ECLI:NL:RBNNE:2021:4045

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
21/003114 wwetgc
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissing uit Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het beroep was ingesteld door de veroordeelde tegen een beslissing van de Court of Appeals of Reggio Calabria, die op 17 maart 2017 een confiscatie had opgelegd van een geldbedrag van € 506.375,00 en enkele horloges. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland op basis van het verstrekte certificaat moet plaatsvinden, zonder dat er ruimte is voor controle op de rechtsgang in Italië.

De rechtbank heeft de verweren van de raadsvrouw verworpen, waaronder het argument dat de beslaglegging eerder onderwerp van een procedure was in Nederland en Italië. De rechtbank oordeelde dat de eerdere beslaglegging niet relevant was voor de huidige procedure, aangezien de huidige beslissing tot confiscatie op een andere juridische basis was genomen. De raadsvrouw voerde ook aan dat de veroordeelde niet adequaat verweer kon voeren omdat een verzoek om vertaling van de Italiaanse beslissing was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving rondom de erkenning van buitenlandse beslissingen geen ruimte biedt voor dergelijke verzoeken.

De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie in redelijkheid tot de beslissing tot erkenning heeft kunnen komen en dat er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing tot confiscatie uit Italië werd erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 21/003114
cjib-zaaknummer 300000146
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 7 juli 2021 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1967,
wonende [straatnaam], [woonplaats],
hierna: veroordeelde,
raadsvrouw mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.

Procesverloop

Op 10 maart 2021 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 2 december 2020 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 17 maart 2017 door de Court of Appeals of Reggio Calabria opgelegde beslissing tot confiscatie van een geldbedrag van € 506.375,00, 4 horloges van het merk Rolex en 1 horloge van het merk Grigiperlo.
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet en diverse stukken ingebracht. De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2021 plaatsgevonden. Veroordeelde is niet verschenen; wel is verschenen zijn raadsvrouw mr. J. Kuijper.

