tegenbewijs (dus dat het vermoeden onjuist is) niet besloten ligt in deze verklaringen. [D] c.s. zullen in de gelegenheid worden gesteld om dit tegenbewijs alsnog te leveren. Het gaat hier niet om het ontzenuwen van het vermoeden, zoals [A] c.s. terecht hebben aangevoerd, maar om bewijs van het tegendeel. De kantonrechter zal [D] c.s. daarom opdragen om tegenbewijs te leveren tegen het wettelijk vermoeden dat het gebrek al aanwezig was op 31 juli 2019. De zaak zal naar de rol worden verwezen, zodat [D] c.s. zich kunnen uitlaten over de vraag hoe zij dit bewijs willen leveren.
4.7.
Voor zover zij dit bewijs willen leveren door middel van een deskundigenbericht moeten zij in hun akte ook direct vragen voorstellen die zij in dat geval aan een deskundige zouden willen voorleggen en een voorstel doen voor de persoon van de deskundige(n) en voor het aantal deskundigen. Dit moet een onafhankelijk deskundige zijn, die vrijstaat ten opzichte van partijen en nog geen bemoeienis heeft gehad met deze kwestie. Als zij dat doen, dan zullen [A] c.s. vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren en ook voorstellen te doen ten aanzien van de vragen, het aantal deskundigen en de persoon van de deskundige(n).
4.8.
De kantonrechter wijst er nu alvast op dat als [D] c.s. in het bewijs slagen, het vermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW niet langer geldt. In dat geval zullen [A] c.s. moeten bewijzen dat sprake is van een gebrek dat al vóór de levering aanwezig was.
4.9.
Verder wordt iedere beslissing aangehouden.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 9 februari 2021 voor akte uitlating door [D] c.s. zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.6. en 4.7.,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. C.M. Telman, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 564