ECLI:NL:RBNNE:2021:40

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/18/199766 / FA RK 20-1582
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsverzoek kinderalimentatie en verdeling van draagkracht

In deze zaak heeft de vrouw een wijzigingsverzoek ingediend met betrekking tot de alimentatie voor de kinderen, die voortkomt uit het in 2009 ontbonden huwelijk met de man. De vrouw verzoekt de rechtbank om de man te verplichten een bijdrage van € 250,00 per kind per maand te betalen, terwijl de man zich verzet en stelt dat hij slechts € 16,00 per kind per maand kan betalen. De rechtbank heeft de zaak op 6 januari 2021 mondeling behandeld, waarbij de rechter met beide partijen en hun advocaten heeft gesproken. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw, en de man heeft ook twee kinderen uit een andere relatie.

De rechter heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden is, namelijk de positie van de gemeente in verband met de uitkering van de vrouw. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 314,-- per maand, maar de gezamenlijke draagkracht van de partijen is ontoereikend om volledig in deze behoefte te voorzien. De man heeft een draagkracht van € 55,-- per kind per maand, maar de rechter heeft geoordeeld dat de zorgkorting niet in aanmerking genomen kan worden, omdat het tekort aan draagkracht groter is dan het bedrag dat correspondeert met de zorgkorting.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen vastgesteld op € 55,-- per kind per maand, met ingang van 7 augustus 2020. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het verzoek van de vrouw voor het overige afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/199766 / FA RK 20-1582

Alimentatiebeschikking van 12 januari 2021 in de zaak van

[de vrouw] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna ook "de vrouw" wordt genoemd,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes, die kantoor houdt in Hoogezand,
en

[de man] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna ook "de man" wordt genoemd,
advocaat: mr. E. Henkelman, die kantoor houdt in Groningen.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift van de vrouw, dat de rechtbank heeft ontvangen op 7 juli 2020. Daarin verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de man met ingang van de datum van indiening van haar verzoekschrift als bijdrage in de kosten van de kinderen een bedrag van € 250,00 per kind per maand zal voldoen.
Op 22 september 2020 heeft de rechtbank een verweerschrift van de man ontvangen. Daarin concludeert de man tot afwijzing van het verzoek van de vrouw, dan wel tot vaststelling van een bijdrage met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op een bedrag van € 16,00 per kind per maand.
Op 6 januari 2021 heeft is het verzoek mondeling behandeld. De rechter heeft toen gesproken met partijen en hun advocaten.
[minderjarige 1] is uitgenodigd om voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de rechter te spreken. Hij heeft van die uitnodiging geen gebruik gemaakt.
Ten slotte is bepaald dat vandaag deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.
Uit het in 2009 door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen zijn de volgende nu nog minderjarige kinderen geboren:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2004 te [geboorteplaats 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2008 te [geboorteplaats 2] .
Beide kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
De man heeft uit een andere relatie twee kinderen, [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2013 te [geboorteplaats 3] en [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2011 te [geboorteplaats 4] .
Partijen hebben na hun scheiding afspraken gemaakt over een door de man te betalen bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Die afspraken hebben zij steeds gewijzigd al naar gelang de omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Laatstelijk hebben partijen over de hoogte van de door de man te betalen bijdragen afspraken gemaakt, toen beide kinderen weer bij de vrouw gingen wonen. Op grond van die afspraken betaalt de man vanaf 1 juli 2020 maandelijks € 51-- per kind per maand aan de vrouw.

