ECLI:NL:RBNNE:2021:5473

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
21/295
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na schending van de informatieplicht

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar uit [plaats 1], beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, waarbij hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) is ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft op 27 december 2021 uitspraak gedaan. De zaak begon met een melding van de vader van eiser over onregelmatigheden met betrekking tot de bijstandsuitkering van eisers. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een onderzoek ingesteld en de bijstandsuitkering per 5 mei 2020 opgeschort. Verweerder heeft vastgesteld dat eisers niet alle gevraagde informatie hebben verstrekt, wat leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 14.655,73. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt en dat het recht op bijstand alsnog kan worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde echter dat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet tijdig de gevraagde gegevens te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat de terugvordering terecht was. De aanvraag om bijstandsverlening werd afgewezen omdat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder

(gemachtigde: D. Wassens).

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aan eisers toegekende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) vanaf 5 mei 2020 ingetrokken, de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 herzien (oftewel: ingetrokken) en een bedrag van € 14.655,73 van eisers teruggevorderd.
In het besluit van 13 juli 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijstandsverlening van 3 juni 2020 afgewezen.
In het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn niet in persoon verschenen. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de zaak is voorafgegaan
1.1.
Eisers ontvangen vanaf 1 januari 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Naar aanleiding van een melding van de vader van eiser van 8 juli 2019 dat zijn zoon tijdens zijn vakantie op de Filippijnen geld van zijn rekening heeft gehaald en dat zijn zoon over meerdere bankrekeningen zou beschikken, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het rapport van 27 mei 2020.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 6 mei 2020 op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van eisers per 5 mei 2020 opgeschort, omdat eisers niet alle informatie hebben verstrekt die nodig is om de bijstand voort te zetten. Daarbij is aan eisers de mogelijkheid geboden om voor 20 mei 2020 alsnog de afschriften van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] over de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 december 2019 en een bewijs van opheffing van recent opgeheven bankrekeningen in te leveren.
1.3.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstandsuitkering vanaf 5 mei 2020 ingetrokken, omdat eisers de door verweerder gevraagde gegevens (bankafschriften van rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 3] vanaf 1 mei 2019) niet hebben ingeleverd. Tevens heeft verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de PW de bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 ingetrokken, omdat eisers over deze periode ten onrechte of te veel bijstand hebben ontvangen. Door de schending van de inlichtingen-plicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW kan niet worden vastgesteld of er recht op bijstand bestaat. Eisers hebben zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen met betrekking tot hun bijstandsuitkering. Verweerder heeft op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW de onverschuldigd verstrekte algemene en bijzondere bijstand van in totaal € 14.655,73 van eisers teruggevorderd.
1.4.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder eisers niet in aanmerking gebracht voor een bijstandsuitkering vanaf 5 mei 2020, omdat zij niet alle informatie hebben verstrekt die noodzakelijk is om het recht op bijstand vast te stellen. Zo hebben eisers nagelaten de bank-afschriften van alle in bezit zijnde (spaar)rekeningen, PayPal rekeningen, prepaidkaarten, creditcardrekeningen en de nog onbekende bankrekeningen ( [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] van CITINL2X/Trustly group) over de periode van 5 februari 2020 tot en met 5 mei 2020 in te leveren. Ook hebben zij verzuimd om inkomsten uit arbeid van eiseres gedurende 12 tot en met 21 mei 2020 bij [naam B.V.] te melden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften van 24 november 2020 - het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten alsook het opschortingsbesluit (onder verbeterde motivering) gehandhaafd. Volgens verweerder hebben eisers op 14 en 15 mei 2019 bedragen van € 1.700,- en € 5.000,- ontvangen op hun bankrekening [rekeningnummer 3] , welke gelden meteen zijn overgemaakt naar bankrekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 1] . Niet gebleken is dat het bedrag van € 6.700,- aan vader is terug-gestort. Pinbonnen zijn hiervoor geen verifieerbaar bewijs. Het totale bedrag van € 6.700,- stond hun ter vrije beschikking, zodat dit is te beschouwen als middelen/ inkomsten.
Eisers hebben hun verzuim (het niet inleveren van de afschriften van alle in hun bezit zijnde bankrekeningen, waaronder [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] ) niet hersteld. Er is slechts een deel van de gevraagde gegevens ingeleverd. Eisers hebben dus de inlichtingen- en medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 van de PW geschonden. Daardoor is het recht op bijstand niet meer vast te stellen. Eisers hebben hun financiële positie ook niet duidelijk gemaakt, zodat zij niet hebben aangetoond dat er recht op (aanvullende) bijstand bestond. Nu eisers over de periode van 1 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 ten onrechte of te veel bijstand hebben ontvangen, wordt de onverschuldigd verstrekte algemene en bijzondere bijstand ten bedrage van € 14.655,73 teruggevorderd. Nu eisers niet alle relevante informatie hebben verstrekt die noodzakelijk is om het recht op bijstand vast te stellen, kan de (nieuwe) aanvraag om bijstandsverlening niet worden ingewilligd. In dit verband wordt eisers ook nog verweten geen bewijs van opheffing van bankrekening [rekeningnummer 4] te hebben ingeleverd, een en ander nog afgezien van het feit dat zij dit bankrekeningnummer niet eerder aan verweerder bekend hebben gemaakt. De screenshots van bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] van de Trustly group worden niet geaccepteerd, omdat daaruit geen geadresseerden van de bij- en afschrijvingen zijn af te leiden. De inkomsten uit arbeid van eiseres van 12 tot en met 21 mei 2020 zijn voor de bijstandsaanvraag wel van belang, omdat verzocht is om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 5 mei 2020 te laten ingaan.
Beroepsgronden van eisers
3. Eisers stellen in de eerste plaats dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij zijn bevoegdheid tot intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand per datum van de opschorting. Volgens eisers is het belang bij het behoud van hun bijstand evident, terwijl het belang van verweerder bij onmiddellijke intrekking niet evident is.
Ten tweede erkennen eisers dat zij de stortingen van de gelden € 1.700,- en € 5.000,- op hun bankrekening ten onrechte niet bij verweerder hebben gemeld. Desondanks kan het recht op bijstand wel (per 10 december 2020 zijnde de datum van het bestreden besluit) worden vastgesteld, omdat verweerder alle gevraagde bankafschriften heeft ontvangen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat eisers uitsluitend in mei 2019 de geldbedragen/middelen hebben ontvangen. Van andere inkomsten of middelen is geen sprake geweest. Dat eisers wellicht iets meer bankrekeningen hebben dan de gemiddelde Nederlander kan juist zijn, maar daarmee is nog niet gezegd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen nu de bankafschriften een sluitend geheel laten zien. Verweerder heeft daarom bij het bestreden besluit geen volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gemaakt. Het recht op bijstand over de periode van 1 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 is daarom ten onrechte volledig ingetrokken.
Ten slotte vinden eisers dat verweerder naar de verstrekte gegevens van zowel voor als na de weigering tot bijstandsverlening had moeten kijken om te bepalen of zij al dan niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeren. Dit geldt eveneens voor de niet verstrekte bankafschriften van de 'Trustly group', omdat dit geen bankrekening is maar slechts een betaalservice. Ook hebben eisers gemeld dat zij ten tijde van de bijstandsaanvraag niet meer in het bezit waren van een prepaid creditcard. Bij de heroverweging was ook volledig bekend dat eiseres inkomsten uit arbeid had, zodat deze achteraf op de bijstand hadden kunnen worden gekort.
Het geschil
4. In geschil is of verweerder terecht de bijstand per 5 mei 2020 heeft ingetrokken, de verstrekte bijstand over de periode van 1 mei 2019 tot en met 4 mei 2020 (de benadelings-periode) heeft ingetrokken en de onverschuldigd verstrekte bijstand heeft teruggevorderd en eisers per 3 juni 2020 de verlening van bijstand heeft geweigerd.
