ECLI:NL:RBNNE:2021:435

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
LEE 20/2069
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar in mijnbouwschadezaak met betrekking tot termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar in een mijnbouwschadezaak. Eiseres had op 15 april 2019 een aanvraag ingediend op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen. Het primaire besluit werd op 15 april 2019 genomen, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard, volgde op 20 mei 2020. Eiseres heeft te laat gereageerd op het primaire besluit, en de rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder het overlijden van haar man, niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat eiseres op de mogelijkheid was gewezen om uitstel te vragen en dat zij ook iemand had kunnen machtigen om namens haar een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres
en
het Instituut Mijnbouwschade Groningen, als rechtsopvolger van de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Op 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een besluit genomen op de door eiseres ingediende aanvraag op grond van het Besluit mijnbouwschade Groningen (het Besluit mijnbouwschade).
Bij besluit van 20 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 28 september 2020 heeft verweerder een korte toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
mr. S.C. Goldbohm.
Het bestreden besluit is namens de minister van Economische Zaken en Klimaat, genomen door de deelcommissie bezwaar van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen.
Op 1 juli 2020 is de Tijdelijke wet Groningen in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet is er een Instituut Mijnbouwschade Groningen (Instituut). Op grond van artikel 21, eerste lid, van deze wet worden de besluiten die zijn genomen door de deelcommissie mijnbouwschade en de deelcommissie bezwaar aangemerkt als besluiten van het Instituut. Op grond van het vierde lid van artikel 21 neemt het Instituut de zaken over in de staat waarin ze zich bevinden. De rechtbank duidt in deze uitspraak daarom zowel de minister als het Instituut als verweerder aan.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van dit beroep neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 9 november 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend op grond van het Besluit mijnbouwschade. Die aanvraag heeft betrekking op de woning op het perceel [adres] te [plaats].
Op 18 februari 2019 heeft een opname op het perceel plaatsgevonden. Van die opname heeft een deskundige van het Nivre is een adviesrapport opgemaakt, gedateerd 18 maart 2019.
Geadviseerd is om geen schadevergoeding aan eiseres uit te keren.
Bij brief van 20 maart 2019 heeft verweerder het adviesrapport aan eiseres toegestuurd en haar in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een zienswijze in te dienen.
Bij e-mailbericht van 1 april 2020 heeft de zaakbegeleider eiseres gewezen op die mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Tevens heeft zij eiseres gewezen op de mogelijkheid van termijnverlenging.
Op 15 april 2019 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Ter motivering van dat besluit heeft hij verwezen naar het adviesrapport.
Bij e-mailbericht van 1 november 2019 heeft eiseres een zienswijze op het adviesrapport ingediend.
Verweerder heeft die zienswijze als bezwaarschrift in behandeling genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat dat niet verschoonbaar te laat is ingediend. Verweerder heeft – kort samengevat – overwogen dat het feit dat eiseres zodanig veel stress ervoer van het adviesrapport dat zij niet op dat rapport kon reageren, geen reden is om de te late indiening te accepteren en de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Volgens verweerder had eiseres iemand kunnen machtigen om een reactie dan wel een bezwaarschrift namens haar in te dienen. De te late indiening is een verzuim waarvan de gevolgen voor rekening van eiseres komen, aldus verweerder.
3.1.
Eiseres voert – kort samengevat – aan dat het civielrechtelijke belang in haar ogen is geschaad doordat een inhoudelijke beoordeling haar is onthouden. Zij is een gedupeerde die nog niet schadeloos is gesteld. Zij meent dat de omstandigheden van dit geval ten onrechte onvoldoende zwaar zijn geacht. Haar man is overleden, waardoor zij met twee puberdochters is achtergebleven. Zij heeft moeten vechten om het hoofd boven water te houden, om haar kinderen op te vangen en om overeind te blijven. Ook moest zij er voor zorgen dat de financiële situatie werd verbeterd. Kort na het zorgen voor en het overlijden van haar man was zij genoodzaakt om weer te gaan studeren om de financiële situatie voor haar gezin veilig te stellen. Volgens eiseres was dat verre van gemakkelijk, met het oog op de zorgen voor de kinderen, het huishouden en haar werk. Zij stelt dat er geen tijd was voor verwerking van het verlies en het trauma dat zij had opgelopen doordat zij 24 uur per dag voor haar man moest zorgen vóór zijn overlijden. Door het ontbreken van een man in huis krijgt eiseres ook het gevoel dat zij niet serieus wordt genomen door instanties als verweerder. Zij loopt overal tegen muren aan. De bestuursrechtelijke rechtsbescherming heeft in dit geval verkeerd uitgepakt, waardoor onvoldoende rekening is gehouden met de menselijke maat, aldus eiseres.
3.2.
In zijn brief van 28 september 2020 heeft verweerder – kort samengevat – aangevoerd dat hij geen aanleiding ziet om het bestreden besluit nader toe te lichten. Voorts heeft hij opgemerkt dat hij terdege begrijpt dat eiseres een moeilijke periode is doorgegaan. Het feit dat zij geen zienswijze of ontvankelijk bezwaar heeft ingediend, betekent volgens verweerder niet dat hij haar schade niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De door haar gemelde schade is door een deskundige opgenomen en beoordeeld. Volgens verweerder vergewist hij zich ook zonder een zienswijze van de deugdelijkheid van een adviesrapport, alvorens hij zijn beslissing neemt. Ook nu bestaat geen aanleiding om aan het onderhavige adviesrapport te twijfelen, aldus verweerder.
3.3.
De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
3.3.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Uit artikel 6:11 van de Awb volgt dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van die termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.3.2.
Niet in geschil is dat het primaire besluit op 15 april 2019 aan eiseres is toegezonden en dat eiseres dat besluit nadien heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn dus is begonnen op 16 april 2019 en dat de laatste dag van de bezwaartermijn 27 mei 2019 was. Evenmin is in geschil dat eiseres eerst op 1 november 2019 op het primaire besluit heeft gereageerd. Die reactie is daarmee niet binnen de bezwaartermijn ingediend.
3.3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van eiseres geen grond vormen om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Het siert eiseres hoe zij haar leven heeft opgepakt na het overlijden van haar man. Hoewel te begrijpen is dat eiseres aangeslagen was door verschillende persoonlijke omstandigheden, ontslaan die omstandigheden haar echter niet van haar verantwoordelijkheid om op tijd het primaire besluit te reageren. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder eiseres in de brief van 18 maart 2019 heeft gewezen op de mogelijkheid om uitstel te vragen voor het indienen van een zienswijze. De zaakbegeleider heeft dat nogmaals benadrukt in het e-mailbericht van 1 april 2019. Voorts is van belang dat verweerder eiseres in het primaire besluit uitdrukkelijk heeft gewezen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen binnen zes weken na de datum van dat besluit. Niet gebleken is dat eiseres geen mogelijkheid had om een andere persoon te machtigen om namens haar een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen. Dat eiseres het op inhoudelijke gronden niet met het primaire besluit en het bestreden besluit eens is, leidt niet tot een ander oordeel omdat die gronden geen betrekking hebben op de vraag of het verschoonbaar is dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier, op 10 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.