ECLI:NL:RBNNE:2021:4664

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
18/327856-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van ontploffing, wapenbezit en diefstallen in vereniging

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van het medeplegen van een ontploffing, wapenbezit en drie diefstallen in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met bijzondere voorwaarden. De zaak kwam voort uit een incident op 18 mei 2019, waarbij de verdachte samen met anderen een zelfgemaakte vuurwerkbom aan een woning bevestigde, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast had de verdachte een gaspistool in zijn bezit en was hij betrokken bij diefstallen van een radiofrontje en twee quads. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel door de ontploffing, wat leidde tot vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen, en besloot tot een voorwaardelijke straf om hem te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/327856-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/298051-19, 18/262581-20 en 18/328287-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/211141-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 november 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het adres [straatnaam] , [woonplaats] ..
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
19 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/327856-20
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een (zelfgemaakte) vuurwerkbom, althans een hoeveelheid kruit, in elk geval explosief materiaal, aan raam woning [straatnaam] te bevestigen, althans bij dar raam te houden, en/of (vervolgens) aan te steken en daarvan gemeen gevaar voor die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer] , in elk geval levensgevaar voor veen ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw (woning [straatnaam] ), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
parketnummer 18/298051-19
hij op of omstreeks 20 november 2019, te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Umarex, type Colt 1911 Al, kaliber 9 mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
parketnummer 18/262581-20
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Veendam tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een radiofrontje van het merk Blaupunkt, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 18/328287-20
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Tinallinge, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Hornhuizen, gemeente Het Hogeland, althanselders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een quad van het merk Yamaha, kleur blauw, in elk geval enig goed, dat geheel often dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde,te weten [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.
hij op of omstreeks 26 juni 2020 te Groningen, en/of elders in Nederland,
een quad van het merk Yamaha, kleur groen, althans een goed heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 3 onder parketnummer
18/328287-20.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder
parketnummer 18/327856-20, parketnummer 18/298051-19, parketnummer 18/262581-20, en feit 1 en 2 onder parketnummer 18/328287-20.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20 geldt dat er ook sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van aangever.
Als je een explosief op een ruit van een woning plakt met veel kruit van een Cobra 6, dan is het voorzienbaar dat er voor in die woning aanwezige personen levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20, het ten laste gelegde onder parketnummer 18/262581-20 en feit 3 onder parketnummer 18/328287-20.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20 heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Hoewel er wel wettig bewijs voor dit feit is, ontbreekt de overtuiging. In zijn eerste aangifte heeft aangever een naam genoemd van een vermoedelijke dader, niet zijnde verdachte. De politie heeft hier niets mee gedaan en daarmee is het scenario dat er sprake kan zijn van een andere dader niet onderzocht. Voorts is de verklaring van getuige [naam 1] een verklaring van horen zeggen en deze verklaring is niet verifieerbaar. Tot slot wordt de verklaring van getuige [naam 2] niet ondersteund door technisch bewijs in de vorm van DNA-bewijs en/of telefoongegevens.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, dan kan niet bewezen worden dat er levensgevaar of gevaar op zwaar lichamelijk letsel door de ontploffing te duchten was. Dat er gemeen gevaar voor goederen is geweest kan evenmin bewezen worden, nu er geen goederen zijn gesneuveld.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 18/262581-20 geldt dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de diefstal. Verdachte heeft het frontje van de radio weliswaar opgepakt, maar dit zou slechts heling op kunnen leveren. Heling is niet ten laste gelegd.
Het onder parketnummer 18/298051-19 ten laste gelegde en feit 1 en 2 onder parketnummer 18/328287-20 kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman feit 3 onder parketnummer 18/328287-20 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder parketnummer 18/298051-19
wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 oktober 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning
d.d. 20 november 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019306797 d.d. 24 december 2019, inhoudende de relatering van verbalisanten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
parketnummer 18/327856-20
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 9 september 2019, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier "Shantou" d.d. 8 februari 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Jullie vragen mij naar de explosie bij mijn woning aan de [straatnaam] in Groningen op 18 mei 2019.
