ECLI:NL:RBNNE:2021:5248

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
18.148772.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met verwerping van noodweer en noodweerexces

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 december 2021 een man veroordeeld voor poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 7 juni 2021 in Leeuwarden, waarbij de verdachte het slachtoffer met een schroevendraaier in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft de beroepen op noodweer en noodweerexces verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen.

Tijdens de zitting op 3 december 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij in een conflict met het slachtoffer was verwikkeld, waarbij het slachtoffer hem aanviel met een gebroken fles. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren heeft gestoken terwijl deze op de grond lag, wat niet in verhouding staat tot de aanvallen van het slachtoffer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische problemen en alcoholgebruik. De vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf is gehonoreerd, maar de rechtbank heeft de strafmaat gematigd door een deel voorwaardelijk op te leggen. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft gematigd tot € 3.000,--.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.148772.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 december 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. mr E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] , meerdere malen, met een schroevendraaier in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] , meerdere malen, met een schroevendraaier in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2021, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer] , heeft mishandeld door hem, meerdere malen, met een schroevendraaier in de rug te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 december 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 7 juni 2021 bevond ik me vlakbij de Waag in Leeuwarden. Ik kreeg ruzie met iemand die afkomstig is uit Curaçao. Hij droeg een wit T-shirt. Ik heb met hem gevochten. Ik heb een schroevendraaier met een platte kop uit mijn zak gepakt. De schroevendraaier was inclusief handvat ongeveer 10 à 15 centimeter lang. Ik heb hem meerdere malen met deze schroevendraaier in zijn rug gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2021,opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021149701 van 28 juli 2021, inhoudend als verklaring van verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 11 juni 2021 spraken wij met [getuige] . Op maandagavond was [getuige] op het Waagplein te Leeuwarden samen met meerdere mensen. [getuige] vertelde dat [slachtoffer] en [verdachte] een woordenwisseling hadden. [getuige] vertelde dat [slachtoffer] viel en op de grond terecht kwam. Hierna stak [verdachte] [slachtoffer] in zijn rug. [getuige] dacht eerst dat [verdachte] [slachtoffer] met de vuist op zijn rug sloeg, maar zag dat [verdachte] een langwerpig voorwerp in zijn hand had. [getuige] vertelde dat de bovenkant van het handvat rond/bol was. Het was geen schaar en geen mes. [getuige] zei dat het leek op een ijspriem. Na het steekincident is [getuige] met [slachtoffer] meegelopen naar de McDonald’s.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2021,opgenomen op pagina 76 ev. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 3] :
Op 7 juni 2021 kregen wij de melding te gaan naar de Wirdumerdijk te Leeuwarden. Alhier zou een slachtoffer zijn van een steekpartij. Ter plaatse werden wij gewenkt door een persoon. Wij zagen een andere manspersoon voorovergebogen naast hem staan welke later het slachtoffer, [slachtoffer] , bleek te zijn. Wij zagen dat [slachtoffer] een wit shirt droeg. Wij zagen dat er een aantal steekwonden op de rug van [slachtoffer] zaten. Wij zagen dat er één wond op de rug ter hoogte van zijn linker schouder bloedde. Toen wij de rug van [slachtoffer] beter bekeken zagen wij ten minste vijf steekwonden. Hierbij konden wij zien dat er vier steekwonden in de bovenrug van [slachtoffer] zaten en één steekwond in de onderrug. [slachtoffer] is overgebracht naar Medisch Centrum Leeuwarden.
4. Een geneeskundige verklaring, op 14 juni 2021 opgemaakt en ondertekend door
A.V.E. Munzebrock, arts, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] .
Werd op 7 juni 2021 onderzocht.
Uitwendig waargenomen letsel: een zevental steekwonden op de rug.
Ook een klaplong waarvoor therax drain.
Geschatte duur van de genezing is zes weken.
5. Een forensisch geneeskundig letselverslag door de GGD Fryslân opgemaakt en ondertekend doorM.B. Boom, forensisch arts i.o. onder supervisie van R. Noordbruis, forensische arts, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
datum onderzoek: 9 juni 2021 betrokkene [slachtoffer]
Persoonlijk lichamelijk onderzoek in het ziekenhuis samen met de forensische opsporing.
vermoeden van inwendig letsel: ja, klaplong aan de rechterzijde genezingsduur: onbekend. Verblijft op moment van het onderzoek nog in het ziekenhuis.
Betrokkene heeft bevestigd dat er sprake is geweest van een steekpartij waarbij hij een T-shirt droeg.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2021,opgenomen op pagina 83 ev. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb de uitvergrote camerabeelden van de Spar City, gevestigd aan de Wirdumerdijk 7 te
Leeuwarden, bekeken. Op de camera is de locatie van het incident te zien. Ik zie dat [verdachte] en [slachtoffer] bij elkaar staan en dat [slachtoffer] valt. Hij draait over zijn linkerzijde en valt op zijn buik. [verdachte] duikt/valt bovenop hem. Ik zie dat [slachtoffer] omhoog komt, wegloopt achterom kijkt en naar een bankje loopt. [verdachte] wordt tegen gehouden door andere mannen. Ik zie dat [slachtoffer] wegloopt in de richting van de Wirdumerdijk.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van het slachtoffer- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op enig moment het slachtoffer met een schroevendraaier van 10 tot 15 centimeter minstens zeven maal in de onder- en bovenrug heeft gestoken. Eén steekwond heeft zijn long geraakt waardoor een klaplong is veroorzaakt die in het ziekenhuis moest worden behandeld.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. In zowel het boven- als het onderlichaam bevinden zich immers meerdere vitale organen en door meerdere malen met een scherp voorwerp met een lengte van 10 tot 15 centimeter te steken in het bovenlichaam was de aanmerkelijk kans aanwezig dat hij een of meerdere van deze organen zou raken waardoor het slachtoffer zou komen te overlijden. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2021, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd, [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] , meerdere malen, met een schroevendraaier in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. [slachtoffer] zocht telkens de confrontatie met verdachte op. Op een gegeven moment stond hij voor verdachte met in zijn ene hand een gebroken fles en in zijn andere hand een rugzak. [slachtoffer] sloeg met de rugzak richting verdachte. De rugzak raakte verdachte op zijn schouder. [slachtoffer] pakte hem daarna van achteren vast met een arm om de nek van verdachte. Verdachte heeft vervolgens een schroevendraaier uit zijn zak gepakt en heeft met zwaaiende bewegingen [slachtoffer] in zijn rug gestoken.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het verdedigingsmiddel van verdachte mogelijk niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, maar dat dit is veroorzaakt door de gemoedstoestand van verdachte. Verdachte werd immers uitgedaagd en gekleineerd door
[slachtoffer] . Deze gemoedstoestand hoeft niet enkel het gevolg te zijn van de aanranding, maar kan ook zijn beïnvloed door de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Volgens de psycholoog, die verdachte heeft onderzocht, kan het feit hem in verminderde mate worden toegerekend. Verdachte kan onder een hoge mate van stress makkelijk het overzicht verliezen en beschikt dan over onvoldoende oplossingsvaardigheden. Daarvan was in deze situatie sprake waardoor verdachte verder is gegaan in zijn handelingen dan voor de verdediging noodzakelijk was.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweer of noodweerexces situatie. Hij heeft gesteld dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
De rechtbank stelt op basis van het dossier, het behandelde ter terechtzitting en de camerabeelden, die ter terechtzitting zijn getoond, het volgende vast.
  • Verdachte en [slachtoffer] hadden een woordenwisseling.
  • Op enig moment heeft [slachtoffer] met zijn rechterhand richting verdachte uitgehaald dan wel met zijn rugzak richting verdachte gezwaaid. Het is onduidelijk of verdachte door de hand of de rugzak is geraakt.
  • Vervolgens komt [slachtoffer] ten val. Hij draait over zijn linkerzijde en valt op zijn buik.
  • Verdachte heeft hierop gereageerd door bovenop [slachtoffer] te duiken of te vallen.
  • Hierna is [slachtoffer] gewond. Hij heeft een zevental steekwonden in zijn onder- en bovenrug. Een steekwond heeft zijn long geraakt waardoor een klaplong is veroorzaakt.
Volgens de getuige [getuige] heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] op zijn rug geslagen op het moment dat [slachtoffer] op de grond lag. Verdachte hield daarbij een langwerpig voorwerp in zijn hand dat leek op een ijspriem. Dit betekent dat verdachte [slachtoffer] zou hebben gestoken toen hij op zijn buik op de grond lag. Deze verklaring van [getuige] past bij hetgeen te zien is op de camerabeelden en bij het letsel dat bij [slachtoffer] is vastgesteld.
