ECLI:NL:RBNNE:2021:4395

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
21/012502 Bezwaarschrift DNA
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA van een minderjarige veroordeelde met betrekking tot de verwerking van DNA-profiel

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2002, had een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren opgelegd gekregen voor het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Het bezwaarschrift was ingediend op 20 augustus 2021 en richtte zich tegen de beslissing van de officier van justitie om DNA-materiaal af te nemen. De verdediging voerde aan dat de minderjarigheid van de veroordeelde en de aanstaande wetswijziging, die rekening zou houden met de leeftijd en opgelegde straf, een uitzonderingssituatie vormden die de verwerking van het DNA-profiel onterecht maakte.

De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen wetsvoorstel was ingediend en dat de uitzonderingsgrond voor minderjarigen niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een generieke uitzondering voor minderjarigen en dat anticipatie op mogelijke toekomstige wetgeving niet gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de positieve ontwikkeling van de veroordeelde sinds het delict, de gevolgen van de DNA-verwerking disproportioneel zouden maken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Deze beslissing is in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat de minderjarigheid van een veroordeelde in overweging moet worden genomen, maar dat dit niet automatisch leidt tot een uitzondering op de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
rekestnummer 21/012502
parketnummer 18/840012-20
beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 14 oktober 2021 op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ingediend door:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] te [woonplaats],
domicilie kiezende te Vissersdijk 16-20 te Winschoten,
ten kantore van mr. W.G. ten Have, advocaat,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Het bezwaarschrift is op 20 augustus 2021 ingekomen ter griffie en richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, ten behoeve waarvan op bevel van de officier van justitie van 2 juli 2021 op 6 augustus 2021 bij veroordeelde celmateriaal is afgenomen. De behandeling van het bezwaarschrift zal met instemming van de raadsman en de officier van justitie schriftelijk worden afgedaan. Op 8 september 2021 heeft officier van justitie mr. D. Homans-de Boer haar standpunt naar voren gebracht, waarop mr. W.G.
ten Have op 22 september 2021 zijn visie heeft gegeven.

Standpunten

Het
standpunt van de veroordeeldekomt er – zakelijk weergegeven – op neer dat op grond van de bijzondere omstandigheden alsmede de persoon van veroordeelde, gelet op zijn minderjarigheid ten tijde van het plegen van het feit, sprake is van een uitzonderingssituatie waarin geen sprake kan zijn van bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
De raadsman wijst erop dat veroordeelde sinds het feit geen politie- en justitie contacten meer heeft gehad en bovendien dat hij voor zijn veroordeling ook niet bij justitie in beeld was. Blijkens een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming heeft veroordeelde laten zien zijn best te doen en afstand te nemen van zijn vrienden van weleer. Verder is hij gestopt met blowen, heeft hij een zinvolle dagbesteding en sport hij in zijn vrije tijd.
Daarnaast heeft de raadsman aangegeven dat er een wetswijziging aanhangig is waaruit volgt dat de leeftijd van de veroordeelde alsmede de opgelegde straf bij de beoordeling moet worden betrokken. Veroordeelde is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren en daarmee valt hij binnen de categorie waarop de wetswijziging ziet. De verdediging is van mening dat het celmateriaal van veroordeelde niet mag worden verwerkt.
Het
standpunt van de officier van justitiekomt er – zakelijk weergegeven – op neer dat het gewijzigde inzicht van de minister van Justitie en Veiligheid (nog) geen aankomende wetswijziging betreft, maar slechts een voornemen is tot wijziging van de Wet DNA. Tot op heden is er geen wetsvoorstel ingediend, zodat dit voornemen niet moet worden toegepast.
Zij meent voorts dat er geen sprake is van de uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b van de Wet DNA. Volgens de Hoge Raad moet de uitzonderingsgrond beperkt worden uitgelegd, hoewel er gelet op de laatste jurisprudentie meer ruimte is geboden voor de minderjarigheid. Bij de beoordeling heeft zij hiermee rekening gehouden. De officier van justitie wijst erop dat de Raad voor de Kinderbescherming in haar rapport de recidivekans inschat als midden. Uit de justitiële documentatie van veroordeelde blijkt dat hij in december 2019 een transactie heeft gekregen wegens het overtreden van het Vuurwerkbesluit. Er is aldus sprake van enig recidivegevaar. Van een andere bijzondere omstandigheid is niet gebleken. Het bezwaarschrift moet ongegrond worden verklaard.

