ECLI:NL:RBNNE:2021:5067

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
18/148569-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen telen hennep en witwassen na weerlegging van het vermoeden van witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 november 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennep en witwassen. De verdachte, geboren in 1980, was bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P. Snorn, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Homans – De Boer. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen van 597 hennepplanten in de periode van 4 december 2019 tot en met 15 januari 2020, en het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 11.445,00, waarvan werd vermoed dat het afkomstig was uit een misdrijf.

Tijdens de zitting op 9 november 2021 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd voor beide feiten, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en dat de verdediging had aangetoond dat het geld niet van misdrijf afkomstig was. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor actieve betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en dat de herkomst van het geld legitiem was, afkomstig uit een uitkering van de moeder van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat er geen voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt en dat het vermoeden van witwassen door de verdediging was weerlegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte van beide feiten moest worden vrijgesproken, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de strafbare feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/148569-21
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2021. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter zitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans – De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en met 15 januari 2020 te Triemen, in de gemeente Noardeast-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 597 hennepplanten, althans hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2019 tot en met 23 januari 2020, te Leeuwarden, althans in Nederland, een voorwerp, te weten geld ( € 11.445,00), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten dat geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feiten 1 en 2. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Voor feit 1 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte wist van de hennepkwekerij af, maar uit het dossier kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aannemelijk gemaakt dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is. Verdachte dient daarom ook van feit 2 te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 31 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2633) stelt de raadsman dat ten aanzien van feit 1 niet kan worden vastgesteld dat verdachte (actief) betrokken is geweest bij de hennepkwekerij op het adres [straatnaam].
Ten aanzien van feit 2 kan niet worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig is. Gelet op vaste rechtspraak dient het openbaar ministerie feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit het vermoeden blijkt dat het goed van misdrijf afkomstig is. De verdediging dient vervolgens aan de hand van concrete verifieerbare omstandigheden de legale herkomst te stellen en zo mogelijk te onderbouwen. In dit geval heeft de verdediging stukken toegestuurd die onderbouwen dat de gelden zijn verkregen uit een door de moeder van verdachte doorgestorte uitkering en dus niet uit een misdrijf afkomstig zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
De vader van verdachte is de persoon die de hennepkwekerij aan het adres [straatnaam] heeft opgebouwd en ingericht. Op 26 maart 2019 was verdachte de bestuurder van de auto met aanhanger van zijn vader. Bij controle van de aanhanger zag de politie dat onder het afdekzeil gele zakken lagen met daarin potgrond. De politie heeft verdachte na deze controle gevolgd en heeft gezien dat hij naar de growshop in Leeuwarden is gereden. Daarnaast kan uit het dossier worden afgeleid dat verdachte op 30 november 2020 en 3 december 2020 een bezoek heeft gebracht aan de growshop. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij ten behoeve van zichzelf bij de growshop was, niet voor de hennepkwekerij van zijn vader.
Uit het dossier kan verder niet worden afgeleid dat verdachte op enige wijze bij de hennepkwekerij van zijn vader betrokken is geweest. In het verlengde daarvan kan dus ook niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] bij de hennepteelt in de hennepkwekerij aan [straatnaam]. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit voorwerp uit een misdrijf afkomstig is.
Als het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs zonder meer een vermoeden oplevert van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte over die herkomst een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die alternatieve herkomst. Uit de resultaten van dat nader onderzoek zal moeten blijken dat een legale herkomst voldoende kan worden uitgesloten, zodat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is.
De verdediging heeft op 3 november 2021 stukken aan het dossier laten toevoegen. Dit zijn betaalspecificaties van het ABP waarop nadere informatie staat over de hoogte van de uitkering van verdachte in het jaar 2019 en 2020. Tevens zijn bij deze stukken bankafschriften overlegd. Hierop is te zien dat de moeder van verdachte maandelijks de bedragen van deze uitkering van haar bankrekening naar de bankrekening van verdachte heeft overgemaakt. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld en heeft dit aan de hand van bewijsstukken nader onderbouwd. Nu de verdediging aannemelijk heeft gemaakt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is en het openbaar ministerie geen nader onderzoek heeft verricht waaruit het tegendeel kan worden afgeleid, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2021.