ECLI:NL:CRVB:2019:2503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
18/607 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand van een appellant, die zijn bijstandsuitkering had opgeschort per 15 juni 2017. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand ingetrokken omdat de appellant de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, niet tijdig heeft verstrekt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de intrekking van de bijstand terecht was, en het hoger beroep van de appellant richtte zich tegen deze beslissing.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd, ondanks dat hij op de gevolgen van het niet tijdig verstrekken was gewezen. De Raad stelde vast dat de gevraagde gegevens essentieel waren voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat de appellant redelijkerwijs over deze gegevens kon beschikken. De stelling van de appellant dat hij door een burn-out niet in staat was om de gegevens tijdig te verstrekken, werd niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken.

Daarnaast werd in het hoger beroep aangevoerd dat het college geen belangenafweging had gemaakt. De Raad oordeelde dat, gezien het feit dat de appellant de gevraagde gegevens niet had ingeleverd, het college niet in staat was om het recht op bijstand te beoordelen. Hierdoor was een belangenafweging niet goed mogelijk. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de belangen van de appellant bij het voldoen aan zijn medewerkingsverplichting voorop mocht stellen. Het hoger beroep werd daarom verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.607 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018, 17/5823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Zitting heeft: P.W. van Straalen als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: D. Bakker
Partijen zijn ter zitting niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand met ingang van 15 juni 2017 na een eerdere opschorting van de bijstand per diezelfde datum. Het college heeft de bijstand ingetrokken omdat appellant de bij de opschorting gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, niet tijdig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (PW) bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand over te gaan, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
Niet in geschil is dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt, ook niet nadat hij erop was gewezen dat het niet tijdig verstrekken van de gegevens ertoe kan leiden dat de uitkering wordt stopgezet. Ook niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van de bijstand en dat appellant redelijkerwijs over deze stukken kon beschikken. Niet gebleken is dat appellant van het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens geen verwijt kan worden gemaakt. Dat hij als gevolg van een burn-out de gevraagde gegevens niet tijdig kon verstrekken heeft hij niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. De enkele stelling dat het college met de burn-out bekend zou zijn is daartoe onvoldoende. Het college was dus bevoegd de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
Het hoger beroep komt er voorts op neer dat het college van die bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken omdat het heeft verzuimd een belangenafweging te maken. Nu appellant de gevraagde gegevens, waaronder bankafschriften, niet heeft ingeleverd, kan het college het recht op bijstand niet beoordelen en is een afweging van de belangen van appellant niet goed mogelijk. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college de belangen bij het door appellant voldoen aan zijn medewerkingsverplichting voorop mocht stellen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Bakker (getekend) P.W. van Straalen