ECLI:NL:RBNNE:2021:4581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/730060-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak van (arbeids)uitbuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en (arbeids)uitbuiting. De verdachte, geboren in 1963, werd ervan beschuldigd in de periode van 13 september 2013 tot en met 3 juli 2018, samen met anderen, een kwetsbare persoon, aangeduid als [naam 1], te hebben uitgebuit. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van [naam 1] met het oog op uitbuiting, alsook het opzettelijk voordeel trekken uit deze uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, die een relatie hadden met [naam 1], betrokken waren bij zijn begeleiding en financiële administratie. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er sprake was van een kwetsbare positie van [naam 1], de relevante factoren voor uitbuiting niet bewezen konden worden. De verklaringen van [naam 1] waren inconsistent en er was onvoldoende steunbewijs voor de beschuldigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien het feit niet bewezen was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730060-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2013 tot en met 3 juli 2018 te Wolvega en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [naam 1] (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [naam 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten [naam 1] , (sub 6°),
bestaande hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader,
- tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn huur van de woning op moest zeggen en bij haar/hen moest komen wonen (waarbij de keel van die [naam 1] werd dichtgedrukt) en/of die [naam 1] een formulier voor het opzeggen van de huur van zijn woning heeft/hebben laten ondertekenen en/of die [naam 1] zijn baan heeft/hebben laten opzeggen en/of
- (een groot deel van de) huishoudelijke werkzaamheden (ondermeer schoonmaken, tuinonderhoud, boodschappen) door die [naam 1] heeft/hebben laten verrichten waarbij hij iedere dag om (ongeveer) 05.15 uur, althans vroeg op moest staan en/of als het niet voldoende was of niet goed was gegaan die [naam 1] werd geslagen of weer opnieuw moest beginnen en/of
- die [naam 1] van 's ochtends vroeg tot •s avonds laat heeft/hebben laten werken en/of
- auto's door die [naam 1] heeft/hebben laten repareren en/of
- de beschikking had/hadden over de bankpas van die [naam 1] en/of
- de inloggegevens van de bankrekening van die [naam 1] (door het uitoefenen van dwang op die [naam 1] ) heeft/hebben verkregen en/of van de bankrekening van die [naam 1] een "en/of rekening" heeft/hebben gemaakt waarbij de handtekening van die [naam 1] is vervalst en/of
- tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd dat zij de financiele zaken van die [naam 1] ging(en) overnemen en/of
- een (groot) deel van het geld van de bankrekening van die [naam 1] heeft/hebben afgehaald en/of gebruikt en/of
- die [naam 1] heeft/hebben onthouden van (voldoende) voeding en/of slaap en/of nieuwe kleding en/of geld en/of medische zorg en/of mogelijkheden tot persoonlijke verzorging en/of
- die [naam 1] heeft/hebben buitengesloten waardoor hij ’s nachts niet in de woning kon en/of
- die [naam 1] niet zonder begeleiding naar buiten heeft/hebben laten gaan en/of
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of (anderszins) heeft/hebben mishandeld en/of de keel dichtgeknepen en/of bedreigd als hij zou weglopen er gevaarlijke lui op hem af zouden worden gestuurd en/of
- post voor die [naam 1] heeft/hebben onderschept waardoor hij bijvoorbeeld niets wist van het overlijden van zijn vader en oma en/of
- de telefoon van die [naam 1] heeft/hebben afgenomen en/of
- camera's in het huis heeft/hebben opgehangen waardoor die [naam 1] constant in de gaten kon worden gehouden en/of
- die [naam 1] sociaal heeft/hebben geisoleerd en/of
- zulks terwijl die [naam 1] een geestelijke beperking heeft en/of kwetsbaar is en/of (totaal) afhankelijk was van verdachte en/of zijn mededader en/of zich niet aan zijn/hun invloed kon/durfde te onttrekken.

Beoordeling van het bewijsStandpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in vereniging plegen van mensenhandel tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever [naam 1] worden ondersteund door onder meer de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en verslagen van hulpverleningsinstanties Van Hien Zorg en Baan Plus. Hieruit volgt dat verdachte en zijn dochter [medeverdachte] (hierna: medeverdachte), aangever hebben uitgebuit door te profiteren van zijn Wajong-uitkering en door hem te laten werken in hun huishouden en aan auto’s. Hierbij hebben verdachte en medeverdachte gebruik gemaakt van geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn, dat er onvoldoende (steun)bewijs is voor een groot aantal onderdelen van de tenlastelegging, en dat hetgeen wel bewezen kan worden (zoals het huishoudelijke werk door aangever en het overnemen van zijn financiële administratie door verdachte en medeverdachte) vrijwillig plaatsvond. Aangever is niet uitgebuit en verdachte had geen oogmerk van uitbuiting.
Oordeel van de rechtbank

1. Het juridische kader van artikel 273f Sr: mensenhandel

Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr als misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat bij de bestrijding van mensenhandel het belang van het individu voorop staat om zijn of haar vrijheid, vrijwilligheid en lichamelijke en geestelijke integriteit te behouden. Bij uitbuiting gaat het om moderne slavernij, waarbij moet worden gedacht aan het misbruiken van een afhankelijke persoon die redelijkerwijs geen andere keuze heeft. Naast seksuele slavernij gaat het om tewerkstelling onder dwang, een extreem lange werkweek tegen zeer lage betaling onder slechte werkomstandigheden, verplichte arbeid of diensten met inbegrip van bedelarij, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.
Het enkele inzetten van dwangmiddelen (dwang, dreiging, geweld of andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van overwicht of van een kwetsbare positie) levert nog geen uitbuiting op. Er moet ook sprake zijn van een ernstige inbreuk op de vrijheid/integriteit, en van een oogmerk van uitbuiting oftewel een causaal verband tussen het dwangmiddel en de gedraging. De vraag of sprake is van 'uitbuiting' is daardoor sterk verweven met de omstandigheden, waaronder de aard en duur van de tewerkstelling of activiteit, de mate van onvrijwilligheid of onderwerping, en het economisch voordeel dat de verdachte ermee behaalt. Gaat het om werk of activiteiten van minder ingrijpende aard dan seksuele slavernij - zoals huishoudelijke taken - dan dient meer betekenis toe te komen aan de duur, de beperkingen voor de betrokkene en het voordeel voor de verdachte. [1] [2]

2. Beoordeling van de feiten

In deze zaak is het bewijs in overwegende mate gelegen in de verklaringen van aangever. De rechtbank constateert met de verdediging dat de aangever op onderdelen niet consistent is in zijn verklaringen en dat zijn hulpverleners hebben gerapporteerd dat hij niet altijd de waarheid sprak. De rechtbank zal de verklaringen van aangever dan ook met de nodige voorzichtigheid waarderen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen, op basis van het dossier en de zitting, in ieder geval de volgende feiten worden vastgesteld.
Aangever is een kwetsbare jongeman met een benedengemiddeld IQ. Hij had in de ten laste gelegde periode begeleiding van een jobcoach van BaanPlus en van Van Hien Zorg, een instantie voor begeleiding van mensen met een beperking. Hij ontving een Wajong-uitkering en werkte onder andere op een varkensboerderij.
Aangever kreeg in september 2013 een relatie met medeverdachte. Hij woonde op dat moment nog bij zijn ouders. In november 2013 ging hij op zichzelf wonen. Dit ging niet goed: aangever versliep zich vaak, kwam te laat op zijn werk, zorgde niet goed voor zichzelf, betaalde zijn rekeningen niet en hij bouwde schulden op. Verdachte en medeverdachte raakten betrokken bij zijn begeleiding en financiële administratie, zo blijkt uit verslagen van Van Hien Zorg en BaanPlus. Medeverdachte kreeg een volmacht en een extra bankpas voor de rekening van aangever. In augustus 2014 stopte aangever met de begeleiding door Van Hien Zorg. In augustus 2015 stopte hij ook met zijn werk bij de varkensboerderij. In 2016 ging aangever bij verdachte en medeverdachte in huis wonen. De relatie met medeverdachte was toen al voorbij. Er werd afgesproken dat aangever - net als medeverdachte - kostgeld zou betalen aan verdachte. Hiervoor werd een kostgangers-overeenkomst opgesteld en aan de gemeente gestuurd. Aangever zou € 500,- per maand gaan betalen. Aangever deed huishoudelijke taken in de woning van verdachte en sleutelde in de garage aan auto’s, zowel alleen als samen met verdachte.
Op 25 juni 2018 vertrok aangever ‘s nachts uit de woning. Nog diezelfde ochtend hebben de verdachte of de medeverdachte het saldo van de bankrekening van aangever (€ 651,31) overgemaakt naar de bankrekening van verdachte.
Toetsend aan het geschetste juridische kader zal de rechtbank een aantal aspecten bespreken die van belang zijn voor de beoordeling van de verdenking van mensenhandel.
Het dwangmiddel geweld
Aangever heeft verklaard dat hij zowel door verdachte als medeverdachte werd mishandeld. Hij noemt in het bijzonder een mishandeling door verdachte die door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien zou zijn. Desgevraagd hebben [getuige 1] en [getuige 2] echter aangegeven dit niet te hebben gezien: zij hebben enkel gezien dat aangever op enig moment een blauw oog had, waarover aangever (later) heeft gezegd dat verdachte dit zou hebben veroorzaakt. Nu de rechtbank ook overigens onvoldoende steun ziet voor het gebruik van geweld tegen aangever - laat staan voor causaal verband tussen geweld en de tenlastegelegde sub-onderdelen -, acht de rechtbank het dwangmiddel geweld niet bewezen.
De dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Aangever verkeerde door zijn beperkingen in een kwetsbare positie. Verdachte en medeverdachte waren hiervan op de hoogte. Zij hadden vanaf enig moment ook overwicht op aangever omdat hij van hen afhankelijk was voor huisvesting en omdat verdachte en medeverdachte over zijn inkomsten en bankpas konden beschikken.
De aard en duur van de werkzaamheden en de beperkingen voor aangever
Aangever woonde bij verdachte en medeverdachte in huis. Hij nam daar (een deel van) de huishoudelijke taken op zich en sleutelde aan auto’s, zo blijkt uit de verklaringen van aangever en van verdachte. Dat aangever dit ‘van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat’ moest doen, wordt enkel door hemzelf verklaard. Getuige [getuige 1] , de overbuurvrouw, heeft weliswaar verklaard dat aangever om 5:15 zijn wekker moest zetten en ‘alles voor ze deed’, maar het is onduidelijk of dit haar eigen waarneming was of dat zij dit hoorde van aangever. Ook blijkt niet uit haar verklaring in welke periode en met welke frequentie dit zou zijn voorgekomen. Bovendien is gebleken dat aangever in de ten laste gelegde periode ook werk had, aanvankelijk bij de varkensboerderij en later bij een vloerenbedrijf en een meubelmakerij. Het is daardoor minder plausibel dat aangever van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat taken deed in en om de woning (waar hij pas vanaf 2016 woonde). Dat aangever zijn wekker om 5:15 uur moest zetten met het oog op huishoudelijke taken kan de rechtbank niet vaststellen. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat aangever moeite had met opstaan, regelmatig te laat kwam op zijn werk en dat zij hem daarom hielpen om op tijd (uit bed) te komen. Dat verdachte inderdaad te laat kwam op zijn werk, blijkt onder andere uit verslagen van de jobcoach en de verklaring van [naam 2] , aangevers werkgeefster op de varkensboerderij. Zij verklaarde dat aangever om 8:00 uur (en soms ook vroeger) moest beginnen en dat hij aan haar en haar man andere redenen opgaf voor het te laat komen.
