1.17.De uitnodiging tot het doen van aangifte, aanmaning tot het doen van aangifte en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 zijn verzonden naar het verplichte toezendadres (zie 1.3.).
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 in de uitspraak op bezwaar tot de juiste hoogte heeft vastgesteld. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of de door eiser genoten inkomsten uit de dienstbetrekking bij de sjeik in 2017 in de Nederlandse belastingheffing betrokken mogen worden. Ook is in geschil of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Tenslotte is in geschil of verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, hoewel eiser daartoe volgens verweerder wel correct was uitgenodigd en aangemaand. Ter onderbouwing van de verzending en ontvangst van de uitnodiging en aanmaning wijst verweerder op de door hem overlegde verzendrapporten, waaruit volgens hem blijkt dat de betreffende brieven naar het verplichte toezendadres zijn verzonden.
4. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij niet langer betwist dat verweerder de uitnodiging en aanmaning heeft verzonden, maar dat verweerder deze brieven naar het verkeerde adres heeft verzonden en dat om die reden omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege dient te blijven. Eiser heeft verder verklaard dat hij het verplichte toezendadres wel ooit zelf heeft doorgegeven, maar dat hij meerdere malen geprobeerd heeft om het adres te wijzigen, omdat zijn ouders het pand op dat adres reeds in 2016 hebben verkocht.
5. De rechtbank overweegt dat niet meer in geschil is dat verweerder eiser per brieven, welke verzonden zijn naar het verplichte toezendadres, heeft uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2017, hetgeen het vermoeden van ontvangst rechtvaardigt. Eiser is voor het eerst op zitting met het standpunt gekomen dat de brieven naar een verkeerd adres zijn verstuurd en daardoor niet door hem zijn ontvangen. Eiser heeft ter zitting echter erkend dat [adres 6] door hem als toezendadres is opgegeven. Dit betekent dat verweerder de brieven op goede gronden naar dit adres heeft toegestuurd. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij heeft geprobeerd om dit toezendadres te wijzigen, maar dit door onbereikbaarheid dan wel toedoen van verweerder niet mogelijk was. Verweerder heeft deze stelling betwist. Gelet op deze betwisting ligt het op de weg van eiser om zijn stelling te onderbouwing. Dit heeft eiser nagelaten. Bovendien is niet duidelijk geworden wanneer eiser verweerder heeft verzocht om wijziging van het toezendadres, meer specifiek of dit verzoek is gedaan voor oplegging van de ambtshalve opgelegde aanslagen. De rechtbank gaat dan ook aan de stelling van eiser voorbij. Dit betekent dat verweerder in zijn bewijslast is geslaagd wat betreft de verzending en de ontvangst van de uitnodiging en de aanmaning.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder eiser correct heeft uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Eiser heeft de vereiste aangifte vervolgens niet (tijdig) gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Deze omkering en verzwaring van de bewijslast leidt ertoe dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.De omkering en verzwaring van de bewijslast geldt ook voor zover eiser stelt dat hij niet als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt.
Inkomen in 20177. Eiser stelt dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017 te hoog zijn vastgesteld. Eiser voert daartoe aan dat hij in de periode januari tot juli 2017 grotendeels heeft geleefd van spaargeld en vrijwel geen belastbare inkomsten heeft genoten. Eiser stelt verder dat de inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij de sjeik in 2017 buiten de belastingheffing in Nederland dienen te blijven, omdat hij vanaf juli 2017 geen inwoner meer van Nederland was. Eiser stelt dat de betreffende inkomsten op grond van het belastingverdrag met Qatar niet in Nederland belast mogen worden.
8. Verweerder stelt dat eiser niet heeft doen blijken dat hij geen inwoner van Nederland meer was omdat eiser slecht tijdelijk in het buitenland verbleef en daarmee zijn duurzame band met Nederland niet heeft verbroken. Subsidiair stelt verweerder dat eiser als inwoner moet worden aangemerkt omdat hij binnen een jaar na vertrek weer in Nederland is komen te wonen.Volgens verweerder heeft eiser verder niet doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld omdat hij geen inzage heeft gegeven in hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien tot juli 2017 en omdat de heffing over het inkomen uit zijn dienstbetrekking bij de sjeik aan Nederland toekomst.
9. De rechtbank overweegt dat eiser, met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet heeft doen blijken dat hij vanaf juli 2017 geen inwoner meer van Nederland was. Voor zover de stellingen van eiser al tot de conclusie zouden kunnen leiden dat hij geen inwoner van Nederland meer was vanaf juli 2017, heeft eiser zijn stellingen niet nader onderbouwd met stukken. Eiser voldoet reeds in zoverre niet aan de op hem rustende bewijslast. Verder heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken dat Nederland in het geval van eiser op grond van het belastingverdrag met Qatar of het Verenigd Koninkrijk geen heffingsrecht toe kwam. Gelet hierop heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan en heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2017 naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld.
10. Nu het bijdrage-inkomen in de aanslag Zvw 2017 is afgeleid van het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2017 en eiser tegen de aanslag Zvw 2017 geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd, geldt hetgeen hiervoor is overwogen tevens voor het bijdrage-inkomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder het bijdrage-inkomen in de aanslag Zvw 2017 niet te hoog heeft vastgesteld.
Vertrouwensbeginsel11. Eiser heeft voor het eerst ter zitting aangevoerd dat verweerder het buitenlands inkomen dat eiser in het Verenigd Koninkrijk heeft verdiend in de aanslag IB/PVV 2016 bewust buiten beschouwing heeft gelaten, waarmee verweerder volgens eiser het vertrouwen heeft gewekt dat de buitenlandse inkomsten in 2017 eveneens buiten de belastingheffing zouden blijven. Het betrof hier volgens eiser inkomsten voor soortgelijke (butler)werkzaamheden als de werkzaamheden voor de sjeik in 2017, alleen dan voor een werkgever die in Engeland gevestigd was.
12. Verweerder stelt primair dat het standpunt van eiser niet onderbouwd is en subsidiair dat dit niet opgaat omdat eiser in 2016 zijn inkomsten verdiende met werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk, bij een werkgever die daar ook gevestigd was, terwijl eiser in 2017 de wereld rondreisde. Volgens verweerder is daarmee geen sprake van vergelijkbare gevallen.
13. De rechtbank overweegt dat eiser zijn stelling dat sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen, niet heeft onderbouwd. Reeds om die reden slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Verder geldt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat sprake is van verschillende werkgevers in de betreffende jaren, waarvan de één wel in het Verenigd Koninkrijk gevestigd was en de ander niet in het Verenigd Koninkrijk gevestigd was (1.11.). Van gelijke gevallen is aldus geen sprake, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel ook om die reden niet slaagt.
14. Eiser heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, niet tijdig aangifte gedaan. De verzuimboete van € 369 is naar het oordeel van de rechtbank om die reden terecht opgelegd.De rechtbank acht deze boete passend en geboden nu omstandigheden op grond waarvan de boete mogelijk zou moeten worden gematigd of vernietigd niet zijn gesteld of anderszins aannemelijk zijn geworden.
15. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.