ECLI:NL:RBNNE:2021:4856

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
9484376
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming woonruimte en huurachterstand met belangenafweging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2021, betreft het een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Dwars, een voorlopige voorziening heeft gevorderd tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. O.M.M. Philips. De zaak draait om de executie van een verstekvonnis dat de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning betreft. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de gerechtelijke procedure die door gedaagde was gestart, omdat de dagvaarding openbaar was betekend en hij niet op het adres was ingeschreven, maar daar wel feitelijk woonde. Eiser heeft een huurachterstand van € 11.166,30 en heeft verzocht om schorsing van de executie van het verstekvonnis in afwachting van een verzetprocedure.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter overweegt dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt, omdat er al lange tijd sprake is van huurachterstand en gedaagde in financiële problemen komt door de wanbetalingen van eiser. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat zijn belang bij schorsing van de executie zwaarder weegt dan het belang van gedaagde bij voortzetting van de executie. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij op korte termijn in staat zal zijn om de huurachterstand te betalen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 498,00.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in executiegeschillen, vooral wanneer het gaat om de ontruiming van woonruimte. De rechter heeft de noodzaak van een goede communicatie tussen partijen en de gevolgen van wanbetaling onderstreept, evenals de verantwoordelijkheden van de huurder in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 9484376 \ VV EXPL 21-105
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 13 oktober 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. W. Dwars,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde]),
gedaagde,
gemachtigde: mr. O.M.M. Philips.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.PROCESGANG

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de producties 1 tot en met 8 aan de zijde van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling van dinsdag 12 oktober 2021. Ter zitting is [eiser] samen met mr. M. Goossens verschenen. Van de zijde van [gedaagde] is zijn gemachtigde, mr. O.M.M. Philips, verschenen;
  • de spreekaantekeningen aan de zijde van [gedaagde];
- na de mondelinge behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden tot 12 oktober 2021 te 17.00 uur;
- het faxbericht van [gedaagde] van 12 oktober 2021 waarin wordt verzocht om vonnis;
- het faxbericht van [eiser] van 12 oktober 2021 waarin wordt beaamd dat partijen geen regeling hebben getroffen en vonnis moet worden gewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet (voldoende gemotiveerd) weersproken staat het volgende vast.
2.2.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning staande en gelegen aan de [woning] in [provincie woning].
2.3.
[eiser] is niet ingeschreven op voornoemd adres.
2.4.
Vanwege een huurachterstand heeft [gedaagde] [eiser] in rechte betrokken. De dagvaarding van 4 mei 2021 is openbaar betekend, waarbij publicatie in de Staatscourant heeft plaatsgevonden.
2.5.
[eiser] heeft op 21 mei 2021 een bedrag van € 2.000,00 aan huur betaald en op
17 augustus 2021 een bedrag van € 1.000,00.
2.6.
Bij verstekvonnis van 7 september 2021 met zaak-rolnummer 9389912 CV EXPL 21-4821 is de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden. Tevens is [eiser] - kort gezegd - veroordeeld om het hiervoor genoemde pand binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.166,30 aan huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] is verder veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 voor elke maand of gedeelte daarvan over de periode van mei 2021 tot aan de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst. Ook is [eiser] veroordeeld tot betaling van de nakosten, welke zijn begroot op € 124,00 en tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis is overgegaan tot betaling van die kosten.
2.7.
[gedaagde] heeft het verstekvonnis op 24 september 2021 laten betekenen op het adres [woning] in [provincie woning]. De ontruimingsdatum is vastgesteld op donderdag 14 oktober 2021 om 10.00 uur.

3.Het geschil

3.1.