Drie of vier dagen na de explosie heb ik gehoord dat [verdachte] iets met de explosie te maken had. [naam 1] die sprak mij aan. [naam 1] vertelde mij dat hij via snapchat contact had gehad met [verdachte] . [verdachte] had hem verteld dat hij een plofkraak had gedaan, maar niet op een pinautomaat. Hij vertelde dat hij het op een huis had
gedaan. Hij vertelde dat het op mijn huis was en hij had er ook een filmpje van. [naam 1] heeft het filmpje op zijn telefoon opgeslagen. Ik zal het via de app naar de politie sturen.
Ik sprak [naam 2] bij het restaurant aan en vroeg wat ze hadden gedaan met mijn huis. En vervolgens ging [naam 2] alles opbiechten, ik hoefde eigenlijk niets te vragen, hij legde alles uit. Hij had samen met [verdachte] en de neef van [verdachte] de explosie bij mijn huis gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 9 september 2019 heb ik, verbalisant, een aanvullende verklaring opgenomen van aangever [slachtoffer] . Hij verklaarde: “Op 18 mei 2019 zat ik op de bank in de woonkamer tv te kijken. Op dat moment hoorde ik opeens een keiharde klap. Ik zag dat er een explosie was geweest en dat mijn raam van de woonkamer naar binnen was geslagen. Echt overal in de woonkamer lagen stukken glas en delen van het kozijn.”
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 26 september 2019, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :
Ik kreeg het filmpje toegestuurd door [verdachte] . Ik was met hem aan het praten op Snapchat en toen stuurde hij mij dat filmpje door. [verdachte] vertelde dat hij iemands huis had opgeblazen. [verdachte] vertelde dat hij dit had gedaan samen met zijn maat [naam 2] en zijn neef. [verdachte] vertelde mij dat hij samen met [naam 2] dat bomachtige ding had neergelegd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 december 2019, opgenomen op pagina 99 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 2] :
Ik wil vertellen dat ik de ruit van [slachtoffer] heb laten ontploffen, samen met [verdachte] .
Wij hebben dit gedaan omdat [verdachte] gegijzeld is geweest door [slachtoffer] . [verdachte] en ik zijn op de scooter naar Beijum gereden, ik reed. Ik had de kentekenplaat van de scooter geschroefd. Ik heb de scooter geparkeerd bij het woonwagenparkje. [verdachte] en ik zijn samen naar de [straatnaam] gelopen, naar de flat van [slachtoffer] . Wij zijn over een hekje geklommen om in de portiek te komen. Ik heb met ducttape de "bom” op de ruit geplakt, op de hoek van de ruit. Wij hadden een stuk vuurwerk omwikkeld met tape, totdat er een grote bol was. Wij hebben een red cup gevuld met kruit van een cobra 6 en dit met 1 lont tot ontploffing gebracht. Eigenlijk waren het 2 Cobra’s. Het was een beste knal. Het was zwarte ducttape. [verdachte] en ik hebben de bom samen gemaakt. Wij hebben de bom gemaakt in mijn woning of de woning van [verdachte] . Ik heb de bom op de ruit geplakt. [verdachte] heeft het lont aangestoken. Daarna zijn wij weggerend. Ik heb een knal gehoord en zag een flits. Er was nog iemand bij maar hij stond nog bij de scooter.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [naam 1] en de verklaring van getuige [naam 2] .
De verklaring van getuige [naam 2] vindt ondersteuning in zowel de aangifte als de verklaring van getuige [naam 1] .
De rechtbank wijst in dat verband onder andere op de omschrijving van de (samenstelling van de) vuurwerkbom en het daderschap van verdachte en getuige [naam 2] . De verklaring van getuige [naam 2] is naar het oordeel van de rechtbank gedetailleerd en in zijn verklaring belast getuige [naam 2] niet alleen verdachte, maar ook zichzelf.