De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] met een gebroken fles voor hem stond, vindt geen steun in de camerabeelden of de getuigenverklaringen. Tevens vindt de verklaring van verdachte, dat hij op het moment van het steken van achteren door [slachtoffer] werd vastgehouden, geen steun in de camerabeelden en de getuigenverklaringen. Deze verklaring past ook minder goed bij het letsel van [slachtoffer] nu hij op verschillende plaatsen in zowel zijn boven- als onderrug is gestoken. Bovendien is opvallend dat verdachte, die hieromtrent uitvoerig door de politie is gehoord, hier bij de politie niets over heeft verklaard.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] met een gebroken fles voor hem stond en hij op het moment van het steken van achteren door [slachtoffer] in een nekklem werd vastgehouden daarom niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op enig moment met zijn rechterhand dan wel met zijn rugzak richting verdachte heeft uitgehaald waarna [slachtoffer] ten val komt en op zijn buik valt. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens meerdere malen met een schroevendraaier in zijn onder- en bovernrug gestoken op het moment dat [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag.
Naar het oordeel van de rechtbank was door de gedragingen van [slachtoffer] weliswaar sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf, maar is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren voor zijn noodzakelijke verdediging. Het toebrengen van meerdere (potentieel dodelijke) steekwonden staat niet in verhouding tot de aanval. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank overweegt dat in alle gevallen van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging geldt dat hiervan slechts sprake kan zijn indien:
de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstipwaarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar wasbeëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde
"onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (ECLI:NL:HR:2016:456).
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden alsmede hetgeen door de raadsman is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder betrokken dat zij niet aannemelijk vindt dat [slachtoffer] een fles in zijn handen had en voorts dat het feit dat verdachte door [slachtoffer] zou zijn uitgedaagd en gekleineerd niet kan leiden dat het oordeel dat daardoor sprake is van een hevige gemoedsbeweging als hiervoor omschreven. Dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte een rol zou hebben gespeeld bij het handelen van verdachte kan reeds daarom ook niet leiden tot een geslaagd beroep op noodweerexces. Het beroep wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op: primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest een proeftijd van drie jaren en de volgende bijzondere voorwaarden, dat verdachte:
  • zich meldt bij de reclassering Verslavingszorg Noord Nederland (hierna VNN) en zich zal blijvenmelden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich onder behandeling zal stellen van het Forensisch FACT van de Geestelijke Gezondheidszorg(hierna GGZ) of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
  • zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van ditverbod, op aanwijzing van de reclassering, mee te werken aan urine- en ademonderzoek om dit alcoholverbod te controleren;
  • op aanwijzing van de reclassering zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen ofmaatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • zal meewerken aan het vinden en behouden van door de reclassering geschikt geachtedagbesteding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit -in het geval verdachte een strafbare dader is- voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft aangevoerd in de strafmaat ten gunste van verdachte mee te laten wegen dat het ten laste gelegde hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Tevens acht de raadsman van belang dat hetgeen verdachte inmiddels heeft opgebouwd, zoals zijn woning en werk bij “ [instantie] ” behouden blijft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport opgemaakt door H. Scharft, GZ-psycholoog, van 25 oktober 2015, de reclasseringsrapportages opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland van
5 augustus 2021 en 18 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte en het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte uit de Nederlandse Antillen, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft op een avond in de binnenstad van Leeuwarden tijdens een confrontatie een man met een schroevendraaier meerdere malen in zijn onder- en bovenrug gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor zeven steekwonden in zijn rug opgelopen. Eén steekwond heeft een klaplong veroorzaakt waarvoor medisch ingrijpen nodig was. Verdachte was onder invloed van alcohol.
Het letsel heeft veel leed veroorzaakt bij het slachtoffer. Hij heeft nadien veel pijn gehad en met name het ademhalen is nog steeds pijnlijk. Dit is een ernstig feit en de rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op deze wijze heeft gehandeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur het uitgangspunt dient te zijn.
Uit de uittreksels uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in Nederland nog niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar dat hij in de Nederlandse Antillen meerdere malen is veroordeeld voor mishandelingen en in 2009 voor poging tot moord.