Motivering

1. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2. Het beroep is tijdig en op de juiste wijze ingediend.
3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
4.1.
De raadsvrouw heeft in haar oorspronkelijk ingediende beroepschrift en in de herstelde versie daarvan opgevoerd dat de beslaglegging eerder onderwerp is geweest van een (beslag)procedure in Nederland en in Italië. Dit was op basis van een Italiaanse beslissing van de rechtbank van Reggio Calabria van 27 september 2013. Aan de onderhavige procedure is een andere beslissing ten grondslag gelegd namelijk de beslissing van de rechtbank van Reggio Calabria van 17 maart 2017. Aan de beslissing tot beslaglegging en aan de daarop volgende beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging, kunnen niet twee verschillende beslissingen ten grondslag liggen, aldus de raadsvrouw.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken, en met name het certificaat, naar voren komt dat de uitvaardigende staat de erkenning en tenuitvoerlegging verzoekt van de op 17 maart 2017 gewezen beslissing van de Court of Appeals of Reggio Calabria tot confiscatie van een geldbedrag van € 506.375,00, 4 horloges van het merk Rolex en 1 horloge van het merk Grigiperlo. Dat er eerder op grond van een andere rechterlijke beslissing beslag is gelegd op deze goederen, maakt dit niet anders.
5.1.
De raadsvrouw heeft, met een beroep op artikel 6 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gesteld dat de veroordeelde niet in staat is gesteld adequaat verweer te voeren tegen de beslissing tot erkenning omdat de rechtbank het verzoek van de verdediging tot vertaling van de in de Italiaanse taal gestelde onderliggende beslissing heeft afgewezen.
5.2.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de facultatieve weigeringsgrond genoemd in artikel 25, eerste lid, onder 1 van de WWETGC. De raadsvrouw heeft daarbij gesteld dat, omdat de aanhouding en inbeslagname van de goederen in Nederland hebben plaatsgevonden, het uitgangspunt is dat vervolging in Nederland moet plaatsvinden.
5.3.
De raadsvrouw heeft daarnaast gesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat de zaak in Nederland op een andere wijze zou zijn afgehandeld dan in Italië. Nederland kent immers geen verruimde confiscatiebevoegdheid. Daarnaast geldt dat in Nederland, mocht er zijn vervolgd voor de onderliggende feiten, een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op geheel andere wijze zou zijn beoordeeld. In Nederland zou rekening worden gehouden met legaal verkregen inkomsten en gemaakte kosten. Ook zou een veroordeling voor (mede) witwassen niet reeds daarom wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, aldus de raadsvrouw.
6. De officier van justitie heeft aangevoerd dat alleen bij het vermoeden van ernstige schending van fundamentele rechtsnormen eventueel nadere informatie kan worden gevraagd aan het uitvaardigende land maar dat dit in deze zaak niet aan de orde is. De officier van justitie en de rechtbank zullen naar vaste jurisprudentie de toetsing moeten doen op basis van het overgelegde certificaat aldus de officier van justitie. Dat het in deze zaak gaat om een 'confisca de prevenzione' maakt dit niet anders. De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:383) bepaald dat een dergelijke beslissing tot confiscatie in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd.
7.1.
De rechtbank overweegt dat voorop staat dat aan de diverse binnen de Europese Unie gesloten verdragen het wederzijdse vertrouwen ten grondslag ligt dat de andere lidstaten de uitgangspunten van artikel 6 van het EVRM onderstrepen en naleven. Hieruit vloeit voort dat er geen ruimte is voor controle op de in een andere lidstaat gevoerde rechtsgang of op een in een andere lidstaat genomen beslissing. De wet- en regelgeving rondom de erkenning van in het buitenland genomen beslissingen tot onder andere confiscatie, is dan ook zo ingericht dat de toetsing van de erkenning en tenuitvoerlegging van de in het buitenland genomen beslissing plaatsvindt op basis van het door de buitenlandse autoriteiten verstrekte certificaat, eventueel aangevuld met nadere, door de Nederlandse autoriteiten opgevraagde informatie. Dit is eveneens de reden dat de voorzitter het op 10 mei 2021 door de raadsvrouw per mail gedane verzoek om een in het Nederlands vertaalde versie van de Italiaanse beslissing van 17 maart 2017, heeft afgewezen.
7.2.
De stelling van de raadsvrouw dat, omdat de aanhouding van veroordeelde en de inbeslagname van de goederen in Nederland hebben plaatsgevonden, het uitgangspunt is dat vervolging in Nederland moet plaatsvinden, wordt niet ondersteund door de wet, de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie.
Uit de stukken, en met name het certificaat, komt naar voren dat de veroordeelde jarenlang op de vlucht is geweest voor de Italiaanse autoriteiten en zijn aanhouding en de inbeslagname van het geld en de horloges hebben plaatsvonden op verzoek van de Italiaanse autoriteiten. De grondslag voor de aanhouding van veroordeelde ligt in de verdenking van het plegen van de strafbare feiten van deelneming aan een criminele organisatie, het verhandelen van verdovende middelen, het verhandelen van wapens, munitie en explosieven, witwassen, valsheid in geschrifte en het verhandelen van valse geschriften. Deze strafbare feiten zouden zijn gepleegd vanaf 1999 tot 2007 op het nationale grondgebied van Italië en in andere landen, in het bijzonder in de plaatsen San Luca, Reggio Calabria, Duisburg en Diemen. Voorts vermeldt het certificaat dat veroordeelde ten tijde van zijn aanhouding in het bezit was van grote hoeveelheden drugs, van een vuurwapen, van een geldtelmachine, van een apparaat voor de verificatie van de echtheid van geld en van valse documenten. De beslissing van het Italiaanse Court of Appeals van Reggio Calabria tot de 'confiscatie de prevenzione' heeft als grondslag dat is vastgesteld dat de waarde van de inbeslaggenomen goederen disproportioneel is ten opzichte van de legale inkomsten van veroordeelde, mede in aanmerking genomen dat veroordeelde zich 10 jaar lang verborgen heeft gehouden voor de Italiaanse justitiële autoriteiten en zijn vrouw in de periode van 2008-2009 slechts bescheiden inkomsten had.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie onder deze omstandigheden in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen.