De verklaring van getuige [naam 1] wordt, naast de verklaring van getuige [naam 2] , ondersteund door het feit dat aangever heeft verklaard dat hij inderdaad een filmpje van de ontploffing van getuige [naam 1] heeft ontvangen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaringen elkaar voldoende ondersteunen op essentiële onderdelen om tot een bewezenverklaring te komen. Dat de verklaringen daarnaast niet worden ondersteund door technisch bewijs, zoals de raadsman heeft aangevoerd, doet daar niets aan af.
In artikel 157, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is.
Om zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar (of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel) ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653).
In dat verband stelt de rechtbank vast dat aangever op het moment van de ontploffing in zijn huiskamer op de bank zat. De vuurwerkbom is tot ontploffing gebracht buiten de woning van aangever. De rechtbank constateert dat er enige constructieve schade aan een ruit en een kozijn is ontstaan, maar dit levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op voor het feit dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aangever te duchten was. Van levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor overige personen is de rechtbank uit het dossier evenmin gebleken.
De rechtbank zal verdachte derhalve van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
parketnummer 18/262581-20
1. De door verdachte ter zitting van 19 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb het frontje van de autoradio van de straat opgepakt en in mijn jaszak gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2020, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020097773 d.d. 21 december 2020, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 3] :
Ik doe aangifte van diefstal. Ik ben woonachtig aan de [straatnaam] te Veendam.
Op woensdag 15 april 2020 in de ochtenduren parkeerde ik mijn voertuig voorzien van
het kenteken [kenteken] op de parkeerplaats aan de achterzijde van onze woning.
Het frontje van de radio zat nog op de radio en deze haal ik nooit van de radio af. Op 17 april 2020 kwamen politieagenten bij mijn woning aan de [straatnaam] te Veendam.
Mijn man zag dat het voertuig niet afgesloten was en dat het frontje van het merk "Blaupunkt" van de radio niet op de radio zat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
23 april 2020, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Naar aanleiding van een buurtonderzoek in verband met diefstal autoradio vanuit een
personenauto op de grote parkeerplaats Molenstreek heb ik op donderdag 23 april 2020 de beelden bekeken. Ik zag het volgende op deze beelden:
-dat de opnames om 02:19:46 uur beginnen
-dat er een Citroen C1 op deze beelden is te zien
-dat er een persoon naar deze auto toeloopt
-dat de kleding overeenkomt met de persoon: [naam 4]
-dat hij met de rug tegen het bestuurdersportier gaat staan en daaraan morrelt
-dat hij deze deur opent
-dat hij vervolgens in deze auto stapt en gaat zitten
-dat er vanaf links nog drie personen naar de auto komen lopen
-dat de verdachte [verdachte] tracht het passagiersportier te open
-dat er op dat moment een politieauto de parkeerplaats op komt rijden
-dat verdachte [verdachte] zich achter de Citroen Cl verstopt
-dat verdachte [naam 4] uit de auto stapt en naar de achterzijde van de auto loopt
-dat hij iets op de grond gooit ter hoogte van verdachte [verdachte] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 juni 2020, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Ik heb inderdaad in een auto gezeten. Ik heb bij meer auto’s gekeken of ze ook open waren, maar ik heb maar in één auto gezeten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat tijdens de nacht waarin het frontje is weggenomen het opzet van verdachte en zijn medeverdachte was gericht op het wegnemen van spullen uit auto’s. Dit blijkt onder andere uit de verklaring van medeverdachte [naam 4] , die heeft verklaard dat hij die nacht bij meerdere auto’s heeft gekeken of ze open waren. Door het frontje, dat zijn medeverdachte zojuist had weggenomen uit een auto, op te pakken en bij zich te steken, heeft verdachte een voldoende materiële bijdrage geleverd aan de diefstal. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er ten aanzien van de diefstal van het frontje sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
parketnummer 18/328287-20 feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 19 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[naam 2] en ik hebben de blauwe quad samen meegenomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juni 2020, opgenomen op pagina 186 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020153175 d.d. 5 juli 2020, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 2] :
Op vrijdag 26 juni 2020 omstreeks 16.10 uur kwam ik er achter dat mijn blauwe quad van het merk Yamaha gestolen was vanuit Hornhuizen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 juni 2020, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
De blauwe quad hebben we meegenomen. Die stond aan de kant van de weg. [verdachte] zag hem en wilde hem graag meenemen. Hij stond bij de bushalte ter hoogte van de [straatnaam] te Hornhuizen. Ik bond mijn vest aan de voorkant van de blauwe quad en aan de achterkant van de groene quad. Ik reed op de groene quad en [verdachte] zat op de blauwe zodat hij kon
sturen.
parketnummer 18/328287-20 feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 19 oktober 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik bij die woning een jerrycan met benzine pakte. Ik was er samen met [naam 2] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhooraangever d.d. 26 juni 2020, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [benadeelde partij 4] :
Ik wil aangifte doen van diefstal van brandstof. Deze brandstof, benzine, zat in een jerrycan welke in mijn schuur gelegen aan de [straatnaam] te Tinallinge staat opgeslagen. Ik zag dat de Nederlandse jongen die bij [naam 2] was deze brandstof op vrijdag 26 juni 2020 omstreeks 06.15 uur zonder mijn toestemming bijvulde in een blauwe quad.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 juni 2020, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
We zouden de blauwe quad tanken met brandstof. Toen we vanmorgen op de boerderij waren, zag [benadeelde partij 4] ons. Hij zag [verdachte] met de jerrycan benzine.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20, parketnummer 18/298051-19, parketnummer 18/262581-20, en feit 1 en 2 onder parketnummer 18/328287-20 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/327856-20 primair
hij op 18 mei 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zelfgemaakte vuurwerkbom aan een raam van de woning aan de [straatnaam] te bevestigen en vervolgens aan te steken en daarvan gemeen gevaar voor die woning te duchten was;
parketnummer 18/298051-19
hij op 20 november 2019, te Groningen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Umarex, type Colt 1911 Al, kaliber 9 mm P.A.K. zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
parketnummer 18/262581-20
hij op 17 april 2020 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander een radiofrontje van het merk Blaupunkt, dat aan [benadeelde partij 3] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 18/328287-20
1.
hij op 26 juni 2020 te Tinallinge, gemeente Het Hogeland tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid benzine, toebehorende aan [benadeelde partij 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

2.hij op 26 juni 2020 te Hornhuizen, gemeente Het Hogeland, tezamen en in vereniging met een ander een quad van het merk Yamaha, kleur blauw, toebehorende [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/327856-20, primair
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
parketnummer 18/298051-19
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
parketnummer 18/262581-20
diefstal door twee of meer verenigde personen
parketnummer 18/328287-20

1. diefstal door twee of meer verenigde personen

2. diefstal door twee of meer verenigde personen

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20, parketnummer 18/298051-19, parketnummer 18/262581-20 en feit 1 en 2 onder parketnummer 18/328287-20 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering heeft geadviseerd, met dien verstande dat er in plaats van een locatieverbod een contactverbod met aangever [slachtoffer] moet worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Hoewel de reclassering op dit moment toepassing van het volwassenenstrafrecht adviseert, was dat in eerste instantie het jeugdstrafrecht. Het ontbreekt verdachte aan handelingsvaardigheden en verdachte woont in een begeleide woonvorm. Dat zijn omstandigheden die passen bij een minderjarige en daarom moet het jeugdstrafrecht worden toegepast. Dat verdachte niet naar school gaat en niet onder de indruk zou zijn van het ondergaan van een gevangenisstraf maakt niet dat daarom het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren op te leggen. Daarnaast kan aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 jaar worden opgelegd. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen aan deze voorwaardelijke straf worden verbonden, met uitzondering van het locatieverbod. Verdachte weet niet waar aangever [slachtoffer] woont.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing aan de voorkant van de woning van aangever. Deze ontploffing heeft geleid tot materiële schade aan de woning. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de bewoner vreselijk geschrokken is door deze knal. Het kan niet anders dan dat de ontploffing daarnaast ook voor de omwonenden van de betreffende woning een bedreigende ervaring moet zijn geweest. Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van die omvang midden in de nacht de nodige schrik in de buurt teweeg moet hebben gebracht.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Vuurwapenbezit is ontwrichtend voor de maatschappij en kan tot ernstige geweldsdelicten leiden, waardoor het met kracht moet worden bestreden.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een radiofrontje uit een auto, een quad en een hoeveelheid benzine. Diefstal is een ergerlijk feit dat slachtoffers veel hinder en schade oplevert. Verdachte heeft hier totaal geen rekening mee gehouden en heeft alleen maar oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 7 mei 2021, waaruit volgt dat de reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over en past het volwassenenstrafrecht toe.
