ECLI:NL:RBNNE:2021:5167

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
18-014085-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige door ex-vriend van moeder

Op 3 december 2021 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden en betaling van een schadevergoeding van € 5.225,65. De man heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de minderjarige dochter van zijn ex-vriendin, die op het moment van de feiten net 16 jaar oud was. De rechtbank oordeelt dat de verdachte het vertrouwen van de aangeefster heeft geschonden, aangezien zij zich veilig zou moeten voelen bij iemand die zij al lange tijd kende. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van inconsistenties in haar verklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, waaronder het aanraken van haar borsten en vagina. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van de verklaringen van de aangeefster, die consistent waren en ondersteund door DNA-bewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, en heeft een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, evenals een schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-014085-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 3 december 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in de nacht van 8 op 9 februari 2020 te Kootstertille door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
  • door een zeker overwicht op haar uit te oefenen, met woorden als: "Heb je wel eens seks gehad,ben je wel eens gevingerd" en/of "Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen" en/of "Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren" en/of "Ik weet precies hoe het moet gebeuren" en/of "Je vindt het wel lekker" en/of "Werk nu even mee [slachtoffer] en/of - door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en/of
  • door haar string en/of panty naar beneden te trekken, en/of
  • door haar hoofd vast te pakken als zij dat af wilde wenden, en/of
  • door zijn knie tussen haar benen te doen
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: - het haar (tong)zoenen, en/of
  • het aanraken van haar borsten, en/of
  • het aanraken tussen haar keel en haar borsten, en/of
  • het met zijn hand over haar been gaan, en/of
  • het aanraken en/of knijpen in haar billen en/of
  • het onverhoeds brengen van één of meer van zijn vinger(s) in haar vagina;
althans, als ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de nacht van 8 op 9 februari 2020, te Kootstertille, gemeente Achtkarspelen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door een zeker overwicht op haar uit te oefenen, met woorden als: "Heb je wel eens seks gehad, ben je wel eens gevingerd" en/of "Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen" en/of "Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren" en/of "Ik weet precies hoe het moet gebeuren" en/of "Je vindt het wel lekker" en/of door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en/of door haar string en/of panty naar beneden te trekken en/of door te zeggen : "Werk nu even mee [slachtoffer] ", een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het haar (tong)zoenen, het aanraken van haar borsten, het haar aanraken tussen haar keel en haar borsten, het met zijn hand over haar been gaan, het aanraken en/of knijpen in haar billen en/of het onverhoeds brengen van zijn vinger(s) in haar vagina.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primaire feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen, waaronder de uitkomsten van het DNA-onderzoek. Uit de feitelijke handelingen volgt dat juridisch gezien sprake is van verkrachting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een volledige vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de aangeefster niet consistent heeft verklaard en dat er onzekerheden zijn in haar verhaal. De verklaring van getuige [getuige] dat de verdachte en de aangeefster samen gingen roken en dat het daarna gebeurde, komt niet overeen met de verklaring van de aangeefster in het informatieve gesprek en de aangifte.
Steunbewijs voor het binnendringen in de vagina van de aangeefster ontbreekt, omdat dit niet blijkt uit het forensisch bewijs. In dat geval had het voor de hand gelegen dat er ook DNA van de verdachte op het voorpand/kruis van de slip van de aangeefster was aangetroffen. Ook blijkt niet wanneer en door wie deze slip aan de politie is gegeven. Daarbij komt dat de verklaring van de verdachte dat zijn DNA op de rechterheup van de slip terecht is gekomen doordat de aangeefster op zijn bank heeft geslapen, aannemelijk is.
Voor het aantreffen van het DNA van de verdachte op het gelaat van de aangeefster rondom haar lippen heeft de verdachte een aannemelijke verklaring gegeven die niet is weerlegd door de deskundige. De verdachte heeft de aangeefster een knuffel en een kus op de wang gegeven. Dit hoeft geen seksuele betekenis te hebben. Ook blijkt niet op welke plek in het gelaat dit monster precies is genomen.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar. De rechtbank overweegt hierover dat de aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over wat er wel en niet heeft plaatsgevonden. Wat zij heeft verklaard in het informatief gesprek zeden en in de aangifte komt met elkaar overeen. Zij heeft na het weekend waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op maandag 10 februari 2020 op school aan een vriendin verteld dat de verdachte aan haar heeft gezeten en haar heeft gevingerd. Vervolgens heeft zij het aan haar mentor en de vertrouwenspersoon van de school verteld. Daarna is de moeder van de aangeefster gebeld en heeft zij het ook aan haar moeder verteld. Blijkens de verklaringen van de vriendin, het gespreksverslag van de mentor en de vertrouwenspersoon en de verklaring van haar moeder, verklaart de aangeefster consistent over wat er is gebeurd. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent en daarmee onbetrouwbaar zijn. De rechtbank zal de verklaringen van de aangeefster dan ook gebruiken voor het bewijs.
Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat de rechter niet tot een bewezenverklaring mag komen als de feiten en omstandigheden waarover de getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is in zedenzaken niet vereist dat de seksuele handelingen zelf steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het kan voldoende zijn dat de verklaring van de getuige op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen, mits die afkomstig zijn van een andere bron. Er mag niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het andere bewijsmateriaal. Zie onder andere het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2010, te vinden onder
ECLI:NL:HR:2010:BK2094.
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van de aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De aangeefster heeft specifiek verklaard over de setting waarin de handelingen hebben plaatsgevonden. Na het stappen zijn de aangeefster, haar tante en de verdachte naar het huis van de verdachte gegaan. De tante van de aangeefster is vervolgens naar bed gegaan waarna de verdachte en de aangeefster nog samen in de woonkamer waren. De verdachte heeft deze context bevestigd. Verder vindt de verklaring van de aangeefster steun in de resultaten van het DNA-onderzoek. Ongeveer 38 uur nadat het feit heeft plaatsgevonden is er een zedenset bij de aangeefster afgenomen. Er is onder andere bemonsterd in het gelaat van de aangeefster rondom de lippen. Daarnaast is de slip van de aangeefster op drie plaatsen bemonsterd. Uit het deskundigenrapport van 7 augustus 2020 blijkt dat het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte overeenkomt met de verkregen Y-chromosomale DNA-profielen in het celmateriaal van de bemonstering van het gelaat rondom de lippen en de bemonstering van de rechterheup van de slip. Vervolgens heeft een deskundige de resultaten van het DNA-onderzoek geïnterpreteerd op activiteitenniveau. De deskundige is hierbij uitgegaan van twee hypotheses. Hypothese 1 luidt: [verdachte] heeft [slachtoffer] gezoend, betast en gevingerd. Hypothese 2 luidt: [verdachte] heeft [slachtoffer] niet gezoend, betast en gevingerd. [verdachte] en [slachtoffer] hebben sociale interactie gehad en [slachtoffer] is bij [verdachte] blijven slapen op de bank. De deskundige heeft geconcludeerd dat het sporenbeeld waarschijnlijker is wanneer [verdachte] [slachtoffer] heeft gezoend, betast en gevingerd dan wanneer dit niet is gebeurd en [verdachte] en [slachtoffer] slechts sociale interactie hebben gehad en [slachtoffer] bij [verdachte] is blijven slapen op de bank. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. Over het verweer van de raadsman dat er geen steunbewijs is voor het binnendringen in de vagina van de aangeefster overweegt de rechtbank dat uit het deskundigenrapport van 25 november 2020 blijkt dat de kans om na ongeveer anderhalve dag geen celmateriaal van de verdachte aan te treffen in een bemonstering van de vagina van de aangeefster ongeveer even groot is onder hypothese 1 als onder hypothese 2. Daarom ziet de rechtbank dit, anders dan de raadsman, niet als ontlastend voor de verdachte.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer] sliep in de nacht van 8 op 9 februari 2020 bij mij thuis op de bank.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprekzeden van 12 februari 2020, opgenomen op pagina 78 en verder van het dossier van Politie NoordNederland met nummer PL0100-2020037163 van 30 december 2020 (hierna: het dossier), inhoudend als relaas van verbalisanten:
Informatief gesprek met [slachtoffer] .
Wat is er globaal gebeurd:
“Ik sliep in de nacht van zaterdag 8 februari op zondag 9 februari 2020 bij mijn tante op het adres van [verdachte] . Mijn tante en ik waren op stap geweest. [verdachte] kwam later ook. Met zijn drieën zijn wij naar huis gegaan. Mijn tante ging al snel op bed. [verdachte] en ik zaten nog in de woonkamer. [verdachte] begon vragen te stellen in de trant van: “Of ik al eens iets met jongens had gedaan, of ik wel eens iets met mijzelf had gedaan en of ik hem vertrouwde.” Plotseling begon hij aan mij te zitten. Hij raakte mijn borsten aan. Ik vroeg hem: “wat doe je?” En ik schoof bij hem weg. Ook gaf hij mij een tongzoen. Hij pakte mij beet en raakte mij daar aan. Ook met zijn vingers raakte hij mij daar aan.”
Op vragen van verbalisanten wat “daar” was geeft aangeefster aan dat het haar vagina is en dat hij daar aan zat en ook met zijn vingers erin.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2020, opgenomen op pagina 81 en verder van het dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer] :
Thuis zaten we met zijn tweeën in de kamer en we waren wat aan het praten.
[verdachte] begon toen rare vragen aan mij te stellen. "Heb je wel eens seks gehad of heb je jezelf wel eens gevingerd".
En hij knuffelde mij. En hij ging aan mij zitten en daarna vroeg hij: "Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen."
Toen ging hij steeds verder met het aanraken van mij. Ik zei een paar keer stop.
Hij begon op een gegeven moment mij te zoenen, als ik weg wilde draaien dan pakte hij met zijn handen mijn hoofd vast en dan begon hij mij weer te zoenen.
Hij zei ook heeft iemand je wel eens gevingerd, ik zei nee. Andere jongens verneuken je en het moet wel goed gebeuren en ik weet precies hoe het goed moet gebeuren. Toen ging hij steeds verder bij mij. Ik drukte zijn hand een paar keer weg. Hij zei dat ik het wel lekker vond, omdat mijn poes zeiknat was.
Hij ging aan mij zitten. Opeens begon hij mij te vingeren en toen heb ik hem een paar keer weggedrukt, maar hij ging door. Hij draaide toen de stoel waar ik op zat naar hem toe en deed zijn knie tussen mijn benen zodat mijn benen niet dicht konden. Toen ging hij mij weer vingeren. Toen heb ik hem weer een paar keer weggedrukt, maar hij ging door. Hij heeft toen ook mijn kleren van mij afgerukt.
V: Wanneer was dit?
A: 9 februari 2020, van zaterdag op zondag.
V: Waar was dit?
A: Bij [verdachte] zijn huis.
V: Op een gegeven moment knuffelt [verdachte] jou, hoe ging dat?
A: Hij sloeg een arm om mij heen. Dat was de linkerarm. Deze kwam om mij nek. Hij drukte mijn hoofd als het ware tegen zijn borst.
V: Daarna begon hij aan jou te zitten, waaraan?
A: Hij raakte mij aan tussen mijn keel en mijn borsten. En mijn benen.
V: In hoeverre was dat over of onder de kleding?
A: Mijn shirtje was diep uitgesneden, dus hij raakte mij op de blote huid aan.
V: Waar raakte hij je aan bij jouw benen?
A: Hij ging heen en weer met zijn hand over mijn rechterbeen.
V: Tot hoever ging dat aanraken?
A: Wel tot aan mijn kruis. En als hij in de buurt kwam dan kneep hij ook even in mijn been.
V: In hoeverre had hij jou nog vast toen hij jou aaide?
A: Met de arm die hij om mij heen had geslagen aaide hij mij over mijn borstgedeelte, gedeelte tussen de keel en de borsten. En met zijn rechterhand aaide hij mij over mijn been. Dat ging tegelijk.
V: Je zei een paar keer stop?
A: Nee ik zei: 'hou op [verdachte] ". Ik denk dat ik dit wel 4 a 5 keer heb gezegd.
V: Hoe reageerde [verdachte] daarop?
A: Hij stopte even, maar ging dan weer door met het aanraken en het vingeren.
V: Op een gegeven moment probeerde hij je te zoenen, wat bedoel je daarmee?
A: Hij probeerde zijn tong naar binnen te drukken en dat is ook een paar keer gelukt, ik probeerde mijn mond dicht te houden. Maar [verdachte] pakte mij bij mijn kaken en wang en duwde als het ware mijn mond open. Zo is het hem gelukt om zijn tong naar binnen te drukken.
V: Op een gegeven moment zegt [verdachte] dat je poes zeiknat is hoe weet hij dat? A: Hij zit er dan aan. Eerst had ik mijn panty en string nog aan en toen zat hij er dus aan en toen zei hij je vindt het wel lekker want je poes is zeiknat.
V: Hoe kon hij daar aan zitten?
A: Hij duwde mijn benen uit elkaar en de tweede keer deed hij zijn knie tussen mijn benen.
V: Hoe komt hij dan tussen je benen?
A: Via mijn knieën de voeten uit elkaar te duwen en met zijn hand er heen te gaan.
V: Waarheen?
A: Naar mijn vagina.
V: Hoe gaat dat dan?
A: Eerst over de kleding.
V: Wat raakt hij dan aan?
A: Officieel de string, maar wel bij de vagina.
V: Bedoel je de string of de panty?
A; Ja de panty zat er ook nog over heen.
V: Wat doet zijn hand bij jouw vagina?
A: Ja eerst voelen en dan er over heen. Met zijn vingers.
V: En dan?
A: Ja ik had hem een paar keer weggedrukt. Op het laatst scheurde hij mijn string en panty uit en ging hij met zijn vingers in mijn vagina.
V: Hoe ging dat dan precies dat hij je panty en string uitscheurt?
A: Hij pakte het van boven en scheurde het naar beneden. Ik zit dan op de stoel.
V: Hoe kan hij daar dan bij komen?
A: Hij had mijn stoel op dat moment gedraaid. Hij had de bovenkant van mijn panty en de zijkant van de string vast gepakt.
V: En toen?
A: Toen begon hij meer weer aan te raken en te vingeren.
V: Wat gebeurd er bij het vingeren?
A: Ik heb hem een paar keer weggeslagen. Hij reageerde boos en hij zei: "werk nu mee [slachtoffer]
." Toen begon hij weer aan mij te zitten en toen sloeg ik zijn hand weg en toen stopte hij.
V: Wat deed [verdachte] bij jouw vagina?
A: Hij wreef over de vagina en hij zat met zijn vingers in mijn vagina.
V: Hoeveel vingers zat hij in jouw vagina.
A: Sowieso twee.
V: Hij heeft jou met zijn hand 1 keer over de kleding bij je vagina gewreven, hij heeft je gezoend waarbij hij je kaak en je wang vastpakte en zijn tong naar binnen duwde, hij heeft met zijn vingers in jouw vagina gezeten. Hij heeft jouw borst tussen de keel en de borsten aangeraakt. Zijn er naast deze dingen nog meerdere keren gebeurd?
A: Hij heeft over mijn kont geknepen. Toen waren mijn panty en string uit. Dat was nadat hij mij had gevingerd. Het was aan de zijkant van mijn billen. Hij deed het met twee handen. Hij kneep daar 1 keer.
V: Hoe heeft [verdachte] kunnen weten dat jij dit niet wilde?
A: Toen ik zijn hand steeds wegduwde en ik zei dat ik nee zei. Ook draaide ik weg met mijn hoofd en negeerde hem. En ik verdraaide mijn stoel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van
19 maart 2020, opgenomen op pagina 119 van het dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
V: Oké, zou je dan willen vertellen wat jij weet wat er gebeurd is?
A: We zaten in de klas. [slachtoffer] was al stil en moest wat huilen. Ze vroeg of ik wilde praten met haar. Ik zei tegen de leraar dat we de klas uitgingen. Dat was goed. Ik ben even met haar meegegaan naar de wc. Ze zei dat ze een soort van verkracht was, door een vriend van haar moeder.