Aangever heeft verklaard dat hij geen medische zorg en geen of onvoldoende eten zou krijgen van verdachte en medeverdachte. Voor het onthouden van medische zorg is geen steun in het dossier. In het dossier zitten stukken die zien op bezoeken aan de huisarts en tandarts. Voor het onvoldoende te eten krijgen zou steun kunnen worden gevonden in de verklaring van [naam 2] . Zij verklaarde dat aangever sterk vermagerde in de periode dat hij bij hen werkte. Echter: aangever woonde pas in 2016 bij verdachte en medeverdachte, terwijl hij al in augustus 2015 was gestopt met het werk bij [naam 2] . Getuige [getuige 1] heeft ook verklaard dat aangever vertelde dat hij soms geen of weinig te eten kreeg. Dit betreft echter geen eigen waarneming maar een verklaring ‘van horen zeggen’, waarmee voorzichtig dient te worden omgesprongen.
Het niet kunnen beschikken over de eigen inkomsten kan worden gezien als een beperking voor aangever. De rechtbank constateert echter ook dat hij niet in staat was om zijn financiën zelf te beheren en om zijn schulden af te lossen. Dit volgt uit zijn eigen verklaring en uit verslagen van Van Hien Zorg en BaanPlus. Ook heeft aangever tegenstrijdig verklaard over het overnemen van zijn financiën door verdachte en medeverdachte. Hij verklaarde enerzijds dat hij hiertoe werd gedwongen: verdachte zou hem in het gezicht hebben geslagen om hem te dwingen zijn inlogcode af te geven, en medeverdachte zou achter aangevers rug om een volmacht en een extra bankpas voor zijn bankrekening hebben geregeld. Aangever heeft anderzijds ook verklaard dat zijn financiën (aanvankelijk) goed en in goed vertrouwen werden gedaan door verdachte en medeverdachte. Dit volgt ook uit diverse verslagen uit 2014 van Van Hien Zorg. Tegen medewerkers van Van Hien Zorg heeft aangever destijds gezegd dat hij zijn schoonfamilie volledig vertrouwt met zijn financiën, dat zij hem leren hoe hij met geld moet omgaan en dat hij wil dat verdachte zijn financiën blijft doen. Het is naar het oordeel van de rechtbank bovendien algemeen bekend dat banken niet zonder toestemming van de rekeninghouder een volmacht of bankpas (mogen) afgeven aan een derde.
Daarom blijft het voor de rechtbank onduidelijk in hoeverre er sprake was van noodzakelijke en gewenste hulp bij de financiën van aangever en in hoeverre er vanaf enig moment sprake was van onvrijwilligheid.
Het economische voordeel van verdachte en medeverdachte
Afgesproken was dat aangever maandelijks € 500,- kostgeld betaalde aan verdachte. Dit bedrag is volgens een als getuige gehoorde gemeenteambtenaar wat hoger dan gebruikelijk (€ 350,- à € 400,-), maar dat acht de getuige verklaarbaar doordat verdachte zijn uitkering en toeslagen deels zou verliezen zodra aangever bij hen kwam inwonen.
De politie heeft berekend dat aangever € 8.223,65 schade heeft geleden door toedoen van verdachte en medeverdachte. De politie is er bij die berekening vanuit gegaan dat verdachte enkel kostgeld zou mogen innen voor één derde deel van de huurprijs van de woning, vermeerderd met de kosten van gas, water en licht voor één persoon. Dit levert een kostgeld op van (€ 178,00 + € 70,66 =) € 248,66. Dit uitgangspunt acht de rechtbank onjuist, omdat hierin bijvoorbeeld de kosten ontbreken voor voeding, boodschappen, en gemeentelijke belastingen en heffingen. Voorts overweegt de rechtbank - met de als getuige gehoorde gemeenteambtenaar - dat enige financiële compensatie voor het verlies van eigen inkomsten als gevolg van het huisvesten van aangever niet onredelijk is. Dat maakt het onzeker of verdachte een (groot) financieel voordeel heeft ontleend aan het betaalde kostgeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van de rekening van aangever geregeld hogere bedragen dan de afgesproken € 500,- aan kostgeld zijn overgemaakt naar de rekening van verdachte; voorts werden ook andere overboekingen gedaan, met omschrijvingen als “Essent”, “belasting”, “benzinegeld UWV”, en “Hefpunt”.
De rechtbank overweegt dat dit nog niet betekent dat verdachte en/of zijn medeverdachte deze bedragen voor zichzelf gebruikten. Het staat immers vast dat aangever schulden had en dat verdachte en/of medeverdachte rekeningen voor hem betaalden; dat hebben zowel verdachte, medeverdachte als aangever zelf verklaard. De omschrijvingen bij de overboekingen zouden hierbij goed kunnen passen. De rechtbank kan echter niet controleren in hoeverre deze bedragen werkelijk kosten dekten die ten behoeve van (schulden van) aangever zijn gemaakt. Het dossier bevat geen volledig overzicht van de rekeningen van aangever, verdachte en medeverdachte, noch een overzicht van de afbetaalde en openstaande schulden van aangever. De rechtbank constateert bovendien dat ook een aantal keren minder kostgeld is overgemaakt (€ 300,- op 27 november 2016, € 420,- op 23 december 2016, € 400,- op 23 mei 2017 en € 440,- op 26 juni 2017).
Dat op 24 juni 2018 om 5:37 uur, zeer kort na het vertrek van aangever, € 651,31 is overgemaakt naar de rekening van verdachte onder de omschrijving “kostgeld en schulden”, is inderdaad opmerkelijk, gelet op het vroege tijdstip en het gebrek aan instemming van aangever. De rechtbank leidt echter uit het overzicht van transacties af dat er in mei en juni geen andere overboeking met de omschrijving “kostgeld” is gedaan. Het is dan ook niet ondenkbaar dat aangever dit bedrag daadwerkelijk nog verschuldigd was.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte spullen bestelden en betaalden van de rekening van aangever, waar aangever zelf geen weet van had. Gemeenteambtenaar [naam 3] heeft dit bevestigd, zij het ‘van horen zeggen’. De rechtbank ziet hiervoor echter geen bevestiging in de vorm van rekeningen of overschrijvingen, waardoor de hoogte van dit (mogelijke) voordeel voor verdachten evenmin kan worden vastgesteld.
Al met al kan de rechtbank niet vaststellen of, en in hoeverre, de verdachten financieel voordeel hebben gehad door aangever in huis te nemen en zijn financiën te gaan doen.