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat hoewel verdachte al jaren onder
toezicht van de jeugdreclassering staat en er diverse trajecten zijn ingezet, deze tot nu toe niet hebben geleid tot blijvende gedragsverandering.
Bij de volwassenenreclassering zal verdachte meer worden aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheden en zijn de kaders strakker ingericht. Mogelijk kan dit een positief effect hebben op betrokkene.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, in het bijzonder het teweegbrengen van de ontploffing, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou rechtvaardigen. De rechtbank zal echter aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarbij heeft de rechtbank erop gelet dat zij, anders dan de officier van justitie, niet bewezen heeft verklaard dat door die ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Ook heeft de rechtbank gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij binnenkort vader wordt, met alle veranderingen en verantwoordelijkheden die dat met zich zal brengen.
De rechtbank zal aan verdachte wel een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zullen aan deze voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank zal, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen locatieverbod en/of contactverbod aan verdachte opleggen als bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte niet weet waar aangever woont en ook geen enkel contact meer met hem heeft.
Daarnaast acht de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uur passend en geboden. Nu er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan veroordeelde wordt opgelegd, kan niet worden volstaan met een lagere taakstraf. Dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke, maar wel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte oplegt, brengt de rechtbank er ook toe om de vordering voorwaardelijke veroordeling geheel ten uitvoer te leggen, zoals hieronder opgenomen. Verdachte ondervindt dan aan den lijve dat een voorwaardelijke straf ook werkelijk moet worden uitgezeten als hij zich niet aan de algemene of bijzondere voorwaarden houdt. Het effect van de in dit vonnis opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf zal er mogelijk door toenemen.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
parketnummer 18/327856-20Benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 60.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
parketnummer 18/328287-20, feit 3
Benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 1.410,26 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] moet worden afgewezen, nu hij tot vrijspraak heeft gerekwireerd van feit 3 onder parketnummer 18/328287-20.
De gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij [slachtoffer] moet naar redelijkheid en billijkheid worden begroot op een bedrag van € 1.000,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zicht op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [slachtoffer] en [benadeelde partij 4] niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering, nu deze vordering niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] acht de rechtbank het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van 7 juni 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 62 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 juni 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 6 februari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 van parketnummer 18/328287-20 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18/327856-20, parketnummer 18/298051-19, parketnummer 18/262581-20 en feit 1 en 2 onder parketnummer
18/328287-20 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen volgende op het onherroepelijke vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres: [straatnaam] te Groningen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de veroordeelde zich laat behandelen door Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- dat de veroordeelde verplicht wordt mee te werken aan ambulante begeleiding van [instellingen] , waarbij veroordeelde openheid geeft inzake zijn persoonlijke aangelegenheden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/327856-20
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van 18/328287-20, feit 3
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/211141-18:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 7 juni 2019, te weten: jeugddetentie voor de duur van 42 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr T.M.L. Veen en mr.
H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 november 2021.
Mr. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.