Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.PROCESGANG
- de dagvaarding met producties;
- de producties 1 tot en met 8 aan de zijde van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling van dinsdag 12 oktober 2021. Ter zitting is [eiser] samen met mr. M. Goossens verschenen. Van de zijde van [gedaagde] is zijn gemachtigde, mr. O.M.M. Philips, verschenen;
- de spreekaantekeningen aan de zijde van [gedaagde];
2.De feiten
17 augustus 2021 een bedrag van € 1.000,00.
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 382.000,00 te ontvangen voor de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht voor een project voor Sebastopol Investments B.V. De kantonrechter is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende is gebleken dat [eiser] daadwerkelijk op afzienbare termijn kan beschikken over een bedrag, voldoende voor betaling van (een deel van) de huurachterstand. De overgelegde brief van de buitenlandse entiteit Sebastopol Investments B.V., waarin staat dat voornoemd bedrag is overgemaakt naar een Duitse bank is daarvoor onvoldoende. [eiser] heeft geen enkele garantie voor deze betaling kunnen bieden. Bovendien heeft te gelden dat als dat bedrag zal worden betaald, dit bedrag aan R&R Consulting B.V. zal worden betaald, zodat dit niet zonder meer betekent dat dit geld ter beschikking van [eiser] staat. Meer heeft [eiser] met betrekking tot zijn belang bij schorsing van de executie niet gesteld. Daar staat tegenover dat [gedaagde] ten aanzien van zijn belang bij voortzetting van de executie heeft aangevoerd dat er al lange tijd sprake is van een forse huurachterstand en dat hij vanwege de wanbetalingen van [eiser] zelf als particuliere verhuurder in de problemen komt met het betalen van de vaste lasten. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij al geruime tijd (1,5 jaar) geen contact met [eiser] heeft kunnen krijgen. Dit heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter ook niet voldoende weersproken nu hij ter zitting heeft aangegeven dat hij aan het begin van de Covid-pandemie (maart 2020) voor het laatst contact heeft gehad met [gedaagde] en zich niet meer kan herinneren wanneer hij daarna nog contact heeft gehad met [gedaagde]. Verder heeft [gedaagde] erop gewezen dat de huurachterstand na het verstekvonnis verder is opgelopen en dat hij het appartement in de huidige markt eenvoudig kan verhuren aan een huurder die de betalingsverplichting wel kan nakomen. Afweging van de gestelde belangen over en weer leidt dan ook tot het oordeel dat het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij voortzetting daarvan.