V: Oke, je was met [slachtoffer] in het toilet. Wat vertelde ze je precies?
A: Ze zei dat ze een soort van verkracht was. Ik vroeg hoe dat was gebeurd. Ze zei dat ze daar sliep met die man en haar tante. Haar tante lag al op bed. Hij ging aan haar zitten, zei ze. Ze zei ook dat ze “stop” had gezegd.
V: Wat zei [slachtoffer] jou over de seksuele handelingen?
A: Er was niet gesekst, maar wel gevingerd.
V: Wie heeft haar dan gevingerd?
A: [verdachte] .
5. Een deskundigenrapport van 7 augustus 2020 afkomstig van The Maastricht Forensic Institute BV,zaaknummer TMFI2020.3917-1, opgemaakt door dr. M. Hidding, NRGD-geregistreerd forensisch DNAdeskundige, voor zover inhoudend:
3.1
Vooronderzoek en bemonstering
De slip is aan de buitenzijde van het voorpand/kruis (#01), ter hoogte van de linkerheup (#02) en de rechterheup (#03) bemonsterd met een stukje tape.
4. Bevindingen
De opgestelde DNA-profielen zijn vergeleken met de DNA-profielen van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] .
4.1
Statistische onderbouwing
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] of een andere man in de mannelijke lijn van verdachte.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van een willekeurige niet verwante man.
De resultaten van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
6. Een deskundigenrapport van 25 november 2020 afkomstig van The Maastricht Forensic InstituteBV, zaaknummer TMFI2020.3917-2, opgemaakt door drs. B.J. Blankers LLB, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, voor zover inhoudend:
5. Sporenbeeld
Bij de evaluatie wordt gebruik gemaakt van het volgende sporenbeeld:
De bemonsteringen 'buitenste schaamlippen', 'ingang vagina', 'diep vaginaal', 'rechter borst', 'linker borst' en 'rondom lippen gelaat' uit de zedenset (ZAAD1173NL) van [slachtoffer] bevatten celmateriaal dat afkomstig is van [slachtoffer] zelf. De bemonsteringen 'rondom lippen gelaat' bevatten tevens een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van [verdachte] .
De bemonsteringen 'voorpand/kruis', 'linkerheup' en 'rechterheup' van de slip van [slachtoffer] bevatten celmateriaal dat afkomstig is van [slachtoffer] zelf. De bemonstering ''rechterheup' bevat tevens een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van [verdachte] .
6. Interpretatie
Hypothese 1: [verdachte] heeft [slachtoffer] gezoend, betast en gevingerd.
Hypothese 2: [verdachte] heeft [slachtoffer] niet gezoend, betast en gevingerd. [verdachte] en [slachtoffer] hebben sociale interactie gehad en [slachtoffer] is bij de [verdachte] blijven slapen op de bank.
Bemonsteringen van de slip
Onder hypothese 1 heeft [verdachte] met [slachtoffer] sociale interactie gehad, waarbij zij tegelijk in één of meerdere kroegen zijn geweest en vervolgens bij [verdachte] thuis wat hebben gegeten en gedronken. Onder hypothese 1 heeft [verdachte] [slachtoffer] vervolgens gezoend, betast en gevingerd. [verdachte] heeft hierbij intensief contact gehad met de slip van 3. [slachtoffer] . Onder hypothese 2 heeft ook de sociale interactie plaatsgevonden, maar niet het zoenen, betasten en vingeren. Wel zou [verdachte] [slachtoffer] een knuffel hebben gegeven en een zoen op de wang. Onder beide hypothesen heeft [slachtoffer] geslapen op de bank bij [verdachte] thuis. Hierbij droeg [slachtoffer] een pyjamabroek over haar slip. Gegeven deze informatie is de kans om na ongeveer anderhalve dag celmateriaal van [verdachte] aan te treffen in een bemonstering van de slip van [slachtoffer] groter onder hypothese 1 dan onder hypothese 2.
Bemonsteringen 'rondom lippen gelaat'
Onder hypothese 1 heeft [verdachte] met [slachtoffer] sociale interactie gehad, waarbij zij tegelijk in één of meerdere kroegen zijn geweest en vervolgens bij [verdachte] thuis wat hebben gegeten en gedronken. Onder hypothese 1 heeft [verdachte] [slachtoffer] vervolgens gezoend, betast en gevingerd. Het zoenen zou meerdere keren zijn gebeurd/geprobeerd, waarbij [slachtoffer] tevens heeft getracht haar mond gesloten te houden. Onder hypothese 2 heeft ook de sociale interactie plaatsgevonden, maar niet het zoenen, betasten en vingeren. Wel zou [verdachte] [slachtoffer] een knuffel hebben gegeven en een zoen op de wang. Onder beide hypothesen heeft [slachtoffer] geslapen op de bank bij [verdachte] thuis en zich niet meer gewassen voordat de bemonsteringen 'rondom lippen gelaat' zijn genomen. Gegeven deze informatie is de kans om na ongeveer anderhalve dag celmateriaal van [verdachte] aan te treffen in een bemonstering van de lippen/gelaat van [slachtoffer] groter onder hypothese 1 dan onder hypothese 2.
7. Conclusie
Uit de overwegingen volgt dat het aantreffen van celmateriaal van [verdachte] in een bemonstering van de slip en een bemonstering van de lippen/gelaat (en niet in een bemonstering van de vagina en een bemonstering van de borsten) van [slachtoffer] waarschijnlijker zijn onder hypothese 1 dan onder hypothese 2. Ofwel, dat het sporenbeeld waarschijnlijker is als de [verdachte] [slachtoffer] heeft gezoend, betast en gevingerd dan wanneer dit niet is gebeurd en [verdachte] en [slachtoffer] slechts sociale interactie hebben gehad en [slachtoffer] bij [verdachte] is blijven slapen op de bank.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 8 op 9 februari 2020 te Kootstertille door een feitelijkheid, te weten:
  • door een zeker overwicht op [slachtoffer] uit te oefenen, met woorden als: "Heb je wel eens seksgehad, ben je wel eens gevingerd" en "Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen" en "Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren" en "Ik weet precies hoe het moet gebeuren" en "Je vindt het wel lekker" en "Werk nu even mee [slachtoffer] en
  • door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en
  • door haar string en panty naar beneden te trekken en
  • door haar hoofd vast te pakken als zij dat af wilde wenden en
  • door zijn knie tussen haar benen te doen
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
  • het haar tongzoenen en
  • het aanraken van haar borsten en
  • het aanraken tussen haar keel en haar borsten en
  • het met zijn hand over haar been gaan en
  • het knijpen in haar billen en
  • het onverhoeds brengen van zijn vingers in haar vagina.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair verkrachting
Dit feit is strafbaar, omdat er geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van opmerkingen over de strafmaat vanwege de bepleite vrijspraak van de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 oktober 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft de minderjarige dochter van zijn ex-vriendin seksueel misbruikt door haar na een avondje uit tegen haar wil te zoenen, te betasten en te vingeren. De aangeefster was toen net 16 jaar oud. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de aangeefster op een dergelijke wijze heeft misbruikt en daarbij haar vertrouwen in hem heeft geschonden. Zij zou zich juist veilig moeten voelen bij de verdachte die ze al lange tijd kende en met wie zij, toen haar moeder nog een relatie met hem had, in hetzelfde huis heeft gewoond. Door zo te handelen heeft de verdachte zijn eigen seksuele behoeftes laten prevaleren boven de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Seksueel misbruik vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid bij het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten hier nog lange tijd psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Bovendien hebben dergelijke feiten een negatieve invloed op de seksuele ontwikkeling van minderjarigen.
De rechtbank heeft er bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De reclassering schat de kans op herhaling als laag in. Zij adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij vanwege het lage recidiverisico en de ontkennende houding van de verdachte geen aanknopingspunten ziet voor interventies of toezicht. De verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben. Hij heeft een woning, zijn financiële zaken zijn geregeld, hij beschikt over een steunend sociaal netwerk, hij gebruikt geen drugs en hij is in staat tot het aangaan en behouden van een arbeidsrelatie. Verder geeft de reclassering de rechtbank in overweging een contactverbod met de aangeefster op te leggen.
Uitgangspunt voor de op te leggen straf bij verkrachting is volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank neemt als strafverzwarend in aanmerking dat het gaat om misbruik van een jonge meid van net 16 jaar waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn overwicht en haar vertrouwen in hem. Daarbij komt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Als strafverminderend neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte bij het plegen van het delict geen gebruik heeft gemaakt van geweld, maar dat er sprake is geweest van feitelijkheden. Ook houdt de rechtbank er in strafverminderende zin rekening mee dat er sinds het plegen van het feit en de uitspraak bijna twee jaren zijn verstreken. De verdachte heeft daardoor lange tijd in onzekerheid gezeten over de afloop van deze strafzaak.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden. Zij zal deze straf dan ook opleggen. Voor oplegging van een contactverbod ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat de relatie van de verdachte met de tante van de aangeefster inmiddels is beëindigd en de verdachte ter zitting heeft aangegeven contact met (de familie van) de aangeefster te vermijden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 22.850,65 ter vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit € 225,65 aan reiskosten voor onder meer het doen van aangifte en bezoeken aan een therapeut en € 17.625,- voor studievertraging. Verder is een bedrag van € 5.000,aan immateriële schade gevorderd. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Aan proceskosten is een bedrag van 54,43 gevorderd dat bestaat uit reiskosten voor de gesprekken met haar advocaat en de officier van justitie en het bijwonen van de zitting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de volledige vordering van de benadeelde partij met toewijzing van de proceskosten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor de materiële schade bestaande uit reiskosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Over de vordering voor de studievertraging heeft de raadsman aangevoerd dat niet alleen gekeken moet worden naar richtlijnen, maar ook naar de feitelijke situatie. Deze vordering is te ingewikkeld moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en bij de kantonrechter worden aangebracht. De raadsman heeft bepleit de immateriële schade af te wijzen dan wel nietontvankelijk te verklaren, omdat deze niet volledig is onderbouwd. Hierdoor is onduidelijk of er sprake is van een causaal verband. Over de gevorderde proceskosten heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Reiskosten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde reiskosten van € 225,65 heeft gemaakt en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De verdachte heeft deze vordering niet betwist. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 februari 2020.
Studievertraging
De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om deze vordering te kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank is met name het causaal verband tussen de studievertraging en het bewezenverklaarde onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij het causaal verband en de hoogte van de schade alsnog te onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal daartoe dan ook niet overgaan en zal deze vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Als geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een zodanige ernstige inbreuk vormt op een fundamenteel recht, de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als “aantasting van de persoon op andere wijze” moet worden beschouwd. Bovendien is de benadeelde door de huisarts doorverwezen naar Fier voor een traumabehandeling. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,- redelijk en zal deze vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 februari 2020.
Proceskosten
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 22 december 2020, te vinden onder
ECLI:NL:GHARL:2020:10698,een uitspaak gedaan over welke proceskosten van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komen. In deze uitspraak heeft het hof overwogen dat een redelijke wetsuitleg van artikel 532 Sv met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). De civiele proceskostenregeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding als in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten – zoals voor het bezoeken van leden van het openbaar ministerie of de advocaat – kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten voor het gesprekken met de advocaat en de officier van justitie geen rechtstreekse materiële schade zijn en ook niet toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de civiele proceskostenregeling. Voor wat betreft de reiskosten voor het bijwonen van de zitting overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij zich tijdens de zitting heeft laten bijstaan door een advocaat. Dit betekent dat zij niet in persoon heeft geprocedeerd. In dat geval komen de gevorderde reiskosten voor het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat voor de toegewezen vorderingen, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden.
Kosten tenuitvoerlegging
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en de verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Ten aanzien van 18-014085-21 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt de verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.225,65(zegge:
vijfduizend tweehonderd vijfentwintig euro en vijfenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft de studievertraging niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft de proceskosten af.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 5.225,65 (zegge: vijfduizend tweehonderd vijfentwintig euro en vijfenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 61 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 225,65 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, als de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, als de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.