Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De waarde van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris is zeer gering, omdat getuigen en verdachten elkaar hebben gesproken, het dossier door hen is gelezen en hun verklaringen afwijken van hetgeen eerder bij de politie is verklaard. Bovendien heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bang is voor represailles vanuit de hoek van verdachten nadat hij is benaderd met de boodschap dat hij zijn aangifte beter kan intrekken. Mogelijk heeft hij naar aanleiding hiervan zijn verklaring bijgesteld en afgezwakt. Er moet dan ook worden uitgegaan van de verklaringen zoals die bij de politie zijn afgelegd. Vijf verdachten hebben handelingen gepleegd ten opzichte van één slachtoffer. Het feit kent een langere duur en meerdere elkaar opvolgende aanvallen en gedragingen. Er kan wettig en overtuigend bewezen worden dat medeverdachte [medeverdachte 1] met een krik heeft geslagen op het hoofd van aangever. Dit is onderdeel geweest van het tegen aangever gepleegde geweld. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft geslagen, maar de camerabeelden tonen een ander beeld van zijn rol. Verdachte is de eerste die aangever van achteren beetpakt, waarna het gevecht is ontstaan. Gelet op de beschrijvingen van de camerabeelden heeft verdachte aangever vastgepakt, geduwd/getrokken, over hem heen gebogen en vervolgens een slaande beweging gemaakt. Ondanks dat verdachte niet met de krik heeft geslagen, had hij kunnen vermoeden dat er veelvuldig, maar ook dergelijk geweld zou worden gebruikt. Gelet op het samenstel van geweld was ook verdachte zijn opzet gericht op het geheel aan handelingen dat is gepleegd gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl dit niet is voltooid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en heeft erkend dat een veroordeling kan volgen voor het subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het slaan met de krik en het schoppen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Camerabeelden
De rechtbank constateert dat de camerabeelden van de vechtpartij bestaan uit een reeks van opeenvolgende stilstaande beelden (zgn. “stills”) waarop geen bewegingen, maar slechts suggesties van bewegingen waarneembaar zijn. Bovendien ontbreken er op meerdere momenten een (groot) aantal seconden tussen twee stills. Hoewel er beelden beschikbaar zijn, kennen deze hun beperkingen.
Slaan met een autokrik
Aangever en getuige [getuige 1] hebben direct na het geweldsincident in de nacht van 7 maart 2021 tegenover de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever met een autokrik in zijn gezicht heeft geslagen. [medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat hij die nacht een autokrik in handen heeft gehad, maar heeft consequent ontkend daarmee aangever te hebben geslagen. De andere getuigen en verdachten hebben niet gezien dat aangever met een autokrik is geslagen.
Aangever en getuige [getuige 1] zijn kort voor de behandeling ter terechtzitting bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord. Beiden hebben toen verklaard dat zij destijds van de ander hebben gehoord dat aangever met de autokrik was geslagen maar dit niet zelf te hebben waargenomen. Aangever heeft verder verklaard dat hij dacht dat zijn neus gebroken was, maar dat hij geen arts heeft bezocht. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat aangever zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft afgezwakt uit angst voor represailles. Bovendien heeft niet alleen aangever anders verklaard dan bij de politie, maar ook [getuige 1] . Daarnaast is er geen letselverklaring waaruit volgt welk letsel aangever daadwerkelijk aan het incident van 7 maart 2021 heeft overgehouden en waardoor dat is veroorzaakt. Met andere woorden, er staat niet vast dat het op de beelden waar te nemen bloed op het gezicht van aangever duidt op een gebroken neus, noch dat het bloed is veroorzaakt door een klap met een krik in het gezicht.
Gelet op het voorgaande en nu uit de stills enkel is af te leiden dat [medeverdachte 1] de krik in zijn handen had en deze op enig moment boven zijn hoofd heeft gehouden, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te stellen dat aangever met een autokrik op zijn hoofd dan wel ergens anders op zijn lichaam is geslagen.
Schoppen
Uit het dossier blijkt dat aangever heeft verklaard dat hij veelvuldig door meerdere personen is geschopt. Uit de stills kan worden afgeleid dat er tijdens het incident door verdachte en zijn medeverdachten poses zijn aangenomen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm lijken op schoppen. Op de stills is echter niet te zien of dit daadwerkelijk schoppen zijn geweest, evenmin of aangever met de voeten van (een van) de verdachte(n) is geraakt. Daarnaast heeft behalve aangever geen enkele verdachte of getuige, uit de groep van aangever noch uit de groep van verdachten, verklaard dat aangever is geschopt. Ten slotte mist ook hier een letselverklaring waaruit zou kunnen blijken dat aangever letsel heeft opgelopen dat past bij het (meerdere malen) geschopt zijn. Op basis hiervan acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat aangever is geschopt.
Gelet op het hiervoor overwogene resteert ten aanzien van het primair ten laste gelegde als uitvoeringshandeling enkel het tegen het hoofd slaan en/of stompen. De rechtbank acht bewezen dat daarvan sprake is geweest. Zonder hier de vraag te beantwoorden of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten, levert het enkele slaan en/of stompen tegen het hoofd naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer een poging tot zware mishandeling op. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet duidelijk geworden waar op zijn hoofd aangever precies is geraakt, met hoeveel kracht hij op het hoofd is geslagen/gestompt, noch hoe vaak. Daarom kan niet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat aangever door het slaan/stompen tegen zijn hoofd zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Alleen al daarom zal verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, acht de rechtbank niet bewezen dat aangever met een autokrik tegen zijn hoofd is geslagen. Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat er tegen het lichaam van aangever is geschopt. Verdachte zal daarom ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het overige subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021060083 van 2 april 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 7 maart 2021, omstreeks 01.00 uur bevond ik mij op [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ben in de lift gestapt om naar beneden te gaan. Ik zag en voelde dat ik hard in mijn gezicht werd geslagen. Ik voelde dat ik met gebalde vuisten werd geslagen. Ik voelde dat ik vele harde en rake klappen in mijn gezicht kreeg. Ik zag dat een van de jongens een autokrik in zijn handen had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Omstreeks 01:00 uur stond ik op de balustrade van de flat [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ben in de lift naar beneden gegaan. Ik zag meerdere mannen in de centrale hal staan. Ze sloegen [slachtoffer] tegelijk.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2021, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 8 maart 2021 bekeek ik, verbalisant Jansma, de camerabeelden van 7 maart 2021 van de Flat, gelegen aan [straatnaam] te Leeuwarden.
Afbeelding 16: Op het moment dat [getuige 1] richting de lift loopt komt aangever [slachtoffer] de lift uit stappen. Achter hem aan lopen [medeverdachte 2] en [verdachte] de lift uit.
Afbeelding 22: [medeverdachte 3] en [slachtoffer] staan tegenover elkaar. [verdachte] staat dicht op dit gesprek.
Afbeelding 24: Direct hierna pakt [verdachte] [slachtoffer] van achteren beet. [slachtoffer] heeft zijn hoofd gekeerd naar [verdachte] . [medeverdachte 1] rent op [slachtoffer] en [verdachte] af.
Afbeelding 26: [medeverdachte 2] pakt de capuchon van [slachtoffer] vast.
Afbeelding 34: [medeverdachte 1] komt los en gaat weer naar het gevecht toe.
Afbeelding 67: [medeverdachte 3] houdt met zijn linker hand de trui van [slachtoffer] vast.
Afbeelding 68: [medeverdachte 3] blijft [slachtoffer] vast houden.
Afbeelding 86: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden tegengehouden.
Afbeelding 87: …(
er is)goed waar te nemen dat hij (
[slachtoffer] )gewond geraakt is. (
onder)Zijn neus (
veel)bloed. Zijn bloed ligt op de vloer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 maart 2021, opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik ging naar een feestje in Leeuwarden met [medeverdachte 1] . Ik weet dat [medeverdachte 3] er ook was. Op een gegeven moment gingen we weg. Dit was op 7 maart 2021. Toen ik beneden kwam zag ik [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] staan in die gang. Ook zag ik beneden een Nederlander. Deze Nederlander lag later op de grond. Iedereen schreeuwde. Toen ik beneden de lift uit kwam zag ik [medeverdachte 1] meteen al staan met een krik in zijn hand. Ik hoorde dat hij schreeuwde. [medeverdachte 1] zei dat ik hem los moest laten. Dit deed ik toen. Ik zag dat die Nederlander op de grond lag. [medeverdachte 1] ging ook meteen weer lopen in de richting van die Nederlander. Ik zag dat die Nederlander bloed had bij zijn neus.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 augustus 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [getuige 3]:
U houdt mij voor dat het gaat om 7 maart 2021. Er was een feestje bij mijn moeder. Op dat feestje waren onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] . Mijn zus en [medeverdachte 3] gingen naar beneden. [medeverdachte 1] ging daar ook achteraan. Er werd aangebeld dat er een ruzie was. Wij zijn naar beneden gegaan. Ik zag [medeverdachte 1] naar binnen komen, hij was best boos. [medeverdachte 1] wilde naar de onbekende man. Ik was de hele tijd bezig met [medeverdachte 1] . Ik heb hem tegengehouden. Ik wilde voorkomen dat er een groot gevecht zou komen.
6. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [medeverdachte 3] :
Het slachtoffer de heer [slachtoffer] , zijn naam ken ik uit het dossier, kwam naar beneden. Er waren heel veel bewegingen, getrek en geduw. Ik heb hem ook vast gehouden en 1 of 2 klappen uitgedeeld.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
We hebben gezeten bij de flat in Leeuwarden. Het heet [straatnaam] . Die jongen werd geslagen. Toen die man uit de lift sprong heb ik de capuchon naar achteren getrokken.
8. Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van 10 maart 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
U vraagt mij wat ik deed aan [straatnaam] in Leeuwarden. Ik ben daar bij geweest.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 7 maart 2021 rond 1:00 uur in de nacht heeft er in een portiek van een flat aan [straatnaam] in Leeuwarden een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en aangever anderzijds. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er daarbij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] geweld jegens aangever is gebruikt, in die zin dat aangever is vastgepakt en tegen het hoofd is geslagen en/of gestompt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een bijdrage aan dit geweld geleverd doordat hij aangever heeft vastgepakt, waarna de situatie (nog meer) is geëscaleerd.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde en bewezen te verklaren geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1008 volgt dat de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘openlijk’ in niet-evidente gevallen, zoals een portiek, nadere aandacht verdient. Daarbij dient onder meer de potentiële waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen vanaf de openbare weg, de (on)toegankelijkheid van die ruimte voor een ieder en de aanwezigheid van in zekere zin willekeurig publiek in de ruimte te worden betrokken. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de toegangsdeur van het portiek op het moment van de geweldpleging enkel toegankelijk was voor bewoners van de flat. Niet kan worden vastgesteld dat een ieder zomaar in en uit kon lopen, zoals de officier van justitie heeft betoogd. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de centrale toegangsdeur tussen 19.00 uur en 06.00 uur op slot was en enkel nog toegankelijk was voor bewoners, zoals de politie heeft opgetekend. Op de beelden zijn alleen bewoners dan wel bezoekers van bewoners te zien die het portiek verlaten dan wel er binnenkomen. Niet te zien op de beelden is echter of zij naar binnen kunnen gaan zonder daarvoor een aanvullende handeling te verrichten, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie op 7 maart 2021 rond 01.00 uur anders was dan wat als uitgangspunt heeft te gelden. Op pagina 10 van het dossier is een foto opgenomen waarop de ingang van het portiek vanaf de openbare weg zichtbaar is. De rechtbank heeft deze foto vergeleken met de camerabeelden en stelt vast dat de deur naar de lift en het raam links daarvan, voor welke de geweldpleging in ieder geval deels heeft plaatsgevonden, op zowel de foto als op de camerabeelden zichtbaar is. Wanneer men meer rechts van de positie van degene die de foto heeft gemaakt (op pagina 10 van het dossier) voor de ruit zou hebben gestaan, zou bovendien een nog groter gedeelte van het portiek en met name van de hoek waarin de geweldpleging tegen aangever zich heeft voltrokken, zichtbaar zijn geweest. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de geweldpleging vanaf de openbare weg zichtbaar was. Ondanks het feit dat er sprake was van een avondklok kon willekeurig publiek de openlijke geweldpleging dus waarnemen, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ‘openlijke’ geweldpleging.