ECLI:NL:RBNNE:2021:4249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 21/2482
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake rijvaardigheidsonderzoek en schorsing rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had verzoeker een onderzoek naar zijn rijvaardigheid opgelegd en zijn rijbewijs geschorst, omdat hij als beginnend bestuurder twee keer was veroordeeld voor snelheidsovertredingen. Verzoeker heeft verzocht om zijn rijbewijs terug te krijgen, omdat hij dit nodig heeft voor zijn opleiding en werk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar dat het bezwaarschrift geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter overweegt dat het CBR terecht heeft besloten tot het opleggen van het onderzoek en de schorsing van het rijbewijs, gezien de verkeersveiligheid en de ernst van de overtredingen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2482

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Hornstra),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

In het besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar de rijvaardigheid opgelegd. Daarnaast mag hij in elk geval totdat de uitslag van het onderzoek bekend is niet meer rijden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 september 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Op 9 juli 2021 heeft verweerder een mededeling van de officier van justitie
ontvangen van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid. Reden hiervoor is dat verzoeker op 13 mei 2020 te Meppel de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden met meer dan 40 km/u op een autosnelweg of meer dan 30 km/u op andere wegen en dat verzoeker op 18 augustus 2020 te Onna de toegestane maximumsnelheid heeft overschreden met meer dan 40 km/u op een autosnelweg of meer dan 30 km/u op andere wegen.
2. Verzoeker is sinds 2 februari 2016 in het bezit van een rijbewijs categorie T en sinds
4 augustus 2016 in het bezit van een rijbewijs categorie AM en B. Hij is derhalve, ten tijde van de overtredingen, aangemerkt als beginnend bestuurder.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoeker een onderzoek naar de
rijvaardigheid opgelegd. Verder heeft verweerder de geldigheid van het rijbewijs geschorst, omdat verzoeker als beginnend bestuurder twee maal voor te snel rijden onherroepelijk is veroordeeld.
Beoordeling van het geschil
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure
kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn opleiding en zijn werk. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft. Hij zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.1
De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
4.2
De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vast staat dat verzoeker ten tijde van
de snelheidsovertredingen beginnend bestuurder was en dat de tegen hem uitgevaardigde strafbeschikkingen onherroepelijk zijn.
5.1
Het besluit dat verzoeker voorlopig niet meer mag rijden heeft verweerder gebaseerd op artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) en de artikelen 5 en 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling). Het besluit over het rijvaardigheidsonderzoek heeft verweerder gebaseerd op artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 en artikel 23, tweede lid, van de Regeling en de bijbehorende Bijlage 1, onder A, onderdeel IV. Niet in geschil is dat verzoeker voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van verzoekers rijbewijs te schorsen.
6. Verzoeker heeft aangegeven dat hij voor zijn machinistenopleiding aan het SOMA
college in oktober de mogelijkheid heeft om een examen te doen, maar dat een vereiste voor dit examen is dat hij een aantal draaiuren op een machine heeft gemaakt. Die draaiuren kan hij maken bij zijn werkgever [Naam werkgever] . Voor zijn werkzaamheden als machinist is het hebben van een rijbewijs noodzakelijk. Vervolgens geeft verzoeker aan dat hij de opleggingskosten en de uitvoeringskosten reeds heeft voldaan, maar dat hij van verweerder heeft begrepen dat er een lange wachttijd is voor het afnemen van het onderzoek. Nu verzoeker zijn rijbewijs voor zijn opleiding wel nodig heeft, verzoekt hij de voorzieningenrechter om aan hem – in afwachting van het onderzoek – zijn rijbewijs terug te geven dan wel te bepalen dat hij op werkdagen tussen 7:00 uur en 17:00 uur bepaalde werkzaamheden mag uitvoeren.
6.1
De voorzieningenrechter vat deze grond op als een beroep op artikel 23, vierde lid, van de Regeling. Op basis van dat artikel kan verweerder – als sprake is van het soort verkeersovertredingen dat verzoeker heeft begaan – besluiten af te zien van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
6.2
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat verweerder
heeft onderzocht of sprake is van een dringende reden om van het opleggen van een onderzoek af te zien. Dat betekent dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Regeling, zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schorsing dwingend is. Immers, in dat artikel is bepaald dat in de gevallen bedoeld in artikel 5 van de Regeling, verweerder de geldigheid van het rijbewijs schorst, tenzij hij op grond van artikel 23, vierde lid, van de Regeling afziet van het opleggen van een onderzoek. Dit gebrek kan echter in de beslissing op bezwaar hersteld worden. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat hij geen aanleiding ziet om de gevraagde voorziening te treffen. Daartoe overweegt hij als volgt.
6.3
Als er al enige beoordelingsruimte ligt besloten in artikel 23, vierde lid, van de Regeling, ziet deze ruimte volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling op de samenloop met de zogeheten beginnersregeling (zie Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 346, nr. 3, blz. 7).Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij alleen een dringende redenen aanneemt als verweerder naast een rijvaardigheidsonderzoek ook een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) heeft opgelegd voor hetzelfde feit. De samenloop van een rijvaardigheidsonderzoek en een EMG is niet wenselijk en in dat geval ziet verweerder dus af van het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor deze uitleg van artikel 23, vierde lid, van de Regeling ook in de jurisprudentie aanknopingspunten zijn te vinden. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:RVS:2021:1659).
6.4
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker geen omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan verweerder van het opleggen van het onderzoek heeft moeten afzien. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn opleiding en zijn werk. Met betrekking tot dit betoog overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder de bevordering van de verkeersveiligheid boven het belang van verzoeker bij zijn rijbewijs heeft mogen stellen, zeker nu verzoeker tweemaal een aanzienlijke snelheidsovertreding heeft begaan. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat een rijbewijs voor veel verkeersdeelnemers noodzakelijk is voor een baan of voor andere bezigheden. Verzoeker zit dus niet in een uitzonderlijke situatie. De wettelijke bepaling op grond waarvan de geldigheid van het rijbewijs wordt geschorst, zou geen zin meer hebben als het belang van het kunnen verrichten van werkzaamheden telkens de voorrang krijgt boven de verkeersveiligheid. Bijzondere omstandigheden die dit in verzoekers geval anders maken, zijn er volgens de voorzieningenrechter niet
.Hierbij betrekt hij dat verzoeker op 3 januari 2021 wederom in de fout is gegaan met een snelheidsovertreding.
6.5
Gelet op al het bovenstaande heeft verweerder de belangen bij de bevordering van de verkeersveiligheid zwaarder kunnen laten wegen dan de individuele belangen van verzoeker. Dat betekent dat verzoekers argumenten niet slagen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de schorsing van het rijbewijs bij wijze van een voorlopige voorziening op te schorten.
7. Conclusie is dat het bezwaarschrift geen redelijke kans van slagen heeft. Ook
anderszins ziet de voorzieningenrechter geen grond voor toewijzing van de voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S.I. Havinga, griffier, op 16 september 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 131 Wegenverkeerswet 1994:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst
van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 5 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;
er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);
betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;
betrokkene is als bestuurder van een motorrijtuig rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt;
betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;
betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal of door het niet intrappen van het juiste pedaal;
betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;
bij betrokkene wordt als bestuurder van een motorrijtuig een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰;
bij betrokkene wordt, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;
vervallen;
ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste drie maal proces-verbaal opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij de laatste overtreding moet zijn begaan als houder van een rijbewijs;
betrokkene heeft twee maal als beginnende bestuurder een of meer van de in bijlage 1, onderdeel A, subonderdeel IV, opgenomen feiten begaan en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk veroordeeld, tenzij voor het feit in eerste instantie een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd, dan wel voor deze feiten is tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering uitgevaardigd.
Artikel 6 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23, tweede lid en vierde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
2. Het CBR besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien:
betrokkene op grond van artikel 15, onderdeel d, niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel gedrag en verkeer, of
in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens.
4. Indien de mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet is gedaan op basis van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1[lees: bijlage], vermeld onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens, kan het CBR besluiten af te zien van het opleggen van een onderzoek, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Bijlage 1, onder a, onderdeel IV, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011:
IV. Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens
In de hoedanigheid van beginnende bestuurder, onverminderd het overigens in deze bijlage bepaalde, twee maal een of meer van de navolgende feiten hebben begaan waarvoor hij tijdens of na de in artikel 1, onder beginnende bestuurder, genoemde termijn onherroepelijk is veroordeeld, tenzij voor het feit in eerste instantie een strafbeschikking als bedoeld in artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd, dan wel indien voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering is uitgevaardigd:
overtreding van artikel 5 van de wet;
artikel 5a van de wet;
overtreding van artikel 6 van de wet;
overtreding van artikel 19 van het RVV 1990;
overtreding van de artikelen 20, 21, 22 en 45 RVV 1990;
overtredingen van artikel 62 juncto de borden A1 en A3 van het RVV 1990;
overige overtredingen van het RVV 1990 indien daarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.