Bijlage
Dienstenrichtlijn
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn) stelt deze richtlijn algemene bepalingen ter vergemakkelijking van de uitoefening van de vrijheid van vestiging van dienstverrichters en het vrije verkeer van diensten vast, met waarborging van een hoge kwaliteit van de diensten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn wordt onder dienst verstaan: elke economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, zoals bedoeld in artikel 50 van het EG-Verdrag (thans: artikel 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)).
Ingevolge artikel 4, achtste lid, van de Dienstenrichtlijn wordt onder dringende redenen van algemeen belang verstaan: redenen die als zodanig zijn erkend in de rechtspraak van het Hof van Justitie; waaronder de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid, staatsveiligheid, volksgezondheid, handhaving van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel, bescherming van consumenten, afnemers van diensten en werknemers, eerlijkheid van handelstransacties, fraudebestrijding, bescherming van het milieu en het stedelijk milieu, diergezondheid, intellectuele eigendom, behoud van het nationaal historisch en artistiek erfgoed en doelstellingen van het sociaal beleid en het cultuurbeleid.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn, onderzoeken de lidstaten of in hun rechtsstelsel de in lid 2 bedoelde eisen worden gesteld en zien erop toe dat eventueel bestaande eisen verenigbaar zijn met de in lid 3 bedoelde voorwaarden. De lidstaten passen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om de eisen met die voorwaarden in overeenstemming te brengen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn onderzoeken de lidstaten of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:
a. kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters;
(…)
Ingevolge artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn controleren de lidstaten of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel;
b. noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c. evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of
gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste
lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts
geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevings-vergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen; of,
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
De in artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten tweede, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten tweede van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
De in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo bedoelde verordening is de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (APVL).
Ingevolge artikel 2:12, eerste lid, van de APVL is het verboden zonder omgevings-vergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge artikel 2:12, tweede lid, van de APVL kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. het behoud van openbare parkeerplaatsen;
d. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
e. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;
f. indien op eigen erf niet minimaal over een ruimte voor het parkeren van een auto van 2,30 meter breed en 5 meter diep kan worden beschikt;
g. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Bestemmingsplan “Leeuwarden – De Centrale en omgeving”
Ingevolge het bestemmingsplan “Leeuwarden – De Centrale en omgeving” is aan het perceel de bestemming “Detailhandel” toegekend.
Ingevolge artikel 1, onder 19, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder ‘bruto vloeroppervlakte’: de totale beschikbare vloeroppervlakte inclusief magazijn- of opslagruimte, loopruimte, sanitaire voorzieningen, kantoorruimte en verblijfsruimte voor personeel, buitenwerks gemeten.
Ingevolge artikel 1, onder 33, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder ‘verruimde perifere detailhandel’: detailhandel buiten of aansluitend op bestaande winkelcentra met een aanbod van niet-dagelijkse goederen waaronder naast de onder perifere detailhandel genoemde branches worden verstaan de hoofdbranches huishoudelijke en luxe artikelen, sport en spel, speelgoed, hobby, media, tuincentra, plant- en dierbenodigdheden, bruin- en witgoed, alsmede overige detailhandel niet eerder genoemd (restpartijen), met uitzondering van de hoofdbranches warenhuizen, kleding en mode, schoenen en lederwaren, juwelier en optiek.
Ingevolge artikel 1, onder 34, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder ‘(verruimde) perifere detailhandel Centrale I’: detailhandelsvestigingen in relatie tot het thema wonen, waaronder zijn begrepen:
- kampeerartikelen met uitzondering van caravans;
- - bouwmaterialen en aanverwante doe-het-zelf artikelen in de vorm van een bouwmarkt;
- - woninginrichtingsartikelen, zoals meubelen, vloerbedekking en woningtextiel;
Ingevolge artikel 1, onder 35, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder ‘(verruimde) perifere detailhandel Centrale II’: detailhandelsvestigingen waaronder worden verstaan de hoofdbranches:
- - plant- en dierbenodigdheden;
Ingevolge artikel 1, onder 36, van de planregels van dit bestemmingsplan wordt verstaan onder ‘(verruimde) perifere detailhandel Centrale III’: detailhandelsvestigingen waaronder worden verstaan de hoofdbranches:
- huishoudelijke en luxe artikelen;
Ingevolge artikel 4.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn de voor “Detailhandel” aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van:
a. (verruimde) perifere detailhandel Centrale I;
b. (verruimde) perifere detailhandel Centrale II;
c. (verruimde) perifere detailhandel Centrale III.
