ECLI:NL:RBNNE:2021:4579

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
18/830090-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak van (arbeids)uitbuiting en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en mishandeling. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Rosema, werd aangeklaagd door het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren en uitbuiten van een kwetsbare persoon, aangeduid als [naam 1], gedurende een periode van vijf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte] de aangever hebben uitgebuit door gebruik te maken van zijn kwetsbare positie en afhankelijkheid. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er sprake was van een kwetsbare positie van de aangever, de relevante factoren voor uitbuiting niet bewezen konden worden. De verklaringen van de aangever waren inconsistent en er was onvoldoende steunbewijs om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij [naam 1] niet ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de feiten niet bewezen waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in zaken van mensenhandel en de complexiteit van het vaststellen van uitbuiting in situaties van afhankelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/830090-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 oktober 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 oktober 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 13 september 2013 tot en met 3 juli 2018 te Wolvega en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [naam 1] (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [naam 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten [naam 1] , (sub 6°),
bestaande hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader,
- tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd dat hij zijn huur van de woning op moest zeggen en bij haar/hen moest komen wonen (waarbij de keel van die [naam 1] werd dichtgedrukt) en/of die [naam 1] een formulier voor het opzeggen van de huur van zijn woning heeft/hebben laten ondertekenen en/of die [naam 1] zijn baan heeft/hebben laten opzeggen en/of
- (een groot deel van de) huishoudelijke werkzaamheden (ondermeer schoonmaken, tuinonderhoud, boodschappen) door die [naam 1] heeft/hebben laten verrichten waarbij hij iedere dag om (ongeveer) 05.15 uur, althans vroeg op moest staan en/of als het niet voldoende was of niet goed was gegaan die [naam 1] werd geslagen of weer opnieuw moest beginnen en/of
- die [naam 1] van 's ochtends vroeg tot •s avonds laat heeft/hebben laten werken en/of
- auto's door die [naam 1] heeft/hebben laten repareren en/of
- de beschikking had/hadden over de bankpas van die [naam 1] en/of
- de inloggegevens van de bankrekening van die [naam 1] (door het uitoefenen van dwang op die [naam 1] ) heeft/hebben verkregen en/of van de bankrekening van die [naam 1] een "en/of rekening" heeft/hebben gemaakt waarbij de handtekening van die [naam 1] is vervalst en/of
- tegen die [naam 1] heeft/hebben gezegd dat zij de financiele zaken van die [naam 1] ging(en) overnemen en/of
- een (groot) deel van het geld van de bankrekening van die [naam 1] heeft/hebben afgehaald en/of gebruikt en/of
- die [naam 1] heeft/hebben onthouden van (voldoende) voeding en/of slaap en/of nieuwe kleding en/of geld en/of medische zorg en/of mogelijkheden tot persoonlijke verzorging en/of
- die [naam 1] heeft/hebben buitengesloten waardoor hij •s nachts niet in de woning kon en/of
- die [naam 1] niet zonder begeleiding naar buiten heeft/hebben laten gaan en/of
- die [naam 1] meermalen heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of (anderszins) heeft/hebben mishandeld en/of de keel dichtgeknepen en/of bedreigd als hij zou weglopen er gevaarlijke lui op hem af zouden worden gestuurd en/of
- post voor die [naam 1] heeft/hebben onderschept waardoor hij bijvoorbeeld niets wist van het overlijden van zijn vader en oma en/of
- de telefoon van die [naam 1] heeft/hebben afgenomen en/of
- camera's in het huis heeft/hebben opgehangen waardoor die [naam 1] constant in de gaten kon worden gehouden en/of
- die [naam 1] sociaal heeft/hebben geisoleerd en/of
- zulks terwijl die [naam 1] een geestelijke beperking heeft en/of kwetsbaar is en/of (totaal) afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader en/of zich niet aan haar/hun invloed kon/durfde te onttrekken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 juli 2018 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam 1] ) meermalen, althans eenmaal, in het gezicht althans tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of de keel heeft/hebben dichtgeknepen en/of elders tegen het lichaam van die [naam 1] heeft/hebben geslagen en/of geschopt, waardoor voornoemde [naam 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Beoordeling van het bewijsStandpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in vereniging plegen van mensenhandel tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever [naam 1] worden ondersteund door onder andere de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verslagen van de hulpverleningsinstanties Van Hien Zorg en BaanPlus. Hieruit volgt dat verdachte en haar vader, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte), aangever hebben uitgebuit door te profiteren van zijn Wajonguitkering en door hem te laten werken in hun huishouden en aan auto’s. Hierbij hebben verdachte en haar vader gebruik gemaakt van geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft primair aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn en niet tot bewijs gebezigd kunnen worden en subsidiair dat er onvoldoende steunbewijs voor die verklaringen is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het oogmerk van uitbuiting en het gebruik van geweld niet bewezen kunnen worden. Verdachte heeft een transparante administratie van de financiën van aangever bijgehouden en aangever was overal van op de hoogte.
