ECLI:NL:RBNNE:2021:3980

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
18/067495-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in portiek van flat te Leeuwarden met meerdere verdachten

Op 7 maart 2021 heeft de verdachte samen met anderen openlijk geweld gepleegd in een portiek van een flat in Leeuwarden. Het geweld bestond uit het vastpakken en het slaan/stompen tegen het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij niet met een autokrik heeft geslagen, wel een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de camerabeelden in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de zwaarste aanklacht van poging tot zware mishandeling. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar is wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van het geweld op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/067495-21
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/750037-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 september 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
postadres: [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 augustus 2021.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I. Kluiter, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in een portiek/centrale hal van een flat, gelegen aan of bij [straatnaam] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- met een autokrik, althans met een zwaar en/of hard voorwerp, tegen het hoofd heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2021 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, openlijk, te weten in een portiek/centrale hal van een flat, gelegen aan of bij [straatnaam] , aldaar, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- (met kracht) vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
- in het gezicht, althans tegen het hoofd, slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- met een autokrik, althans mt een zwaar en/of hard voorwerp, tegen het hoofd slaan van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De waarde van de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris is zeer gering, omdat getuigen en verdachten elkaar hebben gesproken, het dossier door hen is gelezen en hun verklaringen afwijken van hetgeen eerder bij de politie is verklaard. Bovendien heeft aangever bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bang is voor represailles vanuit de hoek van verdachten nadat hij is benaderd met de boodschap dat hij zijn aangifte beter kan intrekken. Mogelijk heeft hij naar aanleiding hiervan zijn verklaring bijgesteld en afgezwakt. Er moet dan ook worden uitgegaan van de verklaringen zoals die bij de politie zijn afgelegd. Het betreft een incident waarbij vijf verdachten handelingen hebben gepleegd ten opzichte van één slachtoffer. Het feit bestaat uit meerdere elkaar opvolgende aanvallen en gedragingen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft met een autokrik op het hoofd van aangever geslagen, hetgeen onderdeel is geweest van het gepleegde geweld. Gelet op de camerabeelden heeft verdachte aangever meermalen vastgepakt, geduwd en getrokken, over hem heen gebogen gestaan en geslagen tegen het hoofd/lichaam toen aangever stond en op de grond lag. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij heeft geslagen. Hoewel verdachte niet met de krik heeft geslagen, had hij kunnen vermoeden dat er veelvuldig, maar ook dergelijk geweld zou worden gebruikt. Gelet op het samenstel van het geweld had verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, terwijl dit niet is voltooid.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het schoppen tegen het lichaam en het slaan met de krik.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Camerabeelden
De rechtbank constateert dat de camerabeelden van de vechtpartij bestaan uit een reeks van opeenvolgende stilstaande beelden (zgn. “stills”) waarop geen bewegingen, maar slechts suggesties van bewegingen waarneembaar zijn. Bovendien ontbreken er op meerdere momenten een (groot) aantal seconden tussen twee stills. Hoewel er beelden beschikbaar zijn, kennen deze hun beperkingen.
Slaan met een autokrik
Aangever en getuige [getuige 1] hebben direct na het geweldsincident in de nacht van 7 maart 2021 tegenover de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] aangever met een autokrik in zijn gezicht heeft geslagen. [medeverdachte 1] heeft weliswaar verklaard dat hij die nacht een autokrik in handen heeft gehad, maar heeft consequent ontkend daarmee aangever te hebben geslagen. De andere getuigen en verdachten hebben niet gezien dat aangever met een autokrik is geslagen.
Aangever en getuige [getuige 1] zijn kort voor de behandeling ter terechtzitting bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord. Beiden hebben toen verklaard dat zij destijds van de ander hebben gehoord dat aangever met de autokrik was geslagen maar dit niet zelf te hebben waargenomen. Aangever heeft verder verklaard dat hij dacht dat zijn neus gebroken was, maar dat hij geen arts heeft bezocht. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat aangever zijn verklaring bij de rechter-commissaris heeft afgezwakt uit angst voor represailles. Bovendien heeft niet alleen aangever anders verklaard dan bij de politie, maar ook [getuige 1] . Daarnaast is er geen letselverklaring waaruit volgt welk letsel aangever daadwerkelijk aan het incident van 7 maart 2021 heeft overgehouden en waardoor dat is veroorzaakt. Met andere woorden, er staat niet vast dat het op de beelden waar te nemen bloed op het gezicht van aangever duidt op een gebroken neus, noch dat het bloed is veroorzaakt door een klap met een krik in het gezicht.
Gelet op het voorgaande en nu uit de stills enkel is af te leiden dat [medeverdachte 1] de krik in zijn handen had en deze op enig moment boven zijn hoofd heeft gehouden, komt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om vast te stellen dat aangever met een autokrik op zijn hoofd dan wel ergens anders op zijn lichaam is geslagen.
Schoppen
Uit het dossier blijkt dat aangever heeft verklaard dat hij veelvuldig door meerdere personen is geschopt. Uit de stills kan worden afgeleid dat er tijdens het incident door verdachte en zijn medeverdachten poses zijn aangenomen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm lijken op schoppen. Op de stills is echter niet te zien of dit daadwerkelijk schoppen zijn geweest, evenmin of aangever met de voeten van (een van) de verdachte(n) is geraakt. Daarnaast heeft behalve aangever geen enkele verdachte of getuige, uit de groep van aangever noch uit de groep van verdachten, verklaard dat aangever is geschopt. Ten slotte mist ook hier een letselverklaring waaruit zou kunnen blijken dat aangever letsel heeft opgelopen dat past bij het (meerdere malen) geschopt zijn. Op basis hiervan acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat aangever is geschopt.
Gelet op het hiervoor overwogene resteert ten aanzien van het primair ten laste gelegde als uitvoeringshandeling enkel het tegen het hoofd slaan en/of stompen. De rechtbank acht bewezen dat daarvan sprake is geweest. Zonder hier de vraag te beantwoorden of verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten, levert het enkele slaan en/of stompen tegen het hoofd naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer een poging tot zware mishandeling op. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet duidelijk geworden waar op zijn hoofd aangever precies is geraakt, met hoeveel kracht hij op het hoofd is geslagen/gestompt, noch hoe vaak. Daarom kan niet worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat aangever door het slaan/stompen tegen zijn hoofd zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Alleen al daarom zal verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, acht de rechtbank niet bewezen dat aangever met een autokrik tegen zijn hoofd is geslagen. Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te stellen dat er tegen het lichaam van aangever is geschopt. Verdachte zal daarom ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het overige subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021060083 van 2 april 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Op 7 maart 2021, omstreeks 01.00 uur bevond ik mij op [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ben in de lift gestapt om naar beneden te gaan. Ik zag en voelde dat ik hard in mijn gezicht werd geslagen. Ik voelde dat ik met gebalde vuisten werd geslagen. Ik voelde dat ik vele harde en rake klappen in mijn gezicht kreeg. Ik zag dat een van de jongens een autokrik in zijn handen had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 3 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Omstreeks 01:00 uur stond ik op de balustrade van de flat [straatnaam] te Leeuwarden. Ik ben in de lift naar beneden gegaan. Ik zag meerdere mannen in de centrale hal staan. Ze sloegen [slachtoffer] tegelijk.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2021, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [1] :
Op 8 maart 2021 bekeek ik, verbalisant [verbalisant] , de camerabeelden van 7 maart 2021 van de Flat, gelegen aan [straatnaam] te Leeuwarden.
Afbeelding 16: Op het moment dat [getuige 1] richting de lift loopt komt aangever [slachtoffer] Johan [slachtoffer] de lift uit stappen. Achter hem aan lopen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de lift uit.
Afbeelding 22: [verdachte] en [slachtoffer] staan tegenover elkaar. [medeverdachte 3] staat dicht op dit gesprek.
Afbeelding 24: Direct hierna pakt [medeverdachte 3] [slachtoffer] van achteren beet. [slachtoffer] heeft zijn hoofd gekeerd naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] rent op [slachtoffer] en [medeverdachte 3] af.
Afbeelding 26: [medeverdachte 2] pakt de capuchon van [slachtoffer] vast.
Afbeelding 34: [medeverdachte 1] komt los en gaat weer naar het gevecht toe.
Afbeelding 67: [verdachte] houdt met zijn linker hand de trui van [slachtoffer] vast.
Afbeelding 68: [verdachte] blijft [slachtoffer] vast houden.
Afbeelding 86: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden tegengehouden.
Afbeelding 87: …(
er is)goed waar te nemen dat hij (
[slachtoffer] )gewond geraakt is. (
onder)Zijn neus (
veel)bloed. Zijn bloed ligt op de vloer.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 maart 2021, opgenomen op pagina 247 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik ging naar een feestje in Leeuwarden met [medeverdachte 1] . Ik weet dat [verdachte] er ook was. Op een gegeven moment gingen we weg. Dit was op 7 maart 2021. Toen ik beneden kwam zag ik [verdachte] en [medeverdachte 1] staan in die gang. Ook zag ik beneden een Nederlander. Deze Nederlander lag later op de grond. Iedereen schreeuwde. Toen ik beneden de lift uit kwam zag ik [medeverdachte 1] meteen al staan met een krik in zijn hand. Ik hoorde dat hij schreeuwde. [medeverdachte 1] zei dat ik hem los moest laten. Dit deed ik toen. Ik zag dat die Nederlander op de grond lag. [medeverdachte 1] ging ook meteen weer lopen in de richting van die Nederlander. Ik zag dat die Nederlander bloed had bij zijn neus.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 augustus 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [getuige 3] :
U houdt mij voor dat het gaat om 7 maart 2021. Er was een feestje bij mijn moeder. Op dat feestje waren onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] . Mijn zus en [verdachte] gingen naar beneden. [medeverdachte 1] ging daar ook achteraan. Er werd aangebeld dat er een ruzie was. Wij zijn naar beneden gegaan. Ik zag [medeverdachte 1] naar binnen komen, hij was best boos. [medeverdachte 1] wilde naar de onbekende man. Ik was de hele tijd bezig met [medeverdachte 1] . Ik heb hem tegengehouden. Ik wilde voorkomen dat er een groot gevecht zou komen.
6. Een proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus 2021, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van [verdachte] :
Het slachtoffer de heer [slachtoffer] , zijn naam ken ik uit het dossier, kwam naar beneden. Er waren heel veel bewegingen, getrek en geduw. Ik heb hem ook vast gehouden en 1 of 2 klappen uitgedeeld.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 7 maart 2021, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
We hebben gezeten bij de flat in Leeuwarden. Het heet [straatnaam] . Die jongen werd geslagen. Toen die man uit de lift sprong heb ik de capuchon naar achteren getrokken.
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 7 maart 2021 rond 1:00 uur in de nacht heeft er in een portiek van een flat aan [straatnaam] in Leeuwarden een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en zijn medeverdachten enerzijds en aangever anderzijds. De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er daarbij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] geweld jegens aangever is gebruikt, in die zin dat aangever is vastgepakt en tegen het hoofd is geslagen en/of gestompt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een bijdrage aan dit geweld geleverd doordat hij aangever heeft vastgehouden en geslagen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde en bewezen te verklaren geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1008 volgt dat de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘openlijk’ in niet-evidente gevallen, zoals een portiek, nadere aandacht verdient. Daarbij dient onder meer de potentiële waarneembaarheid van de tenlastegelegde gedragingen vanaf de openbare weg, de (on)toegankelijkheid van die ruimte voor een ieder en de aanwezigheid van in zekere zin willekeurig publiek in de ruimte te worden betrokken.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de toegangsdeur van het portiek op het moment van de geweldpleging enkel toegankelijk was voor bewoners van de flat. Niet kan worden vastgesteld dat een ieder zomaar in en uit kon lopen, zoals de officier van justitie heeft betoogd. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de centrale toegangsdeur tussen 19.00 uur en 06.00 uur op slot was en enkel nog toegankelijk was voor bewoners, zoals de politie heeft opgetekend. Op de beelden zijn alleen bewoners dan wel bezoekers van bewoners te zien die het portiek verlaten dan wel er binnenkomen. Niet te zien op de beelden is echter of zij naar binnen kunnen gaan zonder daarvoor een aanvullende handeling te verrichten, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de situatie op 7 maart 2021 rond 01.00 uur anders was dan wat als uitgangspunt heeft te gelden. Op pagina 10 van het dossier is een foto opgenomen waarop de ingang van het portiek vanaf de openbare weg zichtbaar is. De rechtbank heeft deze foto vergeleken met de camerabeelden en stelt vast dat de deur naar de lift en het raam links daarvan, voor welke de geweldpleging in ieder geval deels heeft plaatsgevonden, op zowel de foto als op de camerabeelden zichtbaar is. Wanneer men meer rechts van de positie van degene die de foto heeft gemaakt (op pagina 10 van het dossier) voor de ruit zou hebben gestaan, zou bovendien een nog groter gedeelte van het portiek en met name van de hoek waarin de geweldpleging tegen aangever zich heeft voltrokken, zichtbaar zijn geweest. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de geweldpleging vanaf de openbare weg zichtbaar was. Ondanks het feit dat er sprake was van een avondklok kon willekeurig publiek de openlijke geweldpleging dus waarnemen, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ‘openlijke’ geweldpleging.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 7 maart 2021 te Leeuwarden, openlijk, te weten in een portiek van een flat, gelegen aan [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen,
- vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en
- tegen het hoofd slaan en/of stompen van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt, op grond waarvan verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ervan overtuigd was dat er sprake was van een vuurwapen en daarmee van dreigend gevaar. Uit de feiten en omstandigheden in het dossier is gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk geloofden dat er een vuurwapen in het spel was. Zo blijkt tijdens de melding al dat werd gesproken over een vuurwapen, hetgeen medeverdachte [medeverdachte 2] en direct bij zijn aanhouding heeft verklaard, net als [getuige 4] , die zich toen in zijn gezelschap bevond. Hij heeft dat in zijn verhoor herhaald. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 3] verklaard dat er ineens werd geschreeuwd dat aangever een pistool zou hebben. Verdachte heeft in zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat aangever de hele tijd iets vast hield in zijn zak. Bovendien blijkt uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] dat aangever in het verleden is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Op het moment dat werd geroepen dat aangever een vuurwapen had heeft verdachte samen met de medeverdachten geprobeerd aangever te overmeesteren. Dit gebeurde door middel van duwen, trekken en slaan. Deze handelingen staan in redelijke verhouding tot de vermeende onmiddellijk dreigende aanranding, de aanwezigheid van een vuurwapen. De omstandigheid dat een grote groep mensen zich in een kleine ruimte bevond, alwaar paniek ontstond, maakt dat onttrekken geen reële en redelijke mogelijkheid was voor verdachte, omdat hij daarbij zijn vriendin, haar familie, neef en andere vrienden zou moeten achterlaten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat vaststaat dat niemand een wapen heeft gezien en dat bij de politie ook niemand iets heeft verklaard over een vuurwapen, behalve medeverdachte [medeverdachte 2] . Ook op de camerabeelden is op geen enkel moment een vuurwapen bij aangever te zien. Opvallend is dat niet alleen verdachte bij de politie niets zegt over een wapen, ook getuige [getuige 2] heeft hierover niets bij de politie verklaard terwijl hij een van de weinigen was die nuchter was die avond. Zoiets wezenlijks zou je toch direct aan de politie melden als deze je bevraagt over je aandeel die avond.
Op zijn minst bijzonder is ook dat bij de rechter-commissaris opeens meer personen zijn gaan verklaren dat aangever een wapen zou hebben gehad.
Gelet op al het voorgaande is niet aannemelijk dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een vuurwapen dan wel dat verdachte en zijn medeverdachten daarover op dat moment dwaalden. Er was dus geen sprake van een situatie waarin verdachten genoodzaakt waren om zich te verdedigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte 2] bij zijn aanhouding, kort na het geweldsincident, over de aanwezigheid van een vuurwapen heeft verklaard. Volgens verbalisanten vertelden [medeverdachte 2] en [getuige 4] , die bij hem was toen hij werd aangehouden, dat toen ze buiten kwamen ze hoorden dat er werd gesproken over een vuurwapen. [medeverdachte 2] heeft die verklaring bij latere gelegenheden herhaald en heeft daarbij aangegeven dat hij niet daadwerkelijk een vuurwapen heeft gezien bij aangever. Verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben daar bij de politie niets over gezegd. Ook de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] hebben niet tegenover de politie verklaard dat (er werd geroepen dat) aangever een vuurwapen bij zich zou hebben. Voor zover er over de (vermoedelijke) aanwezigheid van een vuurwapen bij aangever door anderen dan [medeverdachte 2] is verklaard, zijn deze verklaringen geruime tijd na het voorval afgelegd. Nog steeds heeft niemand verklaard ook daadwerkelijk een vuurwapen te hebben gezien bij aangever. De omstandigheid dat verdachte en de medeverdachten dachten dat aangever een vuurwapen bij zich droeg en dat zij uit angst daarvoor zijn overgegaan tot het bewezenverklaarde handelen, is naar het oordeel van de rechtbank een zodanig essentieel gegeven dat mag worden aangenomen dat een ieder dit direct tegen de politie zou hebben genoemd. Dat verdachte en de medeverdachten in de veronderstelling verkeerden dat aangever een vuurwapen had, vindt ook overigens geen steun in het dossier. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat aangever een vuurwapen bij zich had of dat verdachte en zijn medeverdachten ook maar enig moment in de veronderstelling hebben verkeerd dat aangever een wapen bij zich droeg. Het door de verdediging aangevoerde scenario acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Gelet hierop acht de rechtbank het feit en verdachte strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank toekomt aan strafoplegging, bepleit een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht rekening te houden met het vermoeden dat bestond rondom de aanwezigheid van een vuurwapen bij aangever. Daarnaast heeft verdachte een meewerkende houding laten zien bij de reclassering en ziet zijn strafrechtelijke documentatie voornamelijk op andersoortige feiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 12 augustus 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 7 maart 2021 samen met anderen schuldig gemaakt aan een openlijke geweldpleging in een portiek van een flat in Leeuwarden. Het geweld bestond uit het vastpakken en het slaan/stompen tegen het hoofd van het slachtoffer. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte in de proeftijd van een eerdere veroordeling liep. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich door eerdere straffen en door deze voorwaardelijk opgelegde straf niet heeft laten weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering de leefgebieden middelengebruik, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren als delict gerelateerd beschouwd. Het feit dat verdachte geen zelfstandige huisvesting heeft en er sprake is van een schuldenlast zijn risicoverhogende factoren. Beschermende factoren zijn het feit dat verdachte een relatie en dagbesteding heeft, alsook dat hij het contact met zijn kinderen als motivatie ziet voor een betere toekomst. De reclassering vraagt zich af in hoeverre verdachte in staat is zelfstandig zijn problemen het hoofd te bieden. Hij heeft al meerdere kansen gehad om zijn leven een positieve wending te geven, zonder blijvend resultaat. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden meer om met reclasseringsinterventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen en adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft tot aan de schorsing van de voorlopige hechtenis op 15 juni 2021 reeds ruim drie maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Bevel voorlopige hechtenis

Bij afzonderlijke beslissing van 25 augustus 2021 heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis reeds opgeheven met ingang van die datum.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 31 januari 2019 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 juli 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 10 mei 2021 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd, te weten voor de duur van vier maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit om de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de proeftijd te verlengen zonder de voortzetting van het toezicht.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank overweegt dat onderhavig vonnis ziet op een andersoortig feit dan waarvoor veroordeelde in 2019 is veroordeeld. Een volledige tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van acht maanden acht de rechtbank mede gelet hierop niet passend. Bovendien heeft de voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan onder voorwaarden langer geduurd dan de bij dit vonnis aan verdachte op te leggen straf. De rechtbank zal daarom de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf, te weten voor de duur van twee maanden. Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats daarvan de tenuitvoerlegging van een taakstraf van 160 uren te gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/750037-18:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 31 januari 2019, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Gelast het verrichten van
een taakstraf voor de duur van 160 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van twee maanden zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K.A. de Groot en
mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 september 2021.
Mr. De Groot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Schuine tekst van de rechtbank