Op de in de inleidende dagvaarding, ter griffie binnengekomen op 11 oktober 2021, genoemde gronden heeft [eiser] gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
- de executie van het verstekvonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling handel/kanton, locatie Groningen, in de zaak met zaak-rolnummer 9389912 CV EXPL 21-4821 te verbieden, dan wel te schorsen in afwachting van de verzetprocedure te starten tegen dit vonnis, althans voor een door de kantonrechter vast te stellen termijn, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat de executie voortduurt;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] stelt zich - verkort weergegeven - op het standpunt dat de executie van het verstekvonnis van 7 september 2021 waarin onder andere de huurovereenkomst tussen hem en [gedaagde] is ontbonden en de ontruiming is toegewezen, moet worden verboden dan wel moet worden geschorst. De dagvaarding in de bodemprocedure is openbaar betekend. [eiser] heeft gesteld dat hij daardoor niet op de hoogte was van de door [gedaagde] gestarte gerechtelijke procedure om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te bewerkstelligen en zich daardoor dus niet heeft kunnen verweren. De dagvaarding had ook kunnen worden betekend op het adres [woning] omdat [eiser] hier weliswaar niet is ingeschreven, maar wel feitelijk woonachtig is en [gedaagde] hiervan op de hoogte is. Ook had [gedaagde] [eiser] kunnen mailen of bellen over de gerechtelijke procedure, maar dat heeft [gedaagde] niet gedaan. Het belang van [eiser] om de uitvoering van de executie te verbieden of te schorsen dient daarom al zwaarder te wegen dan het belang van [gedaagde] bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook heeft hij belang om in de huurwoning te blijven wonen omdat hij nergens terecht kan en dan zijn dochters (van 18 en 20 jaar) niet kan opvangen als zij op bezoek komen. [eiser] zal bovendien tegen het verstekvonnis in verzet komen. De vordering dient volgens [eiser] in de verzetprocedure te worden afgewezen omdat de huurachterstand niet klopt, gelet op de gedane betaling van in totaal een bedrag van € 7.500,00, en de huidige omstandigheden maken dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is dan wel dat er een terme de grâce moet worden gegeven omdat er zicht is op betaling. Ten slotte heeft [eiser] gewezen op de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming en aangevoerd dat het vanwege het overlijden van een familielid voor [eiser] onmogelijk is om binnen de gestelde termijn de woning te ontruimen, zodat hij - subsidiair - gebaat is bij een langere ontruimingstermijn.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en voert - samengevat weergegeven - aan dat de betekening van de dagvaarding in de bodemprocedure overeenkomstig de daarvoor geldende regels heeft plaatsgevonden. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat zelfs als de door [eiser] gestelde hoogte van de huurachterstand klopt, hetgeen [gedaagde] betwist, er dan nog sprake is van een grote huurachterstand die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden in dit executiegeschil niet aan de orde behoren te komen, maar enkel in de hoofdzaak. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat zijn belangen om het vonnis ten uitvoer te leggen en het appartement te ontruimen zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging.
3.4.
Voor zover van belang zullen de standpunten van partijen bij de beoordeling nader uiteen worden gezet.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zake van het schorsen van de tenuitvoerlegging van een vonnis is het toepasselijke toetsingskader neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). Uit dat arrest volgt dat indien de rechter in de bodemzaak de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet heeft gemotiveerd, de voorzieningenrechter die over de schorsing van de executie moet oordelen niet gebonden is aan de desbetreffende beslissing in de bodemzaak en zelf een belangenafweging dient te maken. In dat verband geldt het volgende. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.2.
In het bestreden verstekvonnis is de veroordeling van [eiser] tot onder andere betaling van de huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand binnen veertien dagen na betekening van het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Die uitvoerbaar bij voorraadverklaring is niet afzonderlijk gemotiveerd. Gelet op het zojuist aangehaalde kader voor de schorsing van de executie, is uitgangspunt dat het belang van de executant (in casu [gedaagde]) bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven is. Het ligt op de weg van [eiser] om aan te voeren dat en waarom zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] bij voortzetting daarvan.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat er in dit geval sprake is van een kennelijke misslag zodat de schorsing van de tenuitvoerlegging in ieder geval niet op die grond kan worden toegewezen.
4.4.
[eiser] heeft erop gewezen dat de dagvaarding openbaar is betekend en dat hij daardoor niet op de hoogte was van de ontbindingsprocedure en zich dus niet heeft kunnen verweren. Ook heeft [eiser] erop gewezen hij voornemens is om een verzetdagvaarding uit te brengen en dat deze naar alle waarschijnlijkheid deze week zal worden betekend. De kantonrechter neemt in aanmerking dat het in onderhavig geval gaat om de executie van een verstekvonnis tot onder meer ontruiming van een woning. Dit kan op zichzelf genomen een omstandigheid zijn waarbij eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie kan worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die - waren ze eerder bekend geweest - naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat immers in verstekzaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slechts summierlijk wordt getoetst, doorgaans op eenzijdig door de eiser aangevoerde gronden en zonder dat een partijdebat heeft plaatsgevonden.