7.3.
Het door de raadsvrouw gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat Nederland niet de mogelijkheid van een verruimde confiscatie bevoegdheid kent, gaat niet op. In de WWETGC is in artikel 1 sub g onder 4 aangegeven dat de WWETGC ook van toepassing is wanneer het gaat om voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie op grond van een in het buitenland geldende verruimde confiscatiebevoegdheid. Hiermee heeft de wetgever aangegeven dat het enkele gegeven dat Nederland geen verruimde confiscatiebevoegdheid kent, geen belemmering is voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Ook in Nederland kan bij een verdenking van deelname aan een criminele organisatie, het verhandelen van verdovende middelen, het verhandelen van wapens, munitie en explosieven, witwassen, valsheid in geschrifte en het verhandelen van valse geschriften beslag worden gelegd op bij de aanhouding van een verdachte aangetroffen geldbedragen en waardevolle horloges. En ook in Nederland kan de rechter vervolgens een beslissing tot hetzij verbeurdverklaring hetzij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel nemen. Dat er in Nederland een andere berekening wordt toegepast bij de beoordeling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maakt niet dat gezegd kan worden dat in Nederland de zaak op een geheel andere wijze zou zijn afgedaan.
8. De mondelinge behandeling van het beroep in raadkamer heeft plaatsgevonden tegelijkertijd met de mondelinge behandeling van het beroep in de zaak Strangio. De raadsvrouw heeft aangegeven dat zij het door de raadsman van Strangio op grond van artikel 25, tweede lid, van de WWETGC gevoerde verweer overneemt. Dit verweer luidt als volgt.
De beslissing tot confiscatie van het geldbedrag en de horloges is gebaseerd op speciale wetgeving in Italië waardoor het mogelijk is om van leden van de maffia goederen af te pakken zonder dat er een rechtstreekse relatie is met een specifiek feit. Het inbeslaggenomen geld en de horloges zijn geen wederrechtelijk verkregen voordeel of iets dergelijks maar het betreft een preventieve beslaglegging met een preventieve confiscatie. Omdat we deze vorm van confiscatie niet kennen binnen het Nederlandse recht zal de officier van justitie naar de inhoud van de beslissing moeten kijken om te toetsen of er geen sprake is van een ontneming in strijd met het EVRM. Dit tegen de achtergrond van de bescherming van het eigendomsrecht. De erkenning door de officier van justitie moet daarom ongegrond worden verklaard en de officier van justitie moet opgedragen worden de onderliggende stukken op te vragen en te laten vertalen zodat beoordeeld kan worden of de door de Italiaanse autoriteiten gegeven motivering aan de beslissing tot confiscatie geen aanleiding is om gebruik te maken van de facultatieve weigeringsgrond.
9. De officier van justitie heeft aangevoerd dat alleen bij het vermoeden van ernstige schending van fundamentele rechtsnormen eventueel nadere informatie kan worden gevraagd aan het uitvaardigende land maar dat dit in deze zaak niet aan de orde is. De officier van justitie en de rechtbank zullen de toetsing moeten doen op basis van het overgelegde certificaat aldus de officier van justitie.
10.1.
De rechtbank overweegt dat de raadsvrouw hogere eisen stelt aan de toetsing door de officier van justitie en de rechtbank dan volgt uit de wet, uit de wetsgeschiedenis of uit jurisprudentie. Uit het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en beslissingen binnen de aangesloten landen vloeit voort dat niet toegekomen kan worden aan een beoordeling van de in het uitvaardigende land gevoerde procedure of de materiële gronden die aan de beslissing ten grondslag liggen.
10.2.
Een beroep op de bescherming van het eigendomsrecht gaat niet op. De rechten en vrijheden van het individu kunnen door de overheid ingeperkt worden bij wet. Dit uitgangspunt is ook verwoord in internationale verdragen die strekken tot bescherming van de rechten van de mens. Het gaat in deze zaak om een (strafrechtelijke) beslissing waarbij aan de veroordeelde een maatregel is opgelegd in de vorm van een beslissing tot confiscatie van een onder veroordeelde inbeslaggenomen geldbedrag. Het vertrouwensbeginsel dat geldt tussen de verschillende landen binnen de Europese Unie maakt dat ervan uit moet worden gegaan dat de betreffende beslissing overeenkomstig de wet genomen is en daarmee niet in strijd is met het recht op vrijheid van eigendom.
11. De rechtbank verwerpt de namens veroordeelde gevoerde verweren.
12. De rechtbank is van oordeel dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn die de officier van justitie had moeten toepassen bij de beoordeling van het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde beslissing tot confiscatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond en in redelijkheid tot de beslissing tot erkenning heeft kunnen komen. De rechtbank zal het ingestelde beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 7 juli 2021 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier.