ECLI:NL:RVS:2021:1749

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
202005341/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking jachtakte wegens onjuiste berging van munitie

In deze zaak gaat het om de intrekking van de jachtakte van [appellant] door de korpschef van politie. [appellant] beschikt sinds 1985 over een jachtakte, waarvan de laatste op 7 maart 2017 is afgegeven en geldig was tot 1 april 2020. Na een controle op 20 juni 2019 door de politie, waarin werd vastgesteld dat de kast waarin de munitie werd bewaard niet deugdelijk was verankerd, besloot de korpschef de jachtakte in te trekken. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] in strijd met de voorschriften van zijn jachtakte had gehandeld.

[appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de korpschef de jachtakte mocht intrekken. Hij stelde dat de kluis wel degelijk aan de muur was verankerd en dat hij geen voorschrift had geschonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de korpschef niet in redelijkheid de jachtakte kon intrekken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de kluis niet deugdelijk was bevestigd. De Afdeling wees erop dat [appellant] al sinds 1985 in het bezit was van een jachtakte zonder eerdere onregelmatigheden en dat de korpschef in vergelijkbare gevallen soms volstond met een waarschuwing.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en herstelde de jachtakte van [appellant]. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

202005341/1/A3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland (hierna: de rechtbank) van 19 augustus 2020 in zaken nrs. 20/2596 en 20/2597 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de korpschef de jachtakte van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De korpschef en [appellant] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. P.M. Timmer-Arends, en de korpschef, vertegenwoordigd door M. Telderman-Veltman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. appellant] beschikt al sinds 1985 over een jachtakte. Zijn laatste jachtakte was afgegeven op 7 maart 2017. De geldigheid van deze jachtakte is een aantal keer verlengd, de laatste keer tot 1 april 2020. Op 20 juni 2019 hebben ambtenaren van de politie een controle uitgevoerd bij [appellant]. De bevindingen van deze controle hebben zij vastgelegd in een op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Hierin staat dat de kast waarin de munitie werd bewaard niet vast zat aan het pand zelf, niet via de muur en niet via de bodem. Volgens de korpschef blijkt hieruit dat [appellant] zijn munitie niet in een deugdelijke bergplaats bewaarde en daarmee een voorschrift van zijn jachtakte heeft geschonden. Daarom heeft hij besloten de jachtakte in te trekken. Dit besluit heeft hij in bezwaar gehandhaafd.
2. Artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) luidt: "Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien: de houder van een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd handelt met de hem verleende vergunning, onderscheidenlijk ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen."
Paragraaf 8.1 van de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: de Cwm) luidt: "Als een deugdelijke bergplaats voor wapens en/of munitie wordt uitsluitend aangemerkt een speciaal voor de opslag van wapens vervaardigde wapenkast/wapenkluis of een andere kluis die qua uitvoering en inbraakwerendheid daarmee kan worden gelijkgesteld. Een kluis dient deugdelijk te worden verankerd in de vloer of de muur van het gebouw tenzij de kluis van een dusdanig gewicht is (minimaal 200 kilo) dat het zo goed als uitgesloten is dat de kluis bij een inbraak kan worden meegenomen."
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nog daargelaten of de kluis was verankerd aan de buitenzijde, de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verankering aan de buitenzijde van de kluis niet deugdelijk is en dat [appellant] in strijd met de voorschriften van zijn jachtakte heeft gehandeld. Een kluis moet aan de binnenzijde worden verankerd, zodat de verankering niet door onbevoegden los kan worden gemaakt. De korpschef heeft in redelijkheid de jachtakte kunnen intrekken. Hij heeft nog toegelicht dat hij in gevallen als deze nooit overgaat tot een minder verstrekkende maatregel, zoals een waarschuwing. Dat de kluis bij controles in het verleden wel akkoord was bevonden, maakt niet dat het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is, aldus de rechtbank.
4. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef de jachtakte mocht intrekken. Hij had de kluis wel aan de buitenzijde verankerd, aan de muur. Dit was deugdelijk. Hij heeft dus geen voorschrift van zijn jachtakte geschonden. Mocht dit wel zo zijn, dan had de korpschef hooguit een waarschuwing mogen opleggen. Het is niet juist dat de korpschef in gevallen als deze nooit overgaat tot het opleggen van een waarschuwing, aldus [appellant].
4.1. Niet in geschil is dat de kluis niet aan de binnenzijde was verankerd. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit er in dit geval niet toe leidt dat de korpschef de jachtakte in redelijkheid kon intrekken. Weliswaar staat in het proces-verbaal dat de kluis niet vaststond, maar in een latere e-mail van de politieambtenaren die het proces-verbaal hebben opgemaakt, blijkt dat deze niet met zekerheid kunnen zeggen of de kluis aan de muur was bevestigd met een beugel. Het is dus mogelijk dat de kluis wel op enige manier vaststond. In 2016 is de kluis van [appellant] ook gecontroleerd. Hij had toen de kluis op dezelfde plek in huis staan. In het proces-verbaal dat van die controle is opgemaakt, staat dat de kluis deugdelijk was bevestigd. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de bevestiging van de kluis is veranderd, bestaan er geen aanwijzingen dat dat het geval was. [appellant] heeft een aantal gevallen genoemd waarin de korpschef heeft volstaan met een waarschuwing. Hoewel dit geen exact gelijke gevallen zijn, het gaat bijvoorbeeld om een geval waar de kluissleutel niet goed was opgeborgen en om een geval waar de wapens en de munitie niet gescheiden waren opgeborgen, blijkt hieruit wel dat incidenteel met een waarschuwing wordt volstaan als de voorschriften van een jachtakte zijn geschonden. De korpschef had dit ook kunnen doen bij [appellant]. Het intrekken van de jachtakte, zonder eerst een waarschuwing te geven, acht de Afdeling niet evenredig. Daarbij weegt de Afdeling ook mee dat [appellant] al sinds 1985 in bezit is van een jachtakte en de korpschef niet heeft betwist dat er nooit eerder onregelmatigheden zijn geweest.
4.2. Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de korpschef van 4 juni 2020 gegrond verklaren. Het besluit van 4 juni 2020 moet worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van de korpschef van 8 oktober 2019 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De korpschef moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland van 19 augustus 2020 in zaken nrs. 20/2596 en 20/2597;
III. verklaart het bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de korpschef van politie van 4 juni 2020;
V. herroept het besluit van de korpschef van politie van 8 oktober 2019;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.136,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de korpschef van politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 443,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021
851