Intrekking bijstand na opschorting
5.1.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand over te gaan, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
5.2.
Niet in geschil is dat eisers de gevraagde gegevens niet tijdig hebben verstrekt, ook niet nadat zij erop waren gewezen dat het niet tijdig verstrekken van de gegevens ertoe kan leiden dat de uitkering wordt stopgezet. Ook niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van de bijstand en dat eisers redelijkerwijs over deze stukken konden beschikken. Niet gebleken is dat eisers van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was dus bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
5.3.
Het beroep van eisers komt er voorts op neer dat verweerder van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken omdat het heeft verzuimd een belangen-afweging te maken. Nu eisers niet alle gevraagde (bank)gegevens hebben ingeleverd, kan verweerder het recht op bijstand niet beoordelen en is een afweging van de belangen van eisers niet goed mogelijk. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de belangen bij het door eisers voldoen aan hun medewerkings- en inlichtingen-verplichting voorop mogen stellen (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2503). Dit betekent dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt.
Intrekking bijstand wegens schending informatieplicht
6.1.
Het geding spitst zich verder toe op de vraag of eisers hun inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW hebben geschonden.
6.2.
Die inlichtingenplicht betekent dat eisers verplicht zijn juiste en volledige informatie over hun persoonlijke, feitelijke woon- en leefsituatie en/of financiële situatie te verstrekken, aangezien die gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op verlening van bijstand. Het is aan het bijstand verlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingen-verplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6.3.
Voorop staat dat het hier gaat om een voor eisers belastend besluit, namelijk de intrekking van het recht op bijstand, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel niet op eisers maar op verweerder rust. Daarom ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eisers hebben verzuimd informatie te verstrekken over de storting/ontvangst van twee geldbedragen van € 1.700,- en € 5.000,- op hun bankrekening [rekeningnummer 3] , welke gelden meteen zijn overgemaakt naar bankrekeningen [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 1] .
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft zich daarbij kunnen baseren op de bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek, zoals weergegeven in het rapport van 27 mei 2020. Deze vormen een toereikende grondslag voor de conclusie dat eisers in mei 2019 gelden c.q. stortingen (€ 1.700,- en € 5.000,-) hebben ontvangen op hun bankrekening [rekeningnummer 3] en dat zij daarvan geen melding hebben gedaan. Eisers hebben dit in beroep erkend. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij het totale bedrag van € 6.700,- aan de vader van eiser hebben teruggestort. Met de pinbonnen hebben eisers dit niet aannemelijk gemaakt. De ontvangen gelden zijn aan te merken als middelen/inkomsten. Verder hebben eisers hun financiële positie voor de periode daarna (tot en met 4 mei 2020) op geen enkele wijze duidelijk gemaakt, zodat zij ook niet hebben aangetoond dat er recht op (aanvullende) bijstand bestond indien de inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen. Eisers hebben de gevraagde bewijsstukken (financiële gegevens), die benodigd zijn voor het onderzoek niet ingeleverd ook niet na de hun geboden mogelijkheid tot herstel van het verzuim. Daardoor hebben zij geen inzage geboden in mogelijk andere financiële transacties en/of aanwezige inkomsten en dat zij verkeerden in bijstandsbehoeftige omstandigheden.
6.5.
Door het niet onverwijld en uit eigen beweging melden van deze inkomsten hebben eisers gehandeld in strijd met de op hun rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW. Daar komt bij dat de inlichtingenplicht een geobjectiveerde verplichting is, waarbij kwade opzet geen rol speelt.
6.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandsbehoeftige omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingen-plicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Daarbij gaat het er niet alleen om of eisers enkel de gegevens hebben verstrekt, maar ook om de wijze waarop zij uitleg en toelichting hebben gegeven over de bankgegevens. Met andere woorden: hebben eisers aannemelijk gemaakt dat het recht op bijstand (achteraf) wel is vast te stellen? Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. Zo geven de afschriften van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] een onduidelijk beeld van de diverse stortingen alsmede bij - en afschrijvingen, waardoor de financiële positie en draagkracht van eisers nog steeds niet is vast te stellen. De bankgegevens zijn dus - anders dan eisers betogen - niet sluitend. Verweerder kan daarom ook niet schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag eiser recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad. Niet gezegd kan worden dat verweerder geen volledige heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen van verweerder tot zover voldoende overtuigend onderbouwd en is hetgeen eisers op dit punt hebben aangevoerd, voldoende weerlegd. De beroepsgronden van eisers falen.
Conclusie
6.7.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is geweest van het niet onverwijld en uit eigen beweging melden van financiële gegevens, waarvan eisers wisten of redelijkerwijs konden en behoorden te weten dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van hun recht op bijstand of de juiste hoogte daarvan. Door dat niet te doen, hebben zij de wettelijke inlichtingenplicht geschonden, als gevolg waarvan aan eisers ten onrechte of te veel bijstand is verstrekt.
6.8.
Verweerder was dus op grond van artikel 54, derde lid, van de PW verplicht over te gaan tot intrekking van de bijstandsuitkering over de benadelingsperiode.
Terugvordering van bijstand
6.9.
Nu het besluit tot intrekking van de bijstand standhoudt, was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW eveneens verplicht over te gaan tot terugvordering van de ten onrechte genoten bijstandsuitkering over de benadelingsperiode. Gesteld noch gebleken is van de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. De hoogte van het totale benadelings- of terugvorderingsbedrag wordt niet bestreden.
Afwijzing aanvraag bijstand
7.1.
De toetsperiode loopt van 27 mei 2020, de datum waarop eisers zich hebben gemeld om bijstand, tot en met 13 juli 2020, de datum van het afwijzingsbesluit. Eisers zijn gehuwd samenwonend en hebben drie thuiswonende minderjarige kinderen.
7.2.
Het gaat in deze procedure om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7.3.
Indien periodieke bijstand is ingetrokken en betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet althans in onvoldoende mate duidelijkheid gegeven over hun inkomenssituatie voorafgaand aan de aanvraag en hebben zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij in die periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
7.5.
Uit het rapport van 13 juli 2020 leidt de rechtbank af dat eisers hebben nagelaten de bankafschriften van alle in bezit zijnde (spaar)rekeningen, PayPal rekeningen, prepaidkaarten, creditcardrekeningen en de nog onbekende bankrekeningen ( [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] van CITINL2X/Trustly group) over de periode van 5 februari 2020 tot en met 5 mei 2020 in te leveren. Daarnaast hebben zij geen bewijs van de gestelde opheffing van rekeningnummer [rekeningnummer 4] overgelegd. Overigens hebben eisers dit bankrekeningnummer niet eerder (zowel niet tijdens de bijstandsverlening als bij de nieuwe aanvraag om bijstandsverlening) bij verweerder bekend gemaakt. De overgelegde screenshots van bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] van de Trustly group zijn niet door verweerder geaccepteerd, omdat daaruit de geadresseerden van de bij- en afschrijvingen niet zijn af te leiden. Dat de 'Trustly group' slechts een betaalservice is, doet hier niet aan af.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Eisers hebben immers niet uit eigen beweging de onbekende bankrekening en de prepaid creditcard gemeld. Ook nadat zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld hebben zij de gevraagde stukken, in de gevraagde vorm, niet aangeleverd. Onder die omstandigheden heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat het recht op bijstand niet was vast te stellen.
Conclusie
7.7.
Nu relevante gegevens over werk en inkomsten ontbreken, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat onvoldoende inzicht bestaat in de financiële situatie van eisers als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8. Verweerder heeft daarom terecht de aanvraag om bijstand afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 december 2021 gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
de griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.