ECLI:NL:RBNNE:2021:4689

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/1192
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schadevergoeding door mijnbouwschade in Groningen

In deze zaak heeft eiser, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een schadevergoeding van € 16.681,31 werd toegekend voor schade die mogelijk het gevolg was van mijnbouwactiviteiten. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een primair besluit dat een lagere schadevergoeding van € 14.598,45 toekende. De rechtbank heeft de zaak op 5 augustus 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren door gemachtigden en deskundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, wat inhoudt dat schade aan gebouwen vermoed wordt te zijn veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van mijnbouw. Verweerder heeft echter met rapporten van deskundigen aangetoond dat de schade niet het gevolg was van mijnbouw, maar eerder door andere factoren zoals thermische belasting en weersinvloeden. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en

het Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser een schadevergoeding toegekend van € 14.598,45. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 12 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser een schadevergoeding van € 16.681,31 wordt toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van de deskundige H. Plattje (Plattje) van A2 Experts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de deskundige R. Frankort (Frankort), werkzaam als schade-expert bij expertisebureau NIVRE.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Op 13 juni 2019 heeft eiser een ‘aanvraag vergoeding schade door mijnbouw’ ingediend.
1.2
Op 13 augustus 2019 heeft de deskundige J. Verbarendse (Verbarendse) van expertisebureau NIVRE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 23 juli 2019. In het rapport zijn 25 schades beschreven. Deskundige Verbarendse heeft geadviseerd voor 4 schades (schades 16, 17, 19 en 23) een vergoeding toe te kennen.
1.3
Eiser heeft zijn zienswijze op het rapport van de deskundige ingebracht. Daarbij heeft hij melding gedaan van twee nieuwe schades. Naar aanleiding hiervan heeft de deskundige Verbarendse op 29 mei 2020 een herzien adviesrapport uitgebracht. In dat rapport zijn 27 schades beschreven. Verbarendse heeft geadviseerd voor 10 schades (schades, 16, 17, 19 en 21 tot en met 27) een vergoeding toe te kennen.
1.4
In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding van
€ 14.598,45 toegekend.
1.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar heeft hij een rapport overgelegd van Plattje van 24 augustus 2020. Plattje heeft de totale schade gecalculeerd op € 30.877,95. De zaak is besproken op een hoorzitting op 29 december 2020. Als deskundige was op deze zitting aanwezig de heer Frankort. In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard en is eiser een vergoeding toegekend van in totaal € 16.681,31.
1.6.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.7
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een nader advies van de deskundige Frankort is gevoegd van 23 juli 2021. Plattje heeft in zijn brief van 27 juli 2021 op het nader advies van Frankort gereageerd.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW van toepassing is omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De thans te beantwoorden rechtsvraag is of verweerder het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
2.2
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden wordt door verweerder met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zoals ook de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) in haar uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, overweegt, heeft verweerder de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven in zijn arrest van 19 juli 2019. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423).
De punten van geschil
Met betrekking tot de schades
Schade 1, 2, en 3
2.3
Het betreft schades aan de buitengevel, te weten scheuren in de voegen. Eiser verwijst naar het rapport van Plattje van 24 augustus 2020. Plattje heeft over de schades 1 en 2 opgemerkt:
“De starre hoge voorgevel is belast door dynamische bewegingen veroorzaakt door mijnbouw. Hierdoor ontstaan scheuren in eerste instantie op die plekken die de minste weerstand bieden. De combinatie van de vorm, hoogte van de gevel, de top zware constructie en de manier van fundatie, is het ontstaan van deze scheuren als gevolg van mijnbouw niet uit te sluiten.
Over schade 3 heeft Plattje opgemerkt:
“De schade is ontstaan door trekspanningen vanuit de voorgevel. Het wanddeel is dusdanig belast dat de dilatatie deze spanningen niet kon verwerken. De combinatie van de vorm, hoogte van de gevel, de top zware constructie en de manier van fundatie is het ontstaan van deze scheuren als gevolg van mijnbouw niet uit te sluiten. Zie schade 26”
Eiser wijst er ook nog op dat ten aanzien van schade 26 wel wordt aangenomen dat niet is uit te sluiten dat deze schade door mijnbouw is ontstaan, terwijl het hier ook schade in het voegwerk betreft. Eiser begrijpt niet waarom voor de schades 1 tot en met 3 dan geen vergoeding wordt toegekend.
2.4
Verweerder heeft voor wat betreft deze schades verwezen naar het standpunt van de deskundige Frankort. In zijn nader advies van 23 juli 2019 heeft hij hierover opgemerkt:

Het gaat hier om krimpscheuren in het voegwerk van het metselwerk.
-…- Als primaire oorzaak wordt thermische belasting genoemd. Weersinvloeden bepalen deze thermische belasting. Bij vorst en koude slagregens zal het metselwerk onderhevig zijn aan krimp. Bij opwarming door zonlicht zal metselwerk onderhevig zijn aan uitzetting. Dit is een continu aanwezig proces waar materialen aan bloot worden gesteld.-…- Per locatie is het verschillend hoe deze spanning wordt opgevangen en zich vertaalt in verschillende uitkomsten. Ook wordt aangegeven dat op dezelfde plekken bij de buurman geen scheuren aanwezig zijn. Dit verklaart des te meer dat het geen mijnbouwschade betreft. De woning van de buurman is ook onderhevig geweest aan dezelfde beving en daar zijn geen scheuren in waar genomen.
-…-
Door de hoogte van de gevel en de top zware constructie waar de heer Plattje het hier over heeft, hebben we het hier over een grote bouwmassa. Om deze bouwmassa in beweging te brengen is een hogere trilling intensiteit nodig dan de plaatselijk voorgedane trillingen.”
Voor wat betreft de vergelijking met schade 26, heeft verweerder overwogen dat deze schade zowel wat betreft de vorm van de scheur en de locatie ervan, onvergelijkbaar is met schades 1, 2, en 3.
2.5
Voor de beoordeling van deze schades, zie onder punt 2.16 van deze uitspraak.
Schade 4
2.6
Het betreft hier een scheur in het sauswerk en de afwerklaag van het plafond. Eiser heeft voor wat betreft deze scheur verwezen naar wat zijn deskundige Plattje daarover heeft opgemerkt:
“Gezien de bouw van de constructie en wijze van funderen is het schuine dakvlak belast door dynamische bewegingen veroorzaakt door mijnbouw. Hierdoor ontstaan scheuren in eerste instantie op die plekken die de minste weerstand bieden. De combinatie van de vorm, hoogte van de gevel, de top zware constructie en de manier van fundatie is het ontstaan van deze scheuren als gevolg van mijnbouw niet uit te sluiten.”
2.7
Verweerder heeft aangevoerd, onder verwijzing naar het rapport van de deskundige Verbarendse, dat deze schade is ontstaan door het verschil in werking tussen de plafondplaten. Hij verklaart dit verschil doordat de plafondplaten niet constructief met elkaar zijn verbonden. Daardoor gaan de plafondplaten onafhankelijk van elkaar uitzetten en/of krimpen als gevolg van wisselingen in temperatuur en/of (lucht)vochtigheid. Ter plaatse van de aansluiting van de plafondplaten ontstaat zo een scheur in het sauswerk en de afwerklaag. Frankort heeft over deze schade nog opgemerkt dat de plaatdelen afzonderlijk zijn bevestigd aan de achterliggende constructie, maar vervolgens niet nogmaals afzonderlijk constructief met elkaar zijn verbonden.
2.8
Voor de beoordeling van deze schade, zie onder punt 2.17 van deze uitspraak.
Schades 5 tot en met 9, 11, 12 en 14
2.9
Het betreft hier scheuren in de afwerklaag (stuclaag) van de binnenmuur, met name op de aansluiting van wanddelen. Eiser heeft verwezen naar het rapport van Plattje. Plattje heeft ten aanzien van de schades 5 tot en met 9 en 11 aangegeven:
“De 2e verdieping is opgetrokken als HSB constructie. Hierbij zijn de hoeken constructief met elkaar verbonden. Gezien het schadebeeld en de combinatie van de vorm en hoogte van de constructie en de manier van fundatie is het ontstaan van deze scheuren als gevolg van mijnbouw niet uit te sluiten.”
In zijn beroepschrift merkt eiser nog op dat uit het rapport van Plattje blijkt dat, in tegenstelling tot wat de deskundige Verbarendse heeft geconcludeerd, de wanden wel constructief met elkaar zijn verbonden.
Eiser acht het verder onbegrijpelijk dat in het herziene rapport van Verbarendse wordt aangenomen dat sommige schades wel en andere niet het gevolg zijn van mijnbouw. Eiser wijst hier op de schades 21 en 22 waarover Verbarendse in het eerste rapport heeft gezegd dat hier sprake is van schade door werking en in het herziene rapport dat schade door trillingen niet kan worden uitgesloten. Eiser acht het rapport daardoor innerlijk tegenstrijdig.
2.1
Verweerder verwijst naar wat de deskundige Verbarendse over deze schades heeft opgemerkt, namelijk:

Dit gebrek betreft het onderlinge verschil in werking tussen het plaatmateriaal van de wanden, met scheurvorming op de stuiknaad als gevolg. Het verschil in werking is ontstaan omdat het plaatmateriaal van de wanden niet constructief verbonden is met elkaar. Werking van materialen is het krimpen en uitzetten van de materialen en ontstaat onder invloed van wisselingen in temperatuur en/of (lucht)vochtigheid. Door werking van de materialen zal de afstand tussen het plaatmateriaal van de wanden groter of kleiner worden. Hierdoor zal ter plaatse van de onderlinge aansluiting een scheur in de spackwerk afwerklaag ontstaan. Omdat spackwerk een steenachtig materiaal is, kan het deze werking niet opvangen met scheurvorming als gevolg. Het ontstaan of de verergering van de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten is uitgesloten.”
Verder verwijst verweerder naar het rapport van Frankort van 23 juli 2021 die hierover nog heeft gezegd dat de scheuren allemaal aanwezig zijn op de aansluitingen van verschillende plaatdelen onderling. Voor wat betreft de verbinding tussen de plaatdelen, heeft Frankort opgemerkt dat de platen afzonderlijk zijn bevestigd aan de achterconstructie, maar dat ze niet afzonderlijk met elkaar zijn verbonden. De scheuren zijn in feite aftekeningen van de naden. Frankort ziet verder niet in dat de schades 21 en 22 soortgelijk zijn aan de in de schades waar het hier over gaat. De schades 21 en 22 bevinden zich namelijk op geheel andere plekken dan de schades waar eiser naar verwijst.
2.11
Voor de beoordeling van deze schades, zie onder punt 2.17 van deze uitspraak.
Schades 10, 13, en 20
2.12
Het betreft hier verticale scheuren op de plek waar twee wanden haaks op elkaar staan. Plattje heeft over deze schades hetzelfde opgemerkt als wat hij heeft opgemerkt ten aanzien van de schades 5 en verder.
2.13
Verweerder heeft verwezen naar het nader advies van Frankort. Frankort heeft over deze schades overwogen:
“Het gaat om een verticale scheur van twee haaks op elkaar staande afzonderlijke wanden. Deze wanddelen werken verschillend van elkaar in verschillende richtingen. De beide wanddelen zijn qua afmeting verschillend in lengte en breedte. Als gevolg van thermische belastingen ontstaat er spanning op de aansluiting met verticale scheurvorming in de inwendige hoek tot gevolg. Door deze werking wordt de afstand tussen de verschillende wandvlakken groter/kleiner. Doordat de afwerklaag van een steenachtig materiaal is gemaakt, kan deze de werking onvoldoende volgen waardoor op die plekken verticale scheuren ontstaan zoals in deze situaties. Voor wat betreft de opmerking over de constructieve verbondenheid van de hoeken van de wanden bij schade 10, 13 en 20 merkt de deskundige op dat wanneer deze wanden wel constructief met elkaar verbonden zouden zijn dat deze thermische belasting er ook aanwezig zal zijn en eenzelfde beeld zal laten zien.”
2.14
Voor de beoordeling van deze schades, zie onder punt 2.17 van deze uitspraak.
Met betrekking tot alle schades
2.15
Ten aanzien van alle schades in geding, heeft verweerder als aanvullende onderbouwing aangevoerd dat er pas kans op schade is door 1 kortdurende (mijnbouw)trilling bij een normaal pand zoals dat van eiser, als de trilling 5 mm/s is geweest. Als de trilling gelijk of sterker is geweest dan 5 mm/s, is de kans op schade kleiner dan 1%. De schade zal zich dan met name voordoen in de zwakkere plekken in een woning zoals stucwerk en op aansluitingen van wanden en plafonds. De kans dat hierdoor scheuren optreden in stenen of voegwerk kan als nihil worden beschouwd. Op de locatie van eisers woning is een maximale trillingssterkte van 2,97 mm/s gemeten, derhalve ruim lager dan de grenswaarde van 5 mm/s.
Beoordeling door de rechtbank van de schades
2.16
De rechtbank stelt vast dat schade 1 een fijne scheur in het gevelmetselwerk betreft, schade 2 loskomend voegwerk onder een raam en schade 3 een fijne horizontale scheur in het voegwerk bij een dilatatievoeg onder een vensterbank. Op de zitting heeft Frankort verklaard dat er op een gevel altijd sprake is van spanningsverschillen die ontstaan door temperatuurverschillen en die kunnen leiden tot scheuren. De scheuren ontstaan dan met name onder raam- en deurkozijnen, omdat het metselwerk en het voegwerk daar niet kunnen meebewegen. Voor wat betreft schade 3 heeft hij nog opgemerkt dat een dilatatievoeg thermische werking moet opvangen, maar dat dit bij een vensterbank niet kan. De vensterbank houdt de dilatatie tegen. Dit heeft tot gevolg dat er op die plekken een zwaardere spanning op de stenen en de voegen komt te staan wat tot scheurvorming kan leiden. Frankort is van mening dat de schades niet het gevolg kunnen zijn van beweging van de bodem. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat de trillingssnelheid die op de locatie van eisers woning is waargenomen daarvoor niet hoog genoeg is geweest. De rechtbank is van oordeel dat de deskundige Plattje noch op de zitting noch in zijn rapport het standpunt van Frankort overtuigend heeft weersproken. Voor wat betreft het ontstaan van de schade in relatie tot de constructie van de woning, heeft Frankort in zijn rapport afdoende op de visie van Plattje daarover gereageerd. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de rapporten van zijn deskundigen Verbarendse en Frankort. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee het bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd.
2.17
Voor wat betreft de overige schades, is de rechtbank van oordeel dat de deskundige Plattje niet overtuigend naar voren heeft gebracht dat de wanddelen, plafondplaten en hoeken constructief met elkaar zijn verbonden. Daarbij heeft de deskundige Frankort ten aanzien van de schades 10, 13 en 20 in zijn nader advies aangegeven dat, ook al zouden de platen wel constructief met elkaar zijn verbonden, er ook sprake zou zijn van thermische belasting wat tot de schade zou kunnen leiden. Frankort heeft er in zijn nader advies verder nog op gewezen dat de trillingssnelheid die op de locatie van eisers woning is gemeten niet de oorzaak van de geconstateerde schades kan zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Plattje onvoldoende weersproken dat de schades zijn ontstaan op de wijze aangegeven door Verbarendse en Frankort. De rechtbank acht hetgeen deze deskundigen hebben verklaard over het ontstaan van de schade overtuigend. Zij is dan ook van oordeel dat verweerder, die het besluit heeft gebaseerd op de rapporten van Verbarendse en Frankort, het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schades heeft weerlegd.

Strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel

2.18
Eiser heeft in het beroepschrift meerdere malen opgemerkt dat naar zijn mening het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd waarom aan het oordeel van deskundige Verbarendse meer waarde wordt toegekend dan aan het oordeel van de deskundige Plattje.
2.19
Verweerder heeft aangevoerd dat het af mag gaan op het oordeel van de onafhankelijk deskundige, tenzij er concrete aanknopingspunten worden aangedragen op grond waarvan aan dat oordeel zou moeten worden getwijfeld. Plattje heeft in zijn rapport opgemerkt dat de schades volgens hem wel zijn veroorzaakt door bodembewegingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Het is volgens hem in elk geval niet uit te sluiten, gezien de vorm en hoogte van de gevel van het huis, de top zware constructie en de manier van fundatie. Veel meer dan dit heeft Plattje niet opgemerkt. Op de hoorzitting heeft Frankort toegelicht waarom hij het eens is met het oordeel van de deskundige Verbarendse en dus niet eens is met wat Plattje heeft opgemerkt. De bezwaaradviescommissie onderschrijft het oordeel van de deskundigen. Hetgeen Plattje hierover heeft opgemerkt is niet voldoende geweest om te twijfelen aan dit oordeel.
2.2
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder en is van oordeel dat verweerder, door de deskundigen te volgen, niet heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Strijd met het gelijkheidsbeginsel

2.21
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de schades in de muren van de buurman op nummer 36 wel als mijnbouwschade zijn aangemerkt. Deze woning ligt schuin tegenover de woning van eiser. De woningen zijn in dezelfde periode en op dezelfde wijze gebouwd. Eiser is van mening dat op grond van het gelijkheidsbeginsel de schades 4, 6 tot en met 9, 11, 12, 14 en 15 vergoed dienen te worden.
2.22
Verweerder heeft aangevoerd dat schades altijd op zichzelf beoordeeld moeten worden. Daarom wordt om advies gevraagd van onafhankelijke deskundigen. Ten aanzien van de woning van eiser is zorgvuldig onderzoek verricht in de vorm van een schadeopname door deskundige Verbarendse. In bezwaar is nog een andere deskundige bij dit dossier betrokken. Verweerder merkt verder op dat de schades 4, 6-9, 11, 12, 14 en 15 niet soortgelijk zijn aan schade 2 uit het adviesrapport van de overbuurman. De schades van eiser zelf zijn al niet soortgelijk. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat sprake is van soortgelijke schade. Als er al sprake is van soortgelijke schade dan gaat het over de schades 5 en 6 die bij de overbuurman ook zijn afgewezen.
2.23
De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie
2.24
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep van eiser ongegrond.
2.25
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 5 november 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De rechter en de griffier zijn buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.