ECLI:NL:RBNNE:2021:487

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
18/201148-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking van een minderjarige met bijzondere voorwaarden en vrijheidsbeperkende maatregelen

Op 16 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van stalking van een jong meisje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Daarnaast werd er een contact- en locatieverbod opgelegd, gezien het grote risico op herhaling van de stalking. De zaak kwam voort uit een reeks van gedragingen van de verdachte die de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer ernstig hebben aangetast. De rechtbank oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, die op het moment van de feiten pas 16 jaar oud was. De rechtbank heeft de impact van de gedragingen van de verdachte op het slachtoffer en haar omgeving zwaar meegewogen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 1.500,- toekende, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/201148-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 februari 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
2 februari 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Schutte, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juli 2020 te Winschoten,
gemeente Oldambt, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij dacht dat haar broer vermoedde dat hij verdachte, die
[slachtoffer] iets had aangedaan en dat er verhalen rondgingen in Winschoten en/of
-die [slachtoffer] meermalen mee uit te vragen en/of hulp van haar te vragen nadat hij was
geopereerd en/of
-die [slachtoffer] telkens op te wachten en/of te volgen en/of thuis te bezoeken en/of in de
nabijheid van de woning van die [slachtoffer] te staan en/of te volgen in een winkel en/of door het raam dan naar binnen te kijken en/of aan te spreken en/of telkens door de straat te rijden waar die [slachtoffer] woont en/of
-voor die [slachtoffer] een verjaardagscadeautje te kopen terwijl ze nog lang niet jarig is en/of tegen de broer van die [slachtoffer] te zeggen dat hij wel langs zou komen voor een knuffel en/of
-tegen de schoolmentor van die [slachtoffer] te zeggen dat zij was misbruikt en/of zich moest
prostitueren en/of
-die [slachtoffer] op te zoeken op haar werkplek bij Mac Donalds en/of
-foto's van zijn overleden hond in de brievenbus te doen en/of
-snoepgoed en kerstkaartjes aan de deur van de woning van die [slachtoffer] te hangen en/of
-(dagelijks) meermalen per dag de winkel te bezoeken waar die [slachtoffer] werkt en niks te kopen en/of die [slachtoffer] aan te staren en/of na een winkelverbod steeds voor de winkel langs te lopen en naar binnen te kijken en/of
waarbij die [verdachte] ondanks twee door de politie met hem gevoerde stopgesprekken, met
bovenvermelde gedragingen na enige tijd weer doorgaat,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan
te jagen.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er in de ten laste gelegde periode ook meerdere tussenpozen zijn geweest waarin niets is voorgevallen, hetgeen afbreuk doet aan het verwijt dat verdachte stelselmatig zou hebben gehandeld. Daarnaast is slechts sprake geweest van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, nu het gebleven is bij verbaal contact zoeken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 2 februari 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In december 2018 kwam ik [slachtoffer] en haar broer tegen in Winschoten. Haar broer zei iets tegen haar, waarop [slachtoffer] naar mij keek en zei: "Maar hij heeft mij nog nooit iets gedaan."
Op 1 januari 2019 was ik bij de [bedrijf 1] in Winschoten. [slachtoffer] had mij in 2018 verteld dat zij daar was gaan werken. Ik wilde [slachtoffer] een gelukkig nieuwjaar wensen. Zij sloeg mijn hand weg. Ik heb daarna contact opgenomen met haar vader om te vragen wat er aan de hand was.
Op 6 januari 2019 was ik bij het huis van [slachtoffer] en heb ik met haar broer gesproken Ik heb gezegd dat ik mij zorgen maakte om [slachtoffer] . Op 7 januari 2019 wilde ik [slachtoffer] ouders duidelijk maken dat ik nooit iets gedaan had en dit ook niet van plan was. [slachtoffer] was later ook bij het gesprek aanwezig. Ik heb [slachtoffer] gevraagd of ze met mij mee wilde naar een comedyshow, maar zij wilde niet. Ik heb ook gevraagd of zij mij wakker wilde maken na een operatie die ik moest ondergaan.
Op 21 januari 2019 heb ik [slachtoffer] opgewacht bij [naam] . Ik wilde haar iets persoonlijks vragen. Ik wilde weten wat er aan de hand was.
Ik heb [slachtoffer] eind januari 2019 een cadeautje gegeven. Ik wist wanneer ze jarig was. Op 1 februari 2019 liep ik langs haar huis en toen heeft haar moeder mij het cadeau terug gegeven en mij gezegd dat ik niet meer welkom was.
U houdt mij voor dat [slachtoffer] in haar logboek vertelt over een voorval op 11 februari 2019. Ik denk dat zij het voorval beschrijft, waarbij ik langs fietste, haar zag staan met de hond en haar toen heb gevraagd wat er aan de hand was omdat zij huilde.
Op 13 februari 2019 ben ik naar haar school gegaan en heb ik met haar mentor gesproken.
Daarna ben ik drie keer op het politiebureau geweest en heeft de politie een stopgesprek met mij gevoerd. U houdt mij voor dat het stopgesprek heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019 en dat ik [slachtoffer] op 23 maart 2019 foto's van mijn overleden hond heb gestuurd. Dat klopt. Ik weet dat het sturen van foto's ook een vorm van contact is. Ik was op die dag ook bij de [bedrijf 1] . Er was toen een groep papier aan het prikken. Ik heb [slachtoffer] toen niet gezien, maar zij gaf wel te kennen dat zij het niet leuk vond dat ik er was.
Op 17 december 2019 stond ik inderdaad voor de deur bij [slachtoffer] . Ik heb gevraagd of er iets aan de hand was.
Op 22 december 2019 heeft [slachtoffer] een kerstkaartje van mij gekregen.
[slachtoffer] ging werken bij ' [bedrijf 2] ' in Winschoten. Daar kwam ik vaak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte
d.d. 5 augustus 2020, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020199876 d.d. 6 augustus 2020, inhoudend als verklaring van verdachte:
[slachtoffer] woont in de [straatnaam] in Winschoten. Vorige week vrijdag werkte ze nog bij ' [bedrijf 2] '.
V: 24 januari 2019. [slachtoffer] ligt ziek op bed. Wat heb jij toen gedaan? Aangebeld en vragen of je naar haar toe mocht om te kijken hoe het met haar was? Klopt dat?
A: Ik weet niet of ik dat gevraagd heb, maar ik wilde wel naar haar toe.
V: 22-12-2019. Er hing een tas met kerstkaarten en nog iets aan de brievenbus.
A: Ik had drie grote zakken pepernoten gekocht bij ' [bedrijf 2] '. [slachtoffer] heeft ook één gekregen.
V: 24-7-2020. [slachtoffer] vertelt over een incident bij een snackbar. Vertel eens wat er is gebeurd?
A: Ik was bij ' [bedrijf 2] ' geweest. Ik ben naar de patatzaak gegaan. [slachtoffer] was ook bij de patatzaak. Ik heb geen idee waarom ik naar die patatzaak ben gegaan.
V: 25-7-2020. Voor welke winkel heb je een winkelverbod gekregen?
A: ' [bedrijf 2] '. Als ik er langs kom, als er één van de meiden buiten staat, kijk ik wel even.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juli 2020 met bijlage, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , wonende te Winschoten:
Sinds eind december 2018 ben ik stelselmatig lastig gevallen door [verdachte] . Van alle gebeurtenissen heb ik een logboek bijgehouden. Ik voeg het logboek toe aan de aangifte en het mag worden gebruikt bij het onderzoek.
Opmerking verbalisant: Het logboek is door aangeefster digitaal aangeleverd en in de aangifte geplakt.
1-01-2019: Ik was op mijn werk en ik kwam [verdachte] tegen.
7-01-2019: [verdachte] kwam bij ons langs om te vragen hoe het met mij ging. Hij beweerde dat mijn broer dacht dat hij mij ooit iets heeft gedaan. Hij beweerde ook dat er verhalen rondgingen in Winschoten. [verdachte] zei ook nog dat hij binnenkort naar het ziekenhuis moest voor een operatie. Iemand moest hem wakker maken na de operatie. Hij vroeg of ik dat kon doen.
11-01-2019: [verdachte] had gebeld en gesproken met mijn vader. Hij vroeg of ik meeging naar een stand up-comedian.
21-01-2019: [verdachte] stond mij op te wachten bij [naam] .
31-01-2019: Cadeautje ontvangen van [verdachte] . [verdachte] zei in eerste instantie dat het alvast een verjaardagscadeautje was. Ik ben pas in maart jarig.
1-02-2019: Mijn broer was [verdachte] tegengekomen. [verdachte] had gezegd dat hij 's middags wel even langs zou komen voor een knuffel van mij. Mijn moeder had het cadeautje teruggegeven en hem duidelijk gemaakt dat hij niet meer welkom is bij ons thuis, dat hij niet meer moet bellen en dat hij mij niet meer moet benaderen of moet opzoeken.
Ik kwam thuis rond 15:15 uur. Ik spotte [verdachte] achter ons huis.
11-02-2019: [verdachte] benaderde mij toen ik met mijn hond aan het lopen was. Hij knuffelde mij. Ik zei tegen hem dat hij dit niet moest doen, maar hij deed het toch.
