ECLI:NL:RBNNE:2021:5178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
LEE 21/645
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van waardedaling door aardbevingen en de motivering van de hoogte van de vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Instituut Mijnbouwschade Groningen en een eiser die een vergoeding voor waardedaling van zijn woning als gevolg van aardbevingen eiste. Eiser, eigenaar van een woning sinds 22 december 2014, had in een eerder besluit een vergoeding van € 2.312,36 ontvangen, maar was het niet eens met de hoogte van deze vergoeding. In het bestreden besluit van 19 januari 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser ongegrond, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluit niet voldoende inzicht heeft gegeven in de berekening van de waardedaling. De gemachtigde van eiser betoogde dat de formule voor de berekening van de vergoeding niet juist was en dat er geen adequate onderbouwing was voor het percentage van 0,92379% waardedaling. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond hoe dit percentage tot stand was gekomen en dat er mogelijk relevante bevingen niet in de berekening waren meegenomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.496,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.S.M. Sturkenboom),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.W. Timmer).

Procesverloop

In het besluit van 21 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een vergoeding voor waardedaling toegekend.
In het besluit van 19 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet in persoon verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Sinds 22 december 2014 is eiser eigenaar van de woning met het adres [adres] .
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een vergoeding toegekend voor de waardedaling van zijn woning als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten ten bedrage van € 2.312,36, vermeerderd met € 84,40 aan wettelijke rente. Verweerder is bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een waardedaling van 0,92379% en een WOZ-waarde per 1 januari 2019 van € 248.000.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2.1.
De gemachtigde van eiser heeft in de gronden van beroep en ter zitting betoogd dat dat het algoritme dan wel de formule waarmee de waardedalingsvergoeding wordt berekend, niet juist is.
2.2.
Verweerder heeft de ‘Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen’ vastgesteld. Artikel 3.2, eerste lid, bepaalt dat het Instituut de omvang van de waardedaling van een woning begroot met toepassing van de methode die is beschreven in het onderzoek van Atlas voor gemeenten (J. Poort e.a., ‘Zeven bewogen jaren’, Atlas voor gemeenten, oktober 2019). De door verweerder geraadpleegde Adviescommissie waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen heeft de methode van Atlas, kort samengevat, als de meest geschikte methode aangemerkt.
2.3.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 1 november 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4668, de keuzes die ten grondslag liggen aan het Atlas-model voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar geacht.
2.4.
In hetgeen de gemachtigde van eiser in deze zaak heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.4.1.
De gemachtigde stelt dat de onderbouwing van de formule ontbreekt, zodat een belanghebbende deze niet kan verifiëren, maar deze stelling is feitelijk onjuist. Zoals in genoemde uitspraak van 1 november 2021 is overwogen, kent het model van Atlas een uitgebreide onderbouwing.
2.4.2.
De gemachtigde stelt daarnaast dat de formule dient te worden aangepast aan de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 9998:2018. Dit document bevat richtlijnen om te beoordelen of nieuw te bouwen gebouwen voldoende aardbevingsbestendig zijn, of bestaande gebouwen voldoende aardbevingsbestendig zijn en of bestaande gebouwen na versterking voldoende aardbevingsbestendig zijn. De rechtbank overweegt dat deze beoordeling van aardbevingsbestendigheid, hoe belangrijk ook, geen verband houdt met de vraag wat de waardedaling van een woning is geweest als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Om die reden is het ook niet relevant of de aanpassing van de NPR 9998 in 2020 wel of niet een verslechtering is.
2.4.3.
De gemachtigde van eiser betoogt dat verweerder en de Nationale Coördinator Groningen (NCG) hebben toegezegd de betrokken inwoners van het aardbevingsgebied een integrale oplossing te bieden. De rechtbank ziet echter niet in waarom dit streven zich niet verdraagt met het geven van een vergoeding voor waardedaling overeenkomstig verweerders procedure en werkwijze.
2.4.4.
Hetgeen de gemachtigde van eiser overigens heeft aangedragen over het handelen van verweerder en de NCG, heeft evenmin betrekking op de inhoud van het bestreden besluit. Het valt buiten de grenzen van het geschil en om die reden zal de rechtbank zich hierover niet uitlaten.
3.1.
In beroep heeft de gemachtigde van eiser in het algemeen opgemerkt dat sprake is van een onzorgvuldig besluit. De rechtbank vult deze rechtsgrond aan en betrekt de gronden van het door eiser zelf ingediende bezwaar bij de beoordeling.
3.2.
In bezwaar heeft eiser, kort samengevoegd, aangevoerd dat het niet reëel is dat er slechts een daling van 0,92% zou hebben plaatsgevonden omdat er zich na de aankoop meerdere bevingen hebben voorgedaan. Voor de postcode (vier cijfers) van eisers huis ( [code] ) worden de percentages 13,8% – 16,6% voor vergoeding genoemd.
3.3.
In het primaire besluit wordt vermeld (zie 1.2) dat het percentage van waardedaling
0,92379 is. De toelichting vermeldt niet hoe tot dit percentage is gekomen.
3.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat met de methode van Atlas een berekening wordt gemaakt van de vergoeding per postcode (vier cijfers en twee letters) en dat daarbij per beving van minimaal 2,9 mm/s in het betreffende postcodegebied uitgegaan wordt van een waardedaling van 0,82%. Met toepassing van een zekerheidstoeslag van 0,10% is de uitkomst 0,92% per beving van genoemde sterkte. Bij de berekening van het uiteindelijke waardedalingspercentage wordt rekening gehouden met de eigendomsperiode.
Het bestreden besluit vermeldt niet welke beving van welke datum in het geval van eiser in de berekening is betrokken.
3.5.
In het verweerschrift heeft verweerder niet vermeld welke beving in de berekening is betrokken. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, na de vraag van de rechtbank om toelichting, volstaan met een verwijzing naar internet.
3.6.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe tot het waardedalingspercentage van 0,92379 is gekomen. Kennelijk stelt verweerder dat in het postcodegebied van eisers woning, sinds eiser eigenaar is van de woning, één beving van minimaal 2,9 mm/s heeft plaatsgevonden, maar verweerder heeft niet vermeld op welke datum die beving heeft plaatsgevonden en wat het epicentrum van die beving was. Het valt dus niet na te gaan of verweerder de berekening juist heeft gemaakt en of verweerder bijvoorbeeld niet ten onrechte een of meerdere bevingen buiten beschouwing heeft gelaten.
De rechtbank oordeelt daarom dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
4. Het beroep is gegrond wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder ook in de beroepsprocedure geen goede onderbouwing heeft gegeven.
Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is op 13 december 2021 gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.