4.5.
In dit geval is dat naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende om de tenuitvoerlegging te schorsen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] verder namelijk, gelet op hetgeen [gedaagde] heeft aangedragen ten aanzien zijn belang bij voorzetting van de tenuitvoerlegging, onvoldoende omstandigheden aangedragen om de conclusie te kunnen dragen dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij voortzetting van de executie. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.6.
De gestelde omstandigheid dat [eiser] door de ontruiming op straat zal komen te staan en niet direct ander onderdak kan vinden, is onvoldoende om een noodtoestand aan te nemen (zie: ECLI:NL:GHDHA:2020:936). Verder heeft [eiser] aangevoerd dat zijn betalingsproblemen zijn ontstaan door een mix van de Brexit en de Covid-pandemie en dat hij op korte termijn (deel)betalingen kan verrichten en dat hij, althans Prins Mechan B.V. waarvan [eiser] 75% aandeelhouder is, verwacht voor eind november 2021 een bedrag van
€ 382.000,00 te ontvangen voor de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht voor een project voor Sebastopol Investments B.V. De kantonrechter is van oordeel dat vooralsnog onvoldoende is gebleken dat [eiser] daadwerkelijk op afzienbare termijn kan beschikken over een bedrag, voldoende voor betaling van (een deel van) de huurachterstand. De overgelegde brief van de buitenlandse entiteit Sebastopol Investments B.V., waarin staat dat voornoemd bedrag is overgemaakt naar een Duitse bank is daarvoor onvoldoende. [eiser] heeft geen enkele garantie voor deze betaling kunnen bieden. Bovendien heeft te gelden dat als dat bedrag zal worden betaald, dit bedrag aan R&R Consulting B.V. zal worden betaald, zodat dit niet zonder meer betekent dat dit geld ter beschikking van [eiser] staat. Meer heeft [eiser] met betrekking tot zijn belang bij schorsing van de executie niet gesteld. Daar staat tegenover dat [gedaagde] ten aanzien van zijn belang bij voortzetting van de executie heeft aangevoerd dat er al lange tijd sprake is van een forse huurachterstand en dat hij vanwege de wanbetalingen van [eiser] zelf als particuliere verhuurder in de problemen komt met het betalen van de vaste lasten. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij al geruime tijd (1,5 jaar) geen contact met [eiser] heeft kunnen krijgen. Dit heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter ook niet voldoende weersproken nu hij ter zitting heeft aangegeven dat hij aan het begin van de Covid-pandemie (maart 2020) voor het laatst contact heeft gehad met [gedaagde] en zich niet meer kan herinneren wanneer hij daarna nog contact heeft gehad met [gedaagde]. Verder heeft [gedaagde] erop gewezen dat de huurachterstand na het verstekvonnis verder is opgelopen en dat hij het appartement in de huidige markt eenvoudig kan verhuren aan een huurder die de betalingsverplichting wel kan nakomen. Afweging van de gestelde belangen over en weer leidt dan ook tot het oordeel dat het belang van [eiser] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis niet zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij voortzetting daarvan.
4.7.
Dit betekent dat de vordering van [eiser] om de tenuitvoerlegging te verbieden c.q. te schorsen zal worden afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om, zoals [eiser] heeft gevraagd, een ruimere ontruimingstermijn toe te kennen. [eiser] is al sinds 24 september 2021 op de hoogte van de geplande ontruiming op 14 oktober 2021 en had in die tussentijd - in afwachting van dit spoed kort geding - al voorbereidende maatregelen kunnen treffen. Dat hij dit niet heeft gedaan en nu wellicht in tijdnood zal komen, is een omstandigheid die voor zijn eigen risico dient te komen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde: € 498,00
De proceskostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat [gedaagde] hier niet om heeft gevraagd.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten welke aan de zijde van [gedaagde] zijn vastgesteld op € 498,00 aan salaris van de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. M. Haisma, kantonrechter, en uitgesproken door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 412