Oordeel van de rechtbank

1. Het juridische kader van artikel 273f Sr: mensenhandel

Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr als misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt dat bij de bestrijding van mensenhandel het belang van het individu voorop staat om zijn of haar vrijheid, vrijwilligheid en lichamelijke en geestelijke integriteit te behouden. Bij uitbuiting gaat het om moderne slavernij, waarbij moet worden gedacht aan het misbruiken van een afhankelijke persoon die redelijkerwijs geen andere keuze heeft. Naast seksuele slavernij gaat het om tewerkstelling onder dwang, een extreem lange werkweek tegen zeer lage betaling onder slechte werkomstandigheden, verplichte arbeid of diensten met inbegrip van bedelarij, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.
Het enkele inzetten van dwangmiddelen (dwang, dreiging, geweld of andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van overwicht of van een kwetsbare positie) levert nog geen uitbuiting op. Er moet ook sprake zijn van een ernstige inbreuk op de vrijheid/integriteit, en van een oogmerk van uitbuiting oftewel een causaal verband tussen het dwangmiddel en de gedraging. De vraag of sprake is van 'uitbuiting' is daardoor sterk verweven met de omstandigheden, waaronder de aard en duur van de tewerkstelling of activiteit, de mate van onvrijwilligheid of onderwerping, en het economisch voordeel dat de verdachte ermee behaalt. Gaat het om werk of activiteiten van minder ingrijpende aard dan seksuele slavernij - zoals huishoudelijke taken - dan dient meer betekenis toe te komen aan de duur, de beperkingen voor de betrokkene en het voordeel voor de verdachte. [1] [2]

2. Beoordeling van de feiten

In deze zaak is het bewijs in overwegende mate gelegen in de verklaringen van aangever. De rechtbank constateert met de verdediging dat de aangever op onderdelen niet consistent is in zijn verklaringen en dat zijn hulpverleners hebben gerapporteerd dat hij niet altijd de waarheid sprak. De rechtbank zal de verklaringen van aangever dan ook met de nodige voorzichtigheid waarderen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen, op basis van het dossier en de zitting, in ieder geval de volgende feiten worden vastgesteld.
Aangever is een kwetsbare jongeman met een benedengemiddeld IQ. Hij had in de ten laste gelegde periode begeleiding van een jobcoach van BaanPlus en van Van Hien Zorg. Hij ontving een Wajong-uitkering en werkte onder andere op een varkensboerderij.
Aangever kreeg in september 2013 een relatie met verdachte. Hij woonde op dat moment nog bij zijn ouders. In november 2013 ging hij op zichzelf wonen. Dit ging niet goed: aangever versliep zich vaak, kwam te laat op zijn werk, zorgde niet goed voor zichzelf, betaalde zijn rekeningen niet en hij bouwde schulden op. Verdachte en medeverdachte raakten betrokken bij de begeleiding en financiële administratie van aangever, zo blijkt uit verslagen van Van Hien Zorg en BaanPlus. Verdachte kreeg een volmacht en een extra bankpas voor de rekening van aangever. In augustus 2014 stopte aangever met de begeleiding door Van Hien Zorg. In augustus 2015 stopte hij ook met zijn werk bij de varkensboerderij. In 2016 ging aangever bij verdachte en medeverdachte in huis wonen.
De relatie met verdachte was toen al voorbij. Er werd afgesproken dat aangever - net als verdachte - kostgeld zou gaan betalen aan medeverdachte en hiervoor werd een kostgangers-overeenkomst opgesteld en aan de gemeente gestuurd. Aangever zou € 500,- per maand gaan betalen. Aangever deed huishoudelijke taken in de woning van verdachte en medeverdachte en sleutelde in de garage aan auto’s, zowel alleen als samen met medeverdachte.
Op 25 juni 2018 vertrok aangever ‘s nachts uit de woning. Nog diezelfde ochtend hebben de verdachte of de medeverdachte het saldo van de bankrekening van aangever (€ 651,31) overgemaakt naar de bankrekening van medeverdachte.
Toetsend aan het geschetste juridische kader zal de rechtbank een aantal aspecten bespreken die van belang zijn voor de beoordeling van de verdenking van mensenhandel.
Het dwangmiddel geweld
Aangever heeft verklaard dat hij zowel door verdachte als door medeverdachte werd mishandeld. Hij noemt in het bijzonder een mishandeling door medeverdachte die door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gezien zou zijn. Desgevraagd hebben [getuige 1] en [getuige 2] echter aangegeven dit niet te hebben gezien: zij hebben enkel gezien dat aangever op enig moment een blauw oog had, waarover aangever (later) heeft gezegd dat dit door medeverdachte zou zijn veroorzaakt. Nu de rechtbank ook overigens onvoldoende steun ziet voor het gebruik van geweld tegen aangever - laat staan voor het vereiste causale verband tussen geweld en de tenlastegelegde sub-onderdelen -, acht de rechtbank het dwangmiddel geweld niet bewezen.
De dwangmiddelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Aangever verkeerde door zijn beperkingen in een kwetsbare positie. Verdachte en medeverdachte waren hiervan op de hoogte. Zij hadden vanaf enig moment ook overwicht op aangever omdat hij van hen afhankelijk was voor huisvesting en omdat verdachte en medeverdachte over zijn inkomsten en bankpas konden beschikken.
De aard en duur van de werkzaamheden en de beperkingen voor aangever
Aangever woonde bij verdachte en medeverdachte in huis. Hij nam daar (een deel van) de huishoudelijke taken op zich en sleutelde aan auto’s, zo blijkt uit de verklaringen van aangever en medeverdachte. Dat aangever dit “van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat” moest doen, wordt enkel door hemzelf verklaard. Getuige [getuige 1] , de overbuurvrouw, heeft weliswaar verklaard dat aangever om 5:15 zijn wekker moest zetten en “alles voor ze deed”, maar het is onduidelijk dit haar eigen waarneming was of dat zij dit hoorde van aangever. Bovendien is gebleken dat aangever tijdens de ten laste gelegde periode ook werk had; aanvankelijk bij de varkensboerderij en later bij een vloerenbedrijf en een meubelmakerij. Het is daardoor minder plausibel dat aangever van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat taken deed in en om de woning (waar hij pas vanaf 2016 woonde).
Dat aangever zijn wekker om 5:15 uur moest zetten met het oog op huishoudelijke taken kan de rechtbank niet vaststellen. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat aangever moeite had met opstaan, regelmatig te laat kwam op zijn werk en dat zij hem daarom hielpen om op tijd (uit bed) te komen. Dat verdachte inderdaad te laat kwam op zijn werk, blijkt onder andere uit verslagen van de jobcoach en de verklaring van [naam 2] , aangevers werkgeefster op de varkensboerderij. Zij verklaarde dat aangever om 8:00 uur (en soms ook vroeger) moest beginnen en dat hij aan haar en haar man andere redenen opgaf voor het te laat komen.
Aangever heeft verklaard dat hij geen medische zorg en geen of onvoldoende eten zou krijgen van verdachte en medeverdachte. Voor het onthouden van medische zorg is geen steun in het dossier. In het dossier zitten stukken die zien op bezoeken aan de huisarts en tandarts. Voor het onvoldoende te eten krijgen zou steun kunnen worden gevonden in de verklaring van [naam 2] . Zij verklaarde dat aangever sterk vermagerde in de periode dat hij bij hen werkte. Echter: aangever woonde pas in 2016 in bij verdachte en medeverdachte, terwijl hij al in augustus 2015 was gestopt met het werk bij [naam 2] . Getuige [getuige 1] heeft ook verklaard dat aangever vertelde dat hij soms geen of weinig te eten kreeg. Dit betreft echter geen eigen waarneming maar een verklaring ‘van horen zeggen’, waarmee voorzichtig dient te worden omgesprongen.
