ECLI:NL:RBNNE:2021:5361

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
18/149665-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van de lichamelijke integriteit van een 76-jarige buurvrouw door verdachte

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de zomer van 2020, waarbij de verdachte zijn 76-jarige buurvrouw, die bij hem om hulp kwam, met geweld heeft betast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de buurvrouw in de gang van zijn woning heeft vastgepakt en haar kleding heeft opengerukt, waarna hij haar linkerborst heeft betast. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en twee getuigen als steunbewijs voor de aangifte beschouwd. De verdachte ontkende de aanranding en stelde dat hij onder druk had verklaard, maar de rechtbank vond zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de buurvrouw, voor immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/149665-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de maand juli 2020, althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020, in elk geval in het jaar 2020, te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, (in de gang van de woning van verdachte) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten/aanraken van de blote (linker) borst van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachten al dan niet onverhoeds (in de gang van verdachtes woning, terwijl die [slachtoffer] voornemens was die woning te verlaten)
  • die [slachtoffer] met beide handen bij de bovenarmen, in elk geval bij het lichaam, heeft vastgepakten/of vasthouden en/of (vervolgens)
  • het licaam van die die [slachtoffer] heeft omgedraaid en/of (vervolgens)
  • het door die [slachtoffer] gedragen hemd uit de door die [slachtoffer] gedragen broek heeftgescheurd/getrokken en/of (vervolgens)
  • met verdachtes hand onder dat hemd, in elk geval de kleding, van die [slachtoffer] is gegaan en/of(vervolgens)
  • met verdachtes hand tussen de door die [slachtoffer] gedragen BH en het lichaam van die[slachtoffer] is gaan wrikken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat er gelet op de aangifte, de verklaring van mevrouw [getuige 1] en de verklaring van mevrouw [getuige 2], genoeg wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde feit. Mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] verklaren over dezelfde handelingen als aangeefster. Dit ondersteunt de aangifte. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster een keer in het halletje van zijn woning een zoen en een knuffel heeft gegeven en dat komt overeen met de aangifte, aangeefster verklaart dat de aanranding in de hal van de woning van verdachte heeft plaatsgevonden. De verklaring van verdachte dat hij zich bij de politie onder druk gezet voelde en dat hij daarom heeft verklaard dat aangeefster bij hem thuis is geweest terwijl dat niet zo was, vindt de officier van justitie ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat getwijfeld kan worden aan de verklaring die mevrouw
[slachtoffer] heeft afgelegd. In de verklaring van mevrouw [getuige 1] wordt de ten laste gelegde aanranding anders beschreven dan in de aangifte. Mevrouw [getuige 1] verklaart dat zij van aangeefster heeft gehoord dat ze door verdachte is betast onder haar rok. Aangeefster had op de dag van het ten laste gelegde feit een broek aan. Door deze verklaring ontstaan er twijfels en bij twijfel dient verdachte te worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank de verklaringen van mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] wel geloofwaardig acht, heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen niet als steunbewijs kunnen dienen. De situatie is in het geval van mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] anders omdat verdachte een relatie met hen had. Verdachte had geen relatie met aangeefster. Het gedrag van verdachte, waarover mevrouw [getuige 1] en mevrouw [getuige 2] verklaren, past in de context van een relatie en de omgang die hij daardoor met deze vrouwen had. Verdachte ontkent niet dat hij met deze vrouwen seksueel contact heeft gehad. Om deze reden wordt de aangifte onvoldoende ondersteund.
Ook de verklaringen van verdachte kunnen niet gelden als steunbewijs. Verdachte ontkent de ten laste gelegde aanranding en heeft ter zitting verklaard dat aangeefster nooit bij hem in de woning is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn andersluidende verklaringen ten overstaan van de politie heeft afgelegd omdat hij zich onder druk voelde staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Aangifte
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) woont aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ze is de overbuurvrouw van verdachte die aan de [straatnaam] woont. Op 21 oktober 2020 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van aanranding, die toen ongeveer drie maanden geleden, in de zomer van 2020, had plaatsgevonden. Over deze situatie heeft ze verklaard dat ze bij verdachte thuis was omdat ze hulp nodig had voor haar telefoon. Toen ze de woning weer wilde verlaten heeft verdachte haar in de gang bij beide bovenarmen vastgepakt. Verdachte draaide [slachtoffer] om waardoor ze met de gezichten naar elkaar toe stonden. Met één hand ging verdachte vanaf [slachtoffer] haar buik onder haar hemd. Verdachte trok haar hemd uit haar broek. [slachtoffer] haar BH zat strak tegen haar lichaam aan waardoor hij moest wrikken om onder haar BH te komen. Verdachte raakte haar linker blote borst aan en streelde vervolgens een paar tellen haar borst.