Door de psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er sprake is van een intellectuele beperking en trauma gerelateerde problematiek. Deze stoornissen zijn chronisch van aard en waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en het is aannemelijk dat deze stoornissen een betekenisvolle rol hebben gespeeld bij het plegen van het delict. Geadviseerd wordt om verdachte het feit in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van het feit en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank zal in de strafmaat rekening houden met de omstandigheid dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit de reclasseringsrapportages blijkt dat verdachte met het oog op een betere toekomst rond 2018 naar Nederland is gekomen. Het lukte hem echter niet om huisvesting en inkomen te realiseren. Begin 2021 kwam verdachte naar Leeuwarden en zocht hij hulp bij de instantie “ [instantie] ”. Zij hielpen hem aan huisvesting, werk en inkomen. Binnen het contact met de begeleiding van “ [instantie] ” stelt verdachte zich gemotiveerd, coöperatief en afsprakentrouw op. Verdachte staat open voor een ambulante behandeling met als doel terugvalpreventie alcoholgebruik, traumabehandeling en het vergroten van probleemoplossende vaardigheden. Tot dusver is het gelukt de huisvesting van verdachte te behouden, maar bij een langere detentie is de kans reëel dat hij deze zal verliezen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van, kortgezegd, een meldplicht bij VNN, een ambulante behandeling door het Forensisch FACT van de GGZ en een alcoholverbod.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden en zal deze straf met de bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd, opleggen.
De rechtbank heeft de consequentie dat verdachte hierdoor mogelijk zijn woning verliest in overweging genomen, maar gelet op de ernst van het feit en de justitiële documentatie van verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf langer dan het voorarrest passend. Daarbij geldt bovendien dat de omstandigheden van het hebben van een woning en werk eerder niet hebben kunnen voorkomen dat verdachte een ernstig strafbaar feit ging plegen. De bijzondere voorwaarden van het verplicht verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en de verplichte dagbesteding in combinatie met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden kunnen verdachte helpen zijn leven na detentie op de rit te krijgen en te houden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 922,-- ter vergoeding van materiële schade en € 8.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de materiële schade duidelijk en goed is onderbouwd en vermeerderd met de wettelijke rente voor toewijzing in aanmerking komt. Hij heeft voorts aangevoerd dat de immateriële schade, mede gelet op de eigen rol van de benadeelde partij, naar redelijkheid en billijkheid kan worden vastgesteld op € 5.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk.
De officier van justitie heeft gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van €
5.922,-- vermeerderd met de wettelijke rente en met gijzeling op te leggen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat hiervan enkel het deel dat ziet op het eigen risico kan worden toegewezen. Dat de benadeelde partij schade heeft geleden doordat hij huishoudelijk hulp heeft moeten inschakelen, is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet worden toegewezen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Door een deel eigen schuld bij de benadeelde partij en de omstandigheid dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, is de vordering niet van eenvoudige aard en leent deze zich niet voor behandeling in het strafproces.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 922,-- aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag bestaat uit € 385,-- aan betaald eigen risico aan de zorgverlener, € 93,-- voor kosten gemaakt tijdens het verblijf in het ziekenhuis en € 444,-- voor kosten in verband met huishoudelijke hulp voor een periode van zes weken.
De kosten voor huishoudelijke hulp zijn namens verdachte betwist. Uit de vordering blijkt dat wordt uitgegaan van een standaardtarief per week, maar niet blijkt dat er daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. De rechtbank beschikt hierdoor over onvoldoende informatie om de hoogte van deze kosten te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de kosten voor huishoudelijke hulp daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Van de overig gevorderde materiële schade, te weten € 478,-- is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet of onvoldoende door of namens verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021.
Immateriële schade
Daarnaast wordt door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 8.000,-- aan immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dat verdachte in strafrechtelijke zin verminderd toerekeningsvatbaar is, betekent niet dat de door verdachte veroorzaakte schade in civielrechtelijke zin niet geheel aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank zal echter in verband met de rol die de benadeelde partij bij het incident heeft gehad, hij was immers de persoon die de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, en op basis van de “letsellijst schadefonds geweldsmisdrijf” het gevorderde bedrag matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op
€ 3.000,--. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021, en voor het overige deel nietontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021, zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 10 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de afdeling reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland, Oostergoweg 6 in Leeuwarden en dat hij zich zal blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt;
zich onder behandeling zal stellen van het forensisch FACT van de Geestelijke Gezondheidszorg of een soortgelijke zorgverlener, zulks op aanwijzing van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, voor zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine- en ademonderzoek, zo vaak als de reclassering dit nodig acht
om dit verbod te controleren, voor zolang de reclassering dit verbod gedurende de proeftijd nodig vindt;
4. op aanwijzing van de reclassering zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het
(dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt;
5. zal meewerken aan het vinden en behouden van door de reclassering geschikt geachtedagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.478,-- (zegge: drieduizend vierhonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 3.478,-- (zegge: drieduizend vierhonderd achtenzeventig euro), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2021. Dit bedrag bestaat uit € 478,-- aan materiële schade en € 3.000,-- aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 44 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2021.