d. horecabedrijven categorie 1 en 3 met een gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van maximaal 500 m2;
e. een geldautomaat ter plaatste van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel -
f. een fitnesscentrum met een gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van maximaal 1.500 m2;
g. een autoruit reparatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - autoruit reparatiebedrijf’;
h. een uitlaat- en bandencentrum ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - uitlaat- en bandencentrum’;
met de daarbij behorende:
i. (ontsluitings)wegen en paden;
l. waterlopen en waterpartijen;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 4.2.1 van de planregels van dit bestemmingsplan gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de bouwhoogte mag niet minder bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘minimale bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte;
c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale
bouwhoogte (m)’ aangegeven bouwhoogte;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘maximaal bebouwingspercentage’ zal het bebouwingspercentage van het bouwvlak ten hoogste het in het bouwvlak aangegeven percentage bedragen.
Ingevolge artikel 4.2.2 van de planregels van dit bestemminsplan gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen in de vorm van
reclamemasten zal ten hoogste 9.00 m bedragen;
c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen in de vorm van dakreclame mag maximaal 1,00 m groter zijn dan de feitelijke hoogte van het gebouw waarop de reclame wordt aangebracht;
d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 10,00 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte groter is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt.
Ingevolge artikel 4.4.1 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in Lid 4.2.1 sub c en toegestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot tot 20,00 m, één en ander ten behoeve van stedenbouwkundige accenten, derhalve niet ten behoeve van een algemene ophoging van gebouwen;
b. het bepaalde in lid 4.2.2 sub d en toegestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde reclame objecten) wordt vergroot tot 25,00 m.
Ingevolge artikel 4.4.2 van de planregels van dit bestemmingsplan kan van het bepaalde in lid 4.4.1 uitsluitend worden afgeweken, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
c. de verkeersveiligheid;
e. de sociale veiligheid;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Ingevolge artikel 4.5 van de planregels van dit bestemmingsplan wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in andere artikelen dan de in Lid 4.1. a t/m c genoemde (verruimde) perifere detailhandel Centrale I, II en III, tenzij het ondergeschikte detailhandel betreft;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor dein lid 4.1. ben c genoemde (verruimde) perifere detailhandel Centrale II en III met uitzondering van detailhandel in restpartijen, zodanig dat de bruto vloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf minder bedraagt dan 1.350 m2;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in restpartijen (Centrale III), zodanig dat de bruto vloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf minder bedraagt dan 1.200 m2 en meer dan 1.500 m2;
k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor dein lid 4.1. a t/m c genoemde (verruimde) perifere detailhandel Centrale I, II en III, zodanig dat de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte meer bedraagt dan 42.000 m2.
Ingevolge artikel 4.6.2 van de planregels van dit bestemmingsplan kan met een omgevings-vergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.5 sub b in die zin dat gronden en bouwwerken tevens mogen worden gebruikt voor de in lid 4.1. b genoemde (verruimde)
perifere detailhandel Centrale II, zodanig dat de bruto vloeroppervlakte minder bedraagt dan
1.350 m2 per detailhandelsbedrijf, met dien verstande dat:
a. de bruto vloeroppervlakte minimaal 500 m2 bedraagt;
b. het detailhandelsbedrijven betreft die vanwege hun aard en omvang over het algemeen niet in de traditionele winkelcentra (binnenstad, buurt- en wijkcentra) gevestigd zijn of kunnen worden;
c. dat het detailhandelsbedrijven betreft met een groot verzorgingsbereik (bovenlokaal/ regionaal);
d. dat het gaat om goederen die doorgaans niet frequent en niet in grote hoeveelheden worden aangeschaft.
Ingevolge artikel 13.1 van de planregels van dit bestemmingsplan kan met een omgevings-vergunning worden afgeweken van:
a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde reclame-objecten), wordt vergroot tot ten hoogste 12,00 m;
d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 m;
f. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:
1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationele uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3,00 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;
2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen.
Ingevolge artikel 13.2, sub a, van de planregels van dit bestemmingsplan kunnen de in Lid 13.1 genoemde omgevingsvergunningen uitsluitend worden verleend, indien geen oneven-redige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
6. de sociale veiligheid;
10. beschermd stadsgezicht;
11. de externe veiligheid en de brandveiligheid;
12. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
13. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere, in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.
Ingevolge artikel 13.2,sub b, van de planregels van dit bestemmingsplan kunnen de in lid 13.1 genoemde omgevingsvergunningen, voor zover het sublid 13.1.a betreft, uitsluitend worden verleend, indien geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande winkelvoorzieningen in de binnenstad en de buurt- en wijkwinkelcentra.