13-02-2019: [verdachte] is naar mijn school toe gegaan en heeft mijn mentor aangesproken. [verdachte] kwam met het verhaal dat ik misbruikt en geprostitueerd word.
24-02-2019: Ik werk bij [bedrijf 1] in Winschoten en op het moment dat ik uit de auto wou stappen, liep [verdachte] net naar buiten uit de [bedrijf 1] .
13-03-2019: Stopgesprek met [verdachte] door de politie.
23-03-2019: [verdachte] fietste weer door onze straat, voor het eerst sinds ongeveer 2 weken.
Ik moest rond het pand van [bedrijf 1] schoonmaken. Ik zag [verdachte] naar mij staan kijken.
Er zat een envelop voor mij tussen de post. In de envelop zaten twee foto's van de overleden hond van [verdachte] .
17-12-2019: [verdachte] stond voor de deur.
22-12-2019: 23:20 uur. Ik zag iemand heel langzaam voor ons huis langs fietsen. Ik zag dat het [verdachte] was. Mijn vader zag bij onze brievenbus een zak hangen. Er zaten pepernoten en strooigoed in en twee kerstkaartjes. Het ene kerstkaartje was voor de Fam. [slachtoffer] en de andere was aan mij gericht.
21-03-2020: Ik was aan het werk, ik was net een week werkzaam bij ' [bedrijf 2] '. Ik zag hem toen provocerend en intimiderend naar me staan kijken.
21-4-2020: [verdachte] bleef op de kruising van ons huis steeds rondjes fietsen.
17-7-2020: [verdachte] kwam weer in de winkel langs en stond voortdurend te kijken naar mij. Na ongeveer een kwartier ging hij weer weg zonder iets te kopen.
21-7-2020: [verdachte] kwam in de winkel en stond de hele tijd mij en mijn collega's te bekijken. Hij liep recht naar mijn kassa toe om zijn winkelmandje af te geven, terwijl die normaal gesproken bij de deur neergezet dient te worden als je niks koopt.
22 en 23-7-2020: Deze twee dagen is hij ook tweemaal per dag in de winkel geweest. Ik hoorde van collega's dat hij steeds binnenkwam en weer wegging zonder iets te kopen.
24-7-2020: [verdachte] kwam in de winkel langs.
29-7-2020: [verdachte] liep voor de winkel langs en keek naar binnen.
Hij komt niet meer in de winkel omdat hij een verbod heeft om in de winkel te komen.
Mijn leven ligt overhoop door [verdachte] . Het is zelfs zo dat ik helemaal niet meer alleen naar buiten durf te gaan. Ik ben de hele dag angstig voor deze man. Mijn ouders brengen mij naar mijn werk en halen mij ook weer op.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Verdachte heeft doelbewust op indringende en obsessieve wijze geprobeerd met aangeefster in contact te komen. Weliswaar is sprake geweest van tussenpozen, maar verdachte is telkens doorgegaan met het zoeken van contact, ook nadat hem door de ouders van aangeefster duidelijk was gemaakt dat hij aangeefster met rust moest laten en na (stop)gesprekken met de politie. Bovendien kan uit de jurisprudentie van de Hoge Raad worden afgeleid dat ook een geringe duur en frequentie van de gedragingen het bestaan van de vereiste stelselmatigheid van de inbreuk niet hoeft uit te sluiten (zie HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625). De rechtbank weegt daarbij de intensiteit mee van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die het gevolg is geweest van de gedragingen van verdachte. In het bijzonder neemt de rechtbank in aanmerking dat aangeefster aan het begin van de ten laste gelegde periode nog maar 16 jaar oud was en verdachte een volwassen man van 57 jaar. Het is bovendien niet bij beperkt verbaal contact gebleven, zoals de verdediging heeft betoogd; verdachte deed haar ongepaste voorstellen en zocht aangeefster op allerlei manieren en op allerlei plaatsen op, niet alleen thuis of in de omgeving van haar woning, maar ook op haar werk, bij de sportschool en op haar school, waarbij hij ook nog eens zonder enige grond aan haar mentor aangaf dat zij zou worden misbruikt en geprostitueerd door haar ouders. Dit alles is voor aangeefster zeer beangstigend geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 juli 2020 te Winschoten, gemeente Oldambt, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
-tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij dacht dat haar broer vermoedde dat hij, verdachte, die
[slachtoffer] iets had aangedaan en dat er verhalen rondgingen in Winschoten en
-die [slachtoffer] meermalen mee uit te vragen en hulp van haar te vragen nadat hij was
geopereerd en
-die [slachtoffer] telkens op te wachten en te volgen en thuis te bezoeken en in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer] te staan en te volgen in een winkel en door het raam dan naar binnen te kijken en aan te spreken en telkens door de straat te rijden waar die [slachtoffer] woont en
-voor die [slachtoffer] een verjaardagscadeautje te kopen terwijl ze nog lang niet jarig is en tegen de broer van die [slachtoffer] te zeggen dat hij wel langs zou komen voor een knuffel en
-tegen de schoolmentor van die [slachtoffer] te zeggen dat zij was misbruikt en zich moest
prostitueren en
-die [slachtoffer] op te zoeken op haar werkplek bij [bedrijf 1] en
-foto's van zijn overleden hond in de brievenbus te doen en
-snoepgoed en kerstkaartjes aan de deur van de woning van die [slachtoffer] te hangen en
-meermalen per dag de winkel te bezoeken waar die [slachtoffer] werkt en niks te kopen en die [slachtoffer] aan te staren en na een winkelverbod steeds voor de winkel langs te lopen en naar binnen te kijken,
waarbij die [verdachte] ondanks twee door de politie met hem gevoerde stopgesprekken, met
bovenvermelde gedragingen na enige tijd weer doorgaat,
