ECLI:NL:RBNNE:2021:5326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
18/128432-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen de veroordeelde, geboren in 1998 en momenteel gedetineerd. De officier van justitie had op 12 oktober 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 107.722,44 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een eerdere strafzaak met parketnummer 18/228532-21. De behandeling vond plaats op 5 november 2021, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.L. Rinsma, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van strafbare feiten, waaronder witwassen. De rechtbank heeft het rekeningverloop van de veroordeelde als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat in de periode van 5 januari 2020 tot en met 31 maart 2021 op zijn bankrekening is gestort. De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om studiefinanciering in mindering te brengen afgewezen, maar heeft wel een bedrag van € 1.249,80 aan toeslagen afgetrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde € 106.472,64 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 540 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/128432-21
beslissing van de meervoudige kamer van 19 november 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats], nu gedetineerd in de [instelling], hierna te noemen: [veroordeelde].

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 12 oktober 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Hij vordert dat de rechtbank aan [veroordeelde] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 107.722,44 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/228532-21 voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 november 2021.
[veroordeelde] is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. Rinsma, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat [veroordeelde] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt gesteld op
€ 107.722,44. Dit ziet op het bedrag via zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer] heeft gelopen.
Gelet op het rekeningverloop is het wederrechtelijk verkregen voordeel eenvoudig vast te stellen. [veroordeelde] heeft zelf verklaard over de criminele herkomst van het geld door te stellen dat hij in deze periode geen legaal loon had. Hij leefde ervan, zo verklaart hij. Dat levensonderhoud was passend bij zijn luxe levensstijl en komt in het dossier duidelijk naar voren. Het bewezenverklaarde witwassen van dat geldbedrag omvat wederrechtelijk voordeel dat verdachte in deze periode heeft genoten.
De officier van justitie heeft ter zitting uitdrukkelijk verhoging van de vordering met de overige buitgemaakte bedragen ingetrokken.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht aansluiting te zoeken bij het door het Openbaar Ministerie genoemde bedrag van € 107.722,44. Met dien verstande dat de legale inkomsten van [veroordeelde] ter hoogte van € 5.600,- (7 maanden € 800,-) aan studiefinanciering in de periode van maart tot oktober 2020 (p.148) en de door hem ontvangen toeslagen ter hoogte van €1.249,80 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dienen te worden gebracht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt daarmee € 107.722,44 - € 5.600,- - € 1.249,80 = € 100.872,64.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:874, dient bovendien de waarde van eventueel verbeurd verklaarde goederen in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting.
Tekst

Beoordeling

De rechtbank heeft [veroordeelde] bij vonnis van 19 november 2021 in de zaak met parketnummer 18/128432-21 veroordeeld voor onder meer het witwassen van geld.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt - net als de officier van justitie en de raadsman- als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feit wordt geschat, het bedrag dat in de periode van 5 januari 2020 tot en met 31 maart 2021 is gestort op de bankrekening van [veroordeelde] met nummer [rekeningnummer]. Dit gestorte bedrag in deze periode bedraagt € 107.722,44. Hij had geen inkomsten uit arbeid in de genoemde periode. Gebleken is dat veroordeelde (een gedeelte) van dit geldbedrag met één of anderen is gaan uitgeven aan luxe goederen, hotelovernachtingen en een vakantie op Ibiza.
1Verdachte heeft verklaard dat dit zijn bankrekeningnummer is.
2
De rechtbank zal conform het verzoek van de raadsman van dit bedrag € 1.249,80 aftrekken, nu uit het dossier blijkt dat veroordeelde in de betreffende periode toeslagen ter hoogte van dit bedrag heeft ontvangen.
De rechtbank is echter op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [veroordeelde] daarnaast studiefinanciering heeft ontvangen. De rechtbank zal het verzoek van de raadsman met betrekking tot het aftrekken van € 5.600 aan studiefinanciering afwijzen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 106.472,64 voordeel heeft genoten.
Vaststelling betalingsverplichting
De raadsman heeft voorts bepleit om de waarde van verbeurd verklaarde goederen van het bedrag af te trekken.
Door de rechtbank zijn in de hoofdzaak goederen en geld verbeurd verklaard. Echter is niet gebleken dat de goederen gekocht zijn van de genoemde bankrekening ([rekeningnummer]) van verdachte in de genoemde periode (van 5 januari 2020 tot en met 31 maart 2021). Ook het geld dat verbeurd is verklaard heeft geen betrekking op het bewezenverklaarde witwassen. Daarom zullen de waarde van deze goederen en het geld niet in mindering worden gebracht op de betalingsverplichting ter zake van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat dan ook vast op € 106.472,64.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 106.472,64.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 106.472,64 (zegge: honderdzesduizend en vierhonderdentweeënzeventig euro en vierenzestig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 540 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2021.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2021, opgenomen op pagina 135 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeknummer NN1R021025/MAKE van 20 augustus 2021.
De verklaring van [veroordeelde] afgelegd ter terechtzitting van 5 november 2021.