Het niet kunnen beschikken over de eigen inkomsten kan worden gezien als een beperking voor aangever. De rechtbank constateert echter ook dat hij niet in staat was om zijn financiën zelf te beheren en om zijn schulden af te lossen. Dit volgt uit zijn eigen verklaring en uit verslagen van Van Hien Zorg en BaanPlus. Ook heeft aangever tegenstrijdig verklaard over het overnemen van zijn financiën door verdachte en medeverdachte. Hij verklaarde enerzijds dat hij hiertoe werd gedwongen: medeverdachte zou hem in het gezicht hebben geslagen om hem te dwingen zijn inlogcode af te geven, en verdachte zou achter aangevers rug om een volmacht en een extra bankpas voor zijn bankrekening hebben geregeld. Aangever heeft anderzijds ook verklaard dat zijn financiën (aanvankelijk) goed en in goed vertrouwen werden gedaan door verdachte en medeverdachte. Dit volgt ook uit diverse verslagen uit 2014 van Van Hien Zorg. Tegen medewerkers van Van Hien Zorg heeft aangever destijds gezegd dat hij zijn schoonfamilie volledig vertrouwt met zijn financiën, dat zij hem leren hoe hij met geld moet omgaan en dat hij wil dat medeverdachte zijn financiën blijft doen. Het is naar het oordeel van de rechtbank bovendien algemeen bekend dat banken niet zonder toestemming van de rekeninghouder een volmacht of bankpas (mogen) afgeven aan een derde.
Daarom blijft het voor de rechtbank onduidelijk in hoeverre er sprake was van noodzakelijke en gewenste hulp bij de financiën van aangever en in hoeverre er vanaf enig moment sprake was van onvrijwilligheid.
Het economische voordeel van verdachte en medeverdachte
Afgesproken was dat aangever maandelijks € 500,- kostgeld aan medeverdachte betaalde. Dit bedrag is volgens een als getuige gehoorde gemeenteambtenaar wat hoger dan gebruikelijk (€ 350,- à € 400,-), maar dat acht de getuige verklaarbaar doordat medeverdachte zijn uitkering en toeslagen deels zou verliezen zodra aangever bij hen kwam inwonen.
De politie heeft berekend dat aangever € 8.223,65 schade heeft geleden door toedoen van verdachte en medeverdachte. De politie is er bij die berekening vanuit gegaan dat medeverdachte enkel kostgeld zou mogen innen voor één derde deel van de huurprijs van de woning, vermeerderd met de kosten van gas, water en licht voor één persoon. Dit levert kostgeld op van (€ 178,00 + € 70,66 =) € 248,66. Dit uitgangspunt acht de rechtbank onjuist, omdat hierin bijvoorbeeld de kosten ontbreken voor voeding, boodschappen en gemeentelijke belastingen en heffingen. Voorts overweegt de rechtbank - met de als getuige gehoorde gemeenteambtenaar - dat enige financiële compensatie voor het verlies van eigen inkomsten als gevolg van het huisvesten van aangever niet onredelijk is. Dat maakt het onzeker of medeverdachte een (groot) financieel voordeel heeft ontleend aan het betaalde kostgeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van de rekening van aangever geregeld hogere bedragen dan de afgesproken € 500,- aan kostgeld zijn overgemaakt naar de rekening van medeverdachte; voorts werden ook andere overboekingen gedaan, met omschrijvingen als “Essent”, “belasting”, “benzinegeld UWV”, en “Hefpunt”.
De rechtbank overweegt dat dit nog niet betekent verdachte en/of medeverdachte deze bedragen voor zichzelf gebruiken. Het staat immers vast dat aangever schulden had en dat verdachte en/of medeverdachte rekeningen voor hem betaalden; dat hebben zowel verdachte, medeverdachte als aangever zelf verklaard. De omschrijvingen bij de overboekingen zouden hier goed bij kunnen passen. De rechtbank kan echter niet controleren in hoeverre deze bedragen daadwerkelijk kosten dekten die ten behoeve van (schulden van) aangever zijn gemaakt. Het dossier bevat geen volledig overzicht van de rekeningen van aangever, verdachte en medeverdachte, noch een overzicht van de afbetaalde en nog openstaande schulden van aangever. De rechtbank constateert bovendien dat er ook een aantal keren minder dan kostgeld is overgemaakt (€ 300,- op 27 november 2016, € 420,- op 23 december 2016, € 400,- op 23 mei 2017 en € 440,- op 26 juni 2017).