Beoordeling

Het bevel van de officier van justitie tot afname van DNA materiaal van 2 juli 2021 is
gegrond op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), waarbij als grondslag heeft gediend de veroordeling van veroordeelde voornoemd op
4 juni 2021 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank ter zake van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren. Veroordeelde heeft op 6 augustus 2021 middels afname van wangslijmvlies celmateriaal afgestaan ten behoeve van DNA-onderzoek. Het bezwaarschrift dat veroordeelde heeft ingediend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel is tijdig ingediend, zodat veroordeelde ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift. De gronden van het bezwaar liggen in de minderjarigheid van veroordeelde en in een voornemen van de minister van Justitie en Veiligheid om een wetswijziging in te dienen waarbij in het geval van minderjarigen rekening wordt gehouden met de opgelegde straf.
De Hoge Raad stelt voorop dat tekst, alsmede doel en strekking van de Wet als uitgangspunt hebben dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich één van de in het eerste lid genoemde - en beperkt uit te leggen - uitzonderingen voordoet. Voor een generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat geen ruimte en dit zal ook niet op voorhand in strijd zijn met de belangen van het kind zoals bedoeld in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8234).
Bij brief van 3 april 2018 deelde de Minister aan de Tweede Kamer mee dat hij naar aanleiding van twee uitspraken van de VN-mensenrechtencommissie uit 2017, waarin minderjarigen bezwaar hadden gemaakt tegen de opslag en verwerking van hun DNA na een veroordeling, het voornemen had de Wet op twee punten te wijzigen. Voor minderjarigen zal worden bepaald dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen, indien de opgelegde taakstraf minder is dan 40 uren. Daarnaast wordt de bewaartermijn van DNA-profielen van minderjarigen gehalveerd. Dit voornemen is herhaald in een brief aan de Tweede Kamer van 10 januari 2019.
De rechtbank stelt vast dat tot op heden de voorgenomen wijziging niet in een wetsvoorstel is vastgelegd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad waarin is bepaald dat uitzonderingen in de Wet beperkt moeten worden uitgelegd, niet geanticipeerd mag worden op mogelijk komende wetgeving omdat onduidelijk is hoe de regeling uiteindelijk zal komen te luiden. Dit oordeel is ook in lijn met een recente beslissing van de Hoge Raad op 7 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:626). Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat het nog maar de vraag is of veroordeelde voor genoemde uitzondering in aanmerking zou komen, gelet op de veroordeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren.
De vraag blijft of er in een specifiek geval voor een veroordeelde een uitzondering op de
wettelijke regel moet worden gemaakt.
Op grond van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet, kan een uitzondering worden gemaakt indien redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De aard van het misdrijf in de zaak van veroordeelde (medeplegen van poging tot zware mishandeling) levert geen uitzonderingsgrond op.
Beoordeeld moet worden of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd al dan niet een uitzonderingsgrond kunnen opleveren.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2020 volgt dat de rechter de bijzondere omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was bij de beoordeling moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Ten tijde van het plegen van het feit in december 2019 was veroordeelde zeventien jaar en minderjarig. Op zijn justitiële documentatie staat een transactie vermeld uit diezelfde periode, december 2019, voor een overtreding van het Vuurwerkbesluit. De rechtbank merkt op dat pas anderhalf jaar later, op 4 juni 2021, de strafzaak van veroordeelde op zitting is behandeld. Verder zijn er geen politie- en/of justitiecontacten geweest. Uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming opgemaakt omtrent de persoon van veroordeelde blijkt dat hij sinds het plegen van het feit in 2019 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat het, na een lastige periode, heel goed met hem gaat. De rechtbank constateert dat veroordeelde de positief ingezette lijn heeft weten vast te houden. De jeugdigheid van een minderjarige kan een door hem begaan misdrijf tot een incident maken en in dit geval zijn geen aanwijzingen dat veroordeelde eerder of nog meer (relevante) misdrijven zou hebben gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van geen of een zeer geringe kans op recidivegevaar.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel in dit geval, gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden, evident disproportioneel zijn.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beschikking is gegeven op 14 oktober 2021 door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier.