ECLI:NL:RBNNE:2021:5308

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
18/228530-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen [veroordeelde], die werd bijgestaan door mr. H.S.J. Pleiter. De officier van justitie had op 12 oktober 2021 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 107.722,44 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit een vermeend witwasfeit via de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte]. Tijdens de zitting op 5 november 2021 heeft de officier van justitie echter afwijzing van de ontnemingsvordering gevraagd, omdat er geen bewijs was dat [veroordeelde] de beschikking had over de bankrekening van [medeverdachte].

De verdediging heeft eveneens betoogd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, aangezien niet is aangetoond dat [veroordeelde] het bedrag van € 107.722,44 heeft verworven of in bezit heeft gehad. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het geld dat op de bankrekening van [medeverdachte] is gestort.

Gelet op de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging, heeft de rechtbank besloten de ontnemingsvordering af te wijzen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor het bestaan van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M. Brinksma, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.E. Joha, en is openbaar uitgesproken op 19 november 2021.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/228530-21
beslissing van de meervoudige kamer van 19 november 2021 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: [veroordeelde] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 12 oktober 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Hij heeft gevorderd dat de rechtbank aan [veroordeelde] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van €
107.722,44 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/228530-21 voortvloeiende wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 5 november 2021.
[veroordeelde] is verschenen, bijgestaan door mr. H.S.J. Pleiter, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft afwijzing van de ontnemingsvordering gevorderd.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de ontnemingsvordering ziet op het witwassen van geld via de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte]. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat [veroordeelde] de beschikking heeft gehad over de bankrekening van [medeverdachte], heeft de officier van justitie afwijzing van de vordering gevraagd.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De op schrift gestelde ontnemingsvordering is gebaseerd op de vermogensvermeerdering van
€ 107.722,44 op de rekening van [medeverdachte]. Niet is gebleken dat [veroordeelde] dit bedrag heeft verworven of voorhanden heeft gehad. Zij kon niet beschikken over dit geld. Aldus kan niet vastgesteld worden dat [veroordeelde] voordeel heeft verkregen uit het geld dat is gestort op de bankrekening van [medeverdachte].

Beoordeling

De rechtbank heeft [veroordeelde] bij vonnis van 19 november 2021 in de zaak met parketnummer 18/228530-21 vrijgesproken van feit 2, onder A onder 1, te weten het witwassen van een bedrag van € 107.722,44 via de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte].
De ontnemingsvordering ziet volgens de officier van justitie op dit feit.
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het witwassen van geld via de bankrekening van [medeverdachte]. Hiervoor zijn onvoldoende aanwijzingen.
De rechtbank zal derhalve conform de mondelinge wijziging van de vordering door de officier van justitie en het verzoek van de raadsvrouw, de vordering tot ontneming afwijzen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2021.