3. Conclusie

In het geschetste juridische kader is voor bewezenverklaring van mensenhandel noodzakelijk dat sprake is van uitbuiting. Bij de beoordeling daarvan weegt de rechtbank drie factoren, te weten de aard en duur van de tewerkstelling of activiteit, de beperkingen voor aangever en het economische voordeel voor verdachte(n). In deze zaak gaat het - kort gezegd - om huishoudelijke taken en het sleutelen aan auto’s. De (kwetsbare) aangever deed dat in opdracht, in en bij de woning waar hij als kostganger verbleef. Verdachte en medeverdachte voerden het beheer over zijn inkomsten en uitgaven, maar de rechtbank kan niet vaststellen of dit tegen de wil van aangever gebeurde. Evenmin kan worden vastgesteld of zij hierdoor financieel voordeel hebben genoten. De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat de voor uitbuiting relevante factoren, ook in onderlinge samenhang, van onvoldoende gewicht zijn om uitbuiting bewezen te verklaren. Er was weliswaar sprake van een kwetsbare positie en van een overwicht dat voortvloeide uit feitelijke omstandigheden, maar hiermee is (het oogmerk van) daadwerkelijke uitbuiting nog niet komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

Benadeelde partij

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 8.223,65 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Nu de rechtbank het feit niet bewezen acht waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. K. Post en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2021.
Mrs. Bosker en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 18.
2.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca), HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.