De beoordeling

Wat wil de vrouw?
De vrouw wil dat opnieuw wordt beoordeeld hoe de kosten van de kinderen tussen partijen moeten worden verdeeld. Zij voert daartoe aan dat de gemeente waarvan zij een uitkering krijgt wil dat zij de man opnieuw aanspreekt tot betaling van alimentatie, hoewel de man wat haar betreft zijn verplichtingen goed nakomt.
Wat wil de man?
De man voert tot zijn verweer aan dat hij de door de vrouw verzochte bijdragen niet kan betalen. Hij wijst erop dat hij vier kinderen heeft en dat ieder van die kinderen een gelijke behoefte heeft en dat hij in die behoefte niet volledig kan voorzien. De man rekent aan de rechtbank voor dat hij een financiële draagkracht heeft ter grootte van € 55,-- per kind per maand en dat hij voor de in deze procedure betrokken kinderen per saldo € 16,-- per kind per maand aan de vrouw kan betalen.
Wat staat er in de wet en wat volgt uit relevante rechtspraak?
Omdat eerder alimentatie is overeengekomen en/of is vastgesteld, is het verzoek van de vrouw een wijzigingsverzoek.
Artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (hierna "BW") geeft een regeling voor het wijzigen van een door de rechter vastgestelde of overeengekomen alimentatie. Uit dat artikel blijkt dat voor een dergelijke wijziging sprake moet zijn van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarbij partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor wijziging van de onderhoudsbijdrage. Alleen die wijzigingen waardoor het aanvankelijk vastgestelde of overeengekomen bedrag niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven, zijn in dit opzicht rechtens relevant. Als de onderhoudsbijdrage voor het kind bewust en in het belang van de man en vrouw is vastgesteld op een hoger bedrag dan nodig is voor het kind omdat daarin een component voor het levensonderhoud van de vrouw is begrepen, kan een verzoek tot wijziging van die bijdrage niet worden gegrond op de stelling dat de onderhoudsbijdrage voor het kind van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan (HR 26 maart 1999, NJ 1999/430).
De rechter is vrij te beoordelen aan welke omstandigheden hij bij zijn beslissing betekenis wil toekennen en tevens welke betekenis hij daaraan wil toekennen (HR 27 maart 1998, NJ 1998, 551). Als een vastgestelde of overeengekomen alimentatie voor wijziging vatbaar is, moet de nieuwe uitkering worden bepaald aan de hand van alle op dat moment bestaande omstandigheden (HR 7 december 1990, NJ 1991/201 en HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4724 en HR 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7672).
Wat vindt de rechter van het wijzigingsverzoek?
De vrouw heeft deze procedure ingeleid met een wijzigingsverzoek. Tijdens de mondelinge behandeling is toereikend gebleken dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, die een herberekening van de alimentatieverplichting rechtvaardigt. Die wijziging van omstandigheden betreft de positie die de gemeente inneemt in verband met de aan de vrouw verstrekte uitkering. De rechter zal daarom het wijzigingsverzoek behandelen.
De rechter zal de kosten van verzorging en opvoeding tussen partijen altijd willen verdelen aan de hand van de rekenregels die alle rechtbank en hoven gebruiken. Die rekenregels worden wel de “Tremanormen” genoemd, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. De rechter volgt de aanbevelingen die in die rekenregels zijn opgenomen en motiveert hierna wanneer hij van die aanbevelingen afwijkt.
Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat partijen het eens zijn over de behoefte van hun kinderen en zij hebben aan de rechtbank verteld dat die behoefte kan worden vastgesteld op
€ 314,-- per maand.
Partijen waren het er ook over eens dat hun gezamenlijke draagkracht ontoereikend is om volledig in de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien.
Op grond van een daarop gerichte aanbeveling in de hiervoor bedoelde rekenregels, brengt dit met zich dat de hoogte van een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage moet worden gemaximeerd op zijn financiële draagkracht.
De man heeft een draagkrachtberekening en onderbouwende bewijsstukken in het geding gebracht. Die draagkrachtberekening is door de vrouw niet weersproken en komt de rechter ook als juist voor. Uit die draagkrachtberekening volgt dat de man een draagkracht heeft van € 55,-- per kind per maand.
De man rekent de rechter echter voor dat hij gelet op de feitelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het daarbij behorende zorgkortingspercentage van 25%, in staat is om per saldo € 16,-- per kind per maand aan de vrouw te betalen. De rechter volgt de man daarin niet.
Er is in deze zaak sprake van een tekort aan draagkracht ter grootte van (€ 314,-- -/- € 110,--) € 204,-- per maand. In de toepasselijke rekenregels wordt aanbevolen dat in het geval van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de betrokken kinderen te voorzien, de beschikbare draagkracht in beginsel gelijk wordt verdeeld over alle kinderen waarvoor de betrokkene onderhoudsplichtig is, tenzij er een aantoonbaar verschil in behoefte bestaat.
Een aantoonbaar verschil in behoefte is niet gesteld en ook overigens niet gebleken. De rechter zal daarom de beschikbare draagkracht van de man over de vier kinderen van de man verdelen. Die totale draagkracht van de man stelt de rechtbank op grond van de berekening van de man vast op (4 x € 55,--) € 220,--. Voor de betrokken kinderen in deze procedure kan de man daarom € 55,-- per kind per maand betalen.
Dit betekent dat de rechter geen rekening houdt met de zorgkorting. Daarvoor is redengevend dat het aandeel van de man in het tekort aan draagkracht groter is dan het bedrag dat correspondeert met zijn zorgkorting.
De rechter zal deze bijdrage vaststellen met ingang van 7 augustus 2020. Voor die ingangsdatum is redengeven dat de rechtbank het verzoek van de vrouw heeft ontvangen op 7 juli 2020 en de man in de maand daarop volgend in ieder geval rekening kon houden met een wijziging van de door hem te betalen bijdrage.

De beslissing

De rechter:
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en op voeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op € 55,-- per kind per maand, met ingang van 7 augustus 2020, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: BvdV