Dat op 24 juni 2018 om 5:37 uur, zeer kort na het vertrek van aangever, € 651,31 is overgemaakt naar de rekening van medeverdachte onder de omschrijving “kostgeld en schulden”, is inderdaad opmerkelijk, gelet op het vroege tijdstip en het gebrek aan instemming van aangever. De rechtbank leidt echter uit het overzicht van transacties af dat er in de maanden mei en juni geen andere overboeking met als omschrijving “kostgeld” van de rekening is gedaan. Het is dan ook niet ondenkbaar dat aangever dit bedrag daadwerkelijk nog aan medeverdachte verschuldigd was.
De rechtbank constateert dat het overgrote gedeelte van de overboekingen - waaronder alle overboekingen met als omschrijving “kostgeld” - van de rekening van aangever naar de rekening van medeverdachte is gegaan. Dit betreft geen rechtstreeks economisch voordeel van verdachte. Voor zover zou kunnen worden betoogd dat verdachte minder kostgeld aan haar vader hoefde te betalen doordat aangever ook kostgeld aan hem ging betalen, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende volgt uit het dossier. Uit het financiële overzicht blijkt dat verdachte in de periode van 2 februari 2015 tot 23 januari 2019 maandelijks kostgeld aan medeverdachte overmaakte, waarbij de bedragen uiteenliepen van € 140,- tot € 400,-, maar van een afname van de bedragen vanaf het moment dat aangever bij hen in huis kwam wonen, blijkt in het geheel niet.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte spullen bestelden en betaalden van de rekening van aangever, waar aangever zelf geen weet van had. Gemeenteambtenaar [naam 3] heeft dit bevestigd, zij het ‘van horen zeggen’. De rechtbank ziet hiervoor echter geen bevestiging in de vorm van rekeningen of overschrijvingen, waardoor de hoogte van dit (mogelijke) voordeel voor verdachten evenmin kan worden vastgesteld.
Al met al kan de rechtbank niet vaststellen of, en in hoeverre, de verdachten financieel voordeel hebben gehad door aangever in huis te nemen en zijn financiën te gaan doen.

3. Conclusie

In het geschetste juridische kader is voor bewezenverklaring van mensenhandel noodzakelijk dat sprake is van uitbuiting. Bij de beoordeling daarvan weegt de rechtbank drie factoren, te weten de aard en duur van de tewerkstelling of activiteit, de beperkingen voor aangever en het economische voordeel voor verdachte(n). In deze zaak gaat het - kort gezegd - om huishoudelijke taken en het sleutelen aan auto’s. De (kwetsbare) aangever deed dat in opdracht, in en bij de woning waar hij als kostganger verbleef. Verdachte en medeverdachte voerden het beheer over zijn inkomsten en uitgaven, maar de rechtbank kan niet vaststellen of dit tegen de wil van aangever gebeurde. Evenmin kan worden vastgesteld of zij hierdoor financieel voordeel hebben genoten. De rechtbank komt daarmee tot de slotsom dat de voor uitbuiting relevante factoren, ook in onderlinge samenhang, van onvoldoende gewicht zijn om uitbuiting bewezen te verklaren. Er was weliswaar sprake van een kwetsbare positie en van een overwicht dat voortvloeide uit feitelijke omstandigheden, maar hiermee is (het oogmerk van) daadwerkelijke uitbuiting nog niet komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.
Tan aanzien van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling komt de rechtbank - in overeenstemming met hetgeen hiervoor is overwogen over het (dwangmiddel) geweld - evenmin tot een bewezenverklaring, nu ook voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte zal daarom volledig worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 8.223,65 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Nu de rechtbank feit niet bewezen acht waaruit de schade zou zijn ontstaan, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 1] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. K. Post en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2021.
Mrs. Bosker en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 18.
2.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca), HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.