Getuigenverklaringen
Verdachte woonde indertijd in een wooncomplex aan de Dekemastraat in Leeuwarden waar oudere mensen wonen. Ook bewoners mevrouw [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) en mevrouw [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) die in dat wooncomplex woonden hebben verklaard dat ze door verdachte bij de borsten zijn betast.
[getuige 1] heeft verklaard dat verdachte weleens bij haar op bezoek kwam en hij kon dan erg handtastelijk zijn. Over de handtastelijkheden heeft [getuige 1] verklaard dat hij haar bij de borsten greep als ze bij hem op de bank zat. Als verdachte bij haar op bezoek was, moest hij altijd aan haar borsten of kont zitten. Verdachte stond dan achter [getuige 1] en ging vervolgens met zijn beide handen haar T-shirt en BH in. Vervolgens ging hij aan haar borsten voelen en kneep hij in haar borsten. Verdachte wilde een relatie met haar en kon zijn handen niet thuis houden. Met zoenen werd hij ook dwingender. Dan hield hij zijn hand in haar nek, zodat ze haar hoofd niet terug kon trekken. Hier werd ze angstig van.
[getuige 2] heeft verdachte via de bewonerscommissie leren kennen. Omdat verdachte op een gegeven moment handtastelijk werd, heeft zij tegen verdachte gezegd dat hij niet meer langs hoefde te komen. Verdachte was erg opdringerig en probeerde aan haar borsten te zitten. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte op den duur wegging, dan gaf hij een kus en probeerde hij als je stond onder de kleren bij de BH te komen. Verdachte heeft dit een paar keer geprobeerd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij leuk contact had met zijn overbuurvrouw [slachtoffer]. Ze konden goed met elkaar praten en gaven elkaar soms een zoentje of een knuffeltje. Ze is ook een keer bij hem thuis geweest. Over het moment dat de overbuurvrouw bij verdachte thuis is geweest, heeft hij verklaard dat hij haar heeft geknuffeld op het moment dat ze kwam en dat ze wegging. De knuffel en zoen vonden plaats bij hem in het halletje, in de gang van zijn woning.
Bewijsoverweging
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In zijn arrest van 15 mei 2018
17heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet is vereist dat het
“steunbewijs betrekking dient te hebben op de tenlastegelegde gedragingen”. In de noot onder het arrest wordt opgemerkt dat voldoende is dat “de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde seksuele gedragingen moeten opleveren.” Het moet dan wel gaan om een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarnaast mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de enige getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal. Wanneer daarvan sprake is laat zich niet in algemene zin verwoorden; de concrete feiten en omstandigheden zijn daarvoor bepalend.
De aangifte van [slachtoffer] is consistent en gedetailleerd. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] in strijd met de waarheid heeft verklaard. Verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer] inderdaad een keer bij hem thuis is geweest en dat hij haar in de hal van zijn woning heeft geknuffeld toen ze wegging. De aangifte van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. De getuigenverklaringen zien op dezelfde soort omstandigheden en handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard, ook bij hen was verdachte handtastelijk en probeerde hij hen bij de borsten te pakken. [getuige 2] verklaart bovendien dat verdachte probeerde om onder haar kleding bij haar BH te komen op het moment van weggaan na een bezoek. De rechtbank vindt hierin steun voor de context waarin het misbruik van aangeefster heeft plaatsgevonden. Dat verdachte stelt een relatie met zowel [getuige 2] als [getuige 1] te hebben gehad, maakt – wat daar verder ook van zij – het oordeel van de rechtbank niet anders.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] nooit bij hem thuis is geweest. Tijdens de zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij bij de politie heeft verklaard dat zij wel bij hem in de woning is geweest omdat hij zich onder druk voelde staan. De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens de verhoren bij de politie op meerdere momenten uit eigen beweging heeft verklaard dat [slachtoffer] in zijn woning is geweest. Bovendien heeft verdachte blijkens het verhoor ook meermalen aangegeven dat bepaalde dingen niet waren gebeurd of dat belastende verklaringen van anderen onjuist waren. Daarom vindt de rechtbank de door verdachte aangegeven reden waarom zijn verklaringen bij de politie niet juist zouden zijn, onaannemelijk. De rechtbank gaat om deze reden uit van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de aangifte van [slachtoffer]. Alles overwegende en in onderling verband bezien, acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] onverhoeds en met geweld heeft betast bij haar blote linker borst. Immers heeft verdachte haar bij het verlaten van zijn woning van achteren met twee handen beetgepakt en omgedraaid waarna hij haar kleding uit haar broek heeft getrokken en zijn hand onder haar BH heeft gebracht en haar borst heeft betast.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks de maand juli 2020, te Leeuwarden, in de gang van de woning van verdachte door geweld en een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de blote linker borst van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat verdachte onverhoeds in de gang van verdachtes woning, terwijl die [slachtoffer] voornemens was die woning te verlaten