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 460 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie vrijheidsbeperkende maatregelen gevorderd ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contact- en een locatieverbod, voor de duur van drie jaren, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, en eventueel daarnaast een voorwaardelijk deel met een proeftijd van een jaar. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat uit jurisprudentie en de oriëntatiepunten van het LOVS naar voren komt dat in principe kan worden volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat rekening moet worden gehouden met het advies van de psycholoog om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van drs. N. Märker, psycholoog, en Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende anderhalf jaar, met tussenpozen, schuldig gemaakt aan stalking van een jong meisje. Ook na het voeren van stopgesprekken en het opleggen van een winkelverbod voor het bedrijf waar aangeefster werkte, is verdachte doorgegaan met het op allerlei manieren zoeken van contact. Door zo te handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van aangeefster. Aangeefster heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring uiteengezet welk impact het handelen van verdachte op haar heeft gehad. Haar schoolcijfers zijn als gevolg van de stalking verslechterd, zij heeft ander werk moeten zoeken en zij is nog steeds angstig als ze buiten is. Daarnaast heeft het handelen van verdachte impact gehad op de ouders van aangeefster. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit oogpunt van vergelding de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van 4 januari 2021, opgemaakt door drs. N. Märker. Zij komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol en heeft de rechtbank geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank neemt dit advies over en weegt daarom in strafmatigende zin mee dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit dit rapport komt ook naar voren dat het risico op volharding van de stalking groot wordt geacht. Hierbij worden de psychotische problematiek, cognitieve vervormingen, het sociale isolement, het gebrek aan slachtoffer-empathie en het feit dat het slachtoffer in dezelfde buurt woont als verdachte als belangrijkste risicofactoren gezien. Om het risico op herhaling te verminderen heeft de psycholoog onder meer als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht en begeleiding door een Forensisch FACT-team geadviseerd.
Blijkens het rapport van 28 januari 2021 verwacht ook de reclassering dat het stalkinggedrag van verdachte zonder interventies niet zal stoppen. Toezicht en behandeling zijn niet alleen in het belang van aangeefster, maar ook voor verdachte zelf vanwege zijn psychische kwetsbaarheid. Naast een meldplicht en een ambulante behandeling adviseert de reclassering een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod betreffende de straten waar aangeefster woont en stage loopt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaren. Als bijzondere voorwaarden zullen een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling worden opgelegd. De rechtbank acht, gelet op het grote risico op herhaling, ook een contact- en locatieverbod noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen worden opgelegd in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, ziet de rechtbank er geen meerwaarde in om ditzelfde contact- en locatieverbod daarnaast ook op te leggen als bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er, gelet op de lange duur van de belaging die uiteindelijk slechts gestopt is door de aanhouding van verdachte, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangeefster.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen of gematigd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de thans voorliggende stukken geestelijk letsel niet voldoende is onderbouwd. Hij is van mening dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman heeft verder nog verwezen naar een uitspraak in een soortgelijk geval, waarbij een bedrag van € 500,- aan immateriële schade is toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen geachte stalking rechtstreeks psychische schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van
€ 1.500,- billijk. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging van de reclassering meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Groningen en zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die hem worden gegeven;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) en/of het FACT-team of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Legt voorts op:
De maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van de proeftijd niet zal ophouden in Winschoten in de [straatnaam] en binnen een straal van 10 meter van de [bedrijf 3] aan de [straatnaam].
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan een van de maatregelen wordt voldaan. De duur van de vervangende hechtenis bedraagt een week voor iedere keer dat niet aan een van de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 3 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.500,-(zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 25 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. van Bruggen en
mr. C.J. Hoedt, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2021.