ECLI:NL:RBNNE:2021:4645

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
LEE 21/2848 en LEE 21/2283
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging jachtakte omgezet in waarschuwing; toepassing evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening en had beroep ingesteld tegen de weigering van de Korpschef van Politie om zijn jachtakte te verlengen. De Korpschef had deze weigering gebaseerd op het niet correct opbergen van een wapen, wat volgens de wetgeving vereist is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Korpschef in eerdere besluiten enkele gronden voor de weigering had losgelaten, en dat de resterende grond onvoldoende was om de jachtakte te weigeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering tot verlenging van de jachtakte onevenredig was, gezien de omstandigheden van de zaak, en heeft de weigering omgezet in een waarschuwing. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Korpschef opgedragen om binnen twee weken de jachtakte van de eiser te verlengen. Tevens is de Korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2848 en 21/2283
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. P.M. Timmer Arends),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: de Korpschef van Politie.

Procesverloop

Bij het besluit van 7 september 2020 (primair besluit) heeft de Korpschef van Politie geweigerd om de jachtakte van verzoeker te verlengen.
In het besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van verzoeker gegrond verklaard en het primaire besluit met aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer LEE 21/2283. Verzoeker heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 oktober 2021 op zitting behandeld, waarbij eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van voldoende spoedeisend belang.
3. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
4. In het bestreden besluit (op administratief beroep) is één van de primaire weigeringsgronden (namelijk de negatieve uitslag van de zogenoemde e-screener) losgelaten.
5. Hangende beroep heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat het onbevoegd voorhanden hebben van munitie (de tweede weigeringsgrond in het bestreden besluit) verzoeker eveneens niet langer wordt tegengeworpen. Gelet hierop is het beroep gegrond.
6. De weigering tot verlenging van de jachtakte is thans nog enkel gebaseerd op het niet juist opbergen van een wapen, waardoor het onder zich hebben van wapens of munitie verzoeker niet kan worden toevertrouwd (vrees voor misbruik).
7. De voorzieningenrechter overweegt dat medewerkers van de politie bij verzoeker thuis zijn geweest om zijn wapens en munitie in bewaring te nemen. Dit, naar aanleiding van de negatieve uitslag van de e-screener, welke uitslag verzoeker thans niet langer wordt tegengeworpen. Tijdens dat bezoek is geconstateerd dat een wapen van verzoeker niet in de wapenkluis was opgeborgen, maar in de gangkast. Verzoeker heeft daarvoor als reden gegeven dat hij op het punt stond om te gaan jagen. Verzoeker was naar eigen zeggen net een broodje aan het eten in de keuken en zou daarna vertrekken. De agenten vonden dit, aldus het mutatierapport, niet geloofwaardig. Verzoeker heeft hier hangende deze procedure verklaringen tegenovergesteld van zijn echtgenote en zijn jachtmaat, om te bewijzen dat hij daadwerkelijk zou gaan jagen op dat moment. Ook was het wapen in de gangkast verpakt in een foedraal, hetgeen volgens verzoeker zijn stelling dat hij ging jagen ondersteunt. Dat hij nog geen jagerskleding droeg is te verklaren doordat hij de gewoonte heeft om zich vlak voor aanvang van de jacht te voorzien van jagerskledij. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker toegelicht dat hij suikerziekte heeft, waardoor hij elke twee uren moet eten. Vanwege COPD komt verzoeker minder makkelijk op de bovenverdieping (waar de wapenkluis is gesitueerd), waardoor hij, naar de voorzieningenrechter begrijpt, na het eten niet meer naar boven wilde, maar meteen wilde vertrekken. Ook heeft verzoeker aangegeven reeds 43 jaar in het bezit te zijn van een jachtakte, waarbij zich geen incidenten hebben voorgedaan. Verweerder heeft dit laatste ook bevestigd ter zitting.
8. De voorzieningenrechter vindt het niet ongeloofwaardig – gelet op de gemotiveerde betwisting van verzoeker – dat verzoeker ten tijde van belang daadwerkelijk zou gaan jagen. Wat daar echter ook van zij, het laat onverlet dat het wapen altijd in de daarvoor bestemde wapenkluis bewaard dient te worden, met als enige uitzondering daarop het vervoer van het wapen (zie onderdelen B/8.1 en B/2.4.8 van de Circulaire wapens en munitie 2019). Van vervoer van het wapen was ten tijde van het bezoek van de politie echter (nog) geen sprake. Daarmee heeft verzoeker zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet strikt aan de voorgeschreven wijze van het opbergen van vuurwapens gehouden.
9. Vervolgens is de vraag of verweerder in dit geval, gelet op de omstandigheden, een waarschuwing had moeten geven in plaats van de verlenging van de jachtakte te weigeren. Onderdeel B/9.1 van de Cwm 2019 bepaalt dat bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, een schriftelijke waarschuwing aan betrokkenen dient te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.
Namens verweerder is ter zitting verklaard dat als het een wapen buiten de wapenkluis betreft, er nooit een waarschuwing wordt gegeven. De voorbeelden in de jurisprudentie waarin wordt gesproken over een waarschuwing betreffen geen gevallen waarin het een wapen buiten de wapenkluis betrof, aldus verweerder. Verzoeker is daarentegen van mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van
4 augustus 2021, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2021:1749, ruimte geeft om op basis van het evenredigheidsbeginsel toch te volstaan met een waarschuwing. Verzoeker beroept zich in dezen op het gelijkheidsbeginsel.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
10. Volgens de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 7 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:750) valt het overtreden van opbergvoorschriften in beginsel niet aan te merken als een lichtere onregelmatigheid waarvoor met een schriftelijke waarschuwing kan worden volstaan. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1749, thans de ruimte geeft om op basis van het evenredigheidsbeginsel toch te volstaan met een waarschuwing. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag in dit concrete geval bevestigend. Gelet op de omstandigheden van dit geval (zie eerder in rechtsoverweging 7) oordeelt de voorzieningenrechter de weigering van het verlengen van de jachtakte van verzoeker onevenredig.
11 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, te bepalen dat de weigering tot verlenging van de jachtakte wordt omgezet in een waarschuwing en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De voorzieningenrechter draagt de Korpschef op hieraan binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak gevolg te geven.
12. Omdat het beroep gegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht (in beide procedures) aan verzoeker vergoedt.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.312,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het administratief beroepschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1; 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De kosten voor de deskundige worden daarbij vastgesteld op € 1.566,95. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking omdat aanvankelijk het negatieve resultaat van de e-screener aan verzoeker werd tegengeworpen en dat eerst na het overleggen van het deskundigenrapport werd besloten dat het resultaat van de e-screener bij verlengingen niet meer zou worden tegengeworpen. In totaal worden de proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 4.868,95 te vergoeden door verweerder.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, zet de weigering tot het verlengen van de jachtakte om in een waarschuwing en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • draagt de Korpschef van Politie op om binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak de jachtakte van verzoeker te verlengen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 4.868,95.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
(de griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Regelgeving

* Artikel 3.28, lid 3, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming
De jachtakte wordt geweigerd indien:
er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid een geweer en munitie voorhanden te hebben, van de bevoegdheid om de jacht uit te oefenen, of van de hem toekomende bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in paragraaf 3.4 misbruik zal maken, of zodanig gebruik zal maken dat hij een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen.
* Artikel 1, aanhef en onder 9, van de Wet wapens en munitie
Vervoer van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend; vervoer van munitie: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van munitie.
* Circulaire wapens en munitie 2019, onderdeel B/2.4.8
Aan het verlof dienen de volgende beperkingen en voorschriften te worden verbonden:
BEPERKINGEN:

1. Het verlof tot vervoer is beperkt tot het vervoer tussen de woning en de schietbaan, de erkende wapenhandelaar of (na daaraan voorafgaand verzoek of toestemming van politiezijde) het bureau van politie, langs de weg en binnen het tijdsbestek welke daar redelijkerwijze voor zijn geboden.

VOORSCHRIFTEN:
Met betrekking tot vervoer

1. Tijdens het vervoer dient het wapen (alsmede de munitie) zodanig te zijn ingepakt dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend. Het wapen dient ontladen en ontspannen te zijn. In een eventueel aanwezig patroonmagazijn mogen zich geen patronen bevinden;

2. Het wapen en de munitie worden tijdens het vervoer niet onbeheerd in een vervoermiddel achtergelaten;

3. Met betrekking tot opbergen

4. Het wapen en de munitie worden bewaard in afzonderlijke deugdelijk afgesloten en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen;

5. De verlofhouder dient bij verhuizing binnen de regionale eenheid van de politie dit verlof onverwijld ter wijziging aan te bieden aan de korpschef van politie. Bij verhuizing naar elders dient hij het verlof in te leveren onder opgave van zijn nieuwe adres. Hij dient tijdig in zijn nieuwe regionale eenheid van de politie een verlof aan te vragen;

6. De verlofhouder dient uiterlijk twee weken voor de datum waarop de geldigheid van het verlof afloopt, het verlof ter verlenging aan te bieden aan de korpschef van politie, onder bijvoeging van de voor de verlenging benodigde KNSA-licentie of KNTS-licentie of lidmaatschapsbewijs van een niet bij de KNSA aangesloten maar wel door de KNSA gecertificeerde schietvereniging en zijn schietbeurtenregister;

7. De houder van het verlof houdt zich strikt aan de bepalingen, gesteld bij of krachtens de Wet wapens en munitie, alsmede aan de in het verlof vermelde voorschriften en beperkingen.

* Circulaire wapens en munitie 2019, onderdeel B/8.1
Als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie wordt uitsluitend aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld. Een kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij de kluis van een dusdanig gewicht is (minimaal 200 kilo) dat het zo goed als uitgesloten is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen.
Aan personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van grote aantallen (meer dan 25) wapens (bijvoorbeeld wapenverzamelaars/musea) en personen of instellingen die bevoegd zijn tot het voorhanden hebben van munitie die in totaal een grote omvang heeft (bijvoorbeeld munitieverzamelaars/musea) is het, naast de berging in (wapen) kluizen, ook toegestaan om wapens en/of munitie op te bergen in een andere deugdelijk afgesloten bergplaats zoals een speciaal beveiligde (wapen)kamer. De omvang van de te treffen beveiligingsmaatregelen is uiteraard afhankelijk van de soort (gevaarzetting) en het aantal wapens of munitie dat in het gebouw ligt opgeslagen alsmede van de ligging en de beveiliging van het gebouw, hetgeen per geval zal moeten worden beoordeeld door de politie.
* Circulaire wapens en munitie 2019, onderdeel B/9.1
Indien het wapenverlof is verleend, houdt de politie toezicht op de wapenverlofhouder. De politie controleert onaangekondigd bij wapenverlofhouders of zij hun wapens en munitie correct hebben opgeborgen. Dit betekent dat niet elke verlofhouder jaarlijks wordt gecontroleerd, wel zal elke verlofhouder minimaal één keer per drie jaar een thuiscontrole krijgen. Indien nodig, zullen verlofhouders op basis van een risico-indicatie en op basis van steekproeven, vaker gecontroleerd worden. Voor verlofhouders tot 25 jaar geldt een thuiscontrole van minimaal één keer per jaar.
Het is noodzakelijk dat bij alle verlofhouders en jachtaktehouders, wordt gecontroleerd of:
a. de wapens en munitie welke door de betrokkene voorhanden worden gehouden, beantwoorden aan de omschrijving op het verlof en/of de jachtakte;
b. de verlofhouder of jachtaktehouder aan alle in de wet en regelgeving omschreven eisen voldoet.
c. de wapens en/of de munitie op de juiste wijze zijn opgeborgen (zie B 8).
Gelet op de aard van deze controle, zal deze moeten plaatsvinden door middel van een, bij voorkeur onaangekondigd, huisbezoek. Daarnaast is het mogelijk om, ter controle van bepaalde gegevens, betrokkene te verzoeken zich met zijn wapens op het bureau te vervoegen. Uiteraard geldt dat personen die er blijk van hebben gegeven het met de naleving van de voorschriften niet zo nauw te nemen, aan een intensiever toezicht dienen te worden onderworpen dan personen van wie is gebleken dat zij de wapenwetgeving stipt naleven.
Bij lichtere onregelmatigheden, zoals kleine onjuistheden of slordigheden, dient een schriftelijke waarschuwing aan betrokkene te worden gegeven, waarin hem wordt meegedeeld welke onjuistheden of slordigheden zijn geconstateerd en waarin hij wordt gemaand om die in de toekomst te voorkomen.
Gegeven waarschuwingen en eventueel opgemaakte processen-verbaal kunnen er toe leiden ofwel
dat aan het verleende verlof of de verleende jachtakte zwaardere voorschriften of beperkingen worden verbonden ofwel dat tot intrekking wordt overgegaan. Indien, nadat intrekking heeft plaatsgevonden, in een eventueel volgende beroepsprocedure kan worden aangetoond dat betrokkene één of enkele malen schriftelijk is gewezen op de niet correcte naleving van de WWM dan bestaat er een grotere kans dat de intrekking ook in beroep zal worden gehandhaafd. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Er kan geen bezwaar of beroep tegen worden ingesteld.