  • die [slachtoffer] met beide handen bij de bovenarmen heeft vastgepakt en vervolgens
  • het lichaam van die die [slachtoffer] heeft omgedraaid en vervolgens
  • het door die [slachtoffer] gedragen hemd uit de door die [slachtoffer] gedragen broek heeftgetrokken en vervolgens
  • met verdachtes hand onder dat hemd, in elk geval de kleding, van die [slachtoffer] is gegaan envervolgens
  • met verdachtes hand tussen de door die [slachtoffer] gedragen BH en het lichaam van die[slachtoffer] is gaan wrikken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met de aanranding een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn buurvrouw van destijds 76 jaar oud. Zijn buurvrouw kwam bij hem voor hulp. Toen zij vervolgens de woning weer wilde verlaten, heeft verdachte haar met geweld en onverhoeds onder haar kleding bij haar borst betast. Hiermee heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en het seksuele zelfbeschikkingsrecht van zijn buurvrouw. Bovendien was de buurvrouw gelet op haar leeftijd kwetsbaar.
De rechtbank acht het seksueel grensoverschrijdende gedrag van verdachte erg zorgelijk. Doordat verdachte ontkent en doordat hij niet met de reclassering wil praten, heeft de rechtbank geen handvatten voor het opleggen van bijzondere voorwaarden. Om verdachte ervan te doordringen dat hij zich niet nogmaals schuldig zal maken aan het plegen van een soortgelijk misdrijf, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf noodzakelijk.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 18,95 ter vergoeding van materiële schade en € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De vordering bestaat – meer specifiek – uit de volgende schadeposten:
vernieling sleutelkast € 18.95,-
immateriële schade € 17.500,00.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de benadeelde partij gesteld dat ze psychische schade heeft geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk omdat verdachte geen vernieling ten laste wordt gelegd.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk omdat deze schade niet wordt onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft zich bij bewezenverklaring van het feit, op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de raadsman bepleit om de vordering aanzienlijk te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding ter hoogte van € 18,95 gevorderd wegens vernieling van de sleutelkast. Deze vernieling staat niet op de tenlastelegging en is geen rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade, zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
De rechtbank vindt dat het bewezenverklaarde een dusdanig ernstige inbreuk is op een fundamenteel recht, te weten de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. De rechtbank acht daarom een nadere onderbouwing van de schade niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat zij toewijzing van een bedrag van € 17.500,00 niet passend acht. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de schade acht geslagen op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het bewezen verklaarde feit past onder letselcategorie 1 van deze lijst en bij deze letselcategorie behoort een schadevergoeding van € 1.000,00.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 1.000,00 en is van oordeel dat dat bedrag passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft geleden.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

een gevangenisstraf voor de duur 32 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000,00(zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2020. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2021. mr. M.J. Dijkstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina's die zich bevinden in het doorgenummerde proces-verbaal van het onderzoek Papaver / NNRBC20196 van de Politie Eenheid Noord-Nederland met nummer 2020264744 d.d. 2 juni 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal.
Proces-verbaal van aangifte, p. 9.
Proces-verbaal van aangifte, p. 10; Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 60.
Proces-verbaal van aangifte, p. 10.
Proces-verbaal van aangifte, p. 10.
Proces-verbaal van aangifte, p. 11.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 21.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 22.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 61.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 62 - p. 63, proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 68.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 70.
ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, met annotatie van [naam].