ECLI:NL:RBNNE:2021:3945

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
LEE 21/2511
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens drugshandel en overlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de burgemeester van de gemeente Heerenveen. De burgemeester had op 26 juli 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de huurwoning van verzoekster met ingang van 23 augustus 2021 voor een periode van drie maanden zou worden gesloten vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de overlast die dit met zich meebracht. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft aangegeven dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Tijdens de zitting op 13 september 2021 is het verzoek behandeld. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar waarnemer, en de burgemeester was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, aangezien in de woning drugs zijn aangetroffen die zijn opgenomen in lijst I van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de woning een rol speelt in de drugshandel, ondanks het feit dat verzoekster zelf geen drugs heeft verkocht.

De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang van de openbare orde. Hoewel verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen drugs heeft verhandeld en dat zij afhankelijk is van haar huurwoning, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de overlast voor de buurt en de ernst van de situatie zwaarder wegen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar bepaald dat de sluiting niet eerder ingaat dan twee weken na de uitspraak, zodat verzoekster tijd heeft om andere woonruimte te vinden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2511

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O.P. Kuit),
en

de burgemeester van de gemeente Heerenveen, verweerder(gemachtigde: mr. F. de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 26 juli 2021 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat haar huurwoning op het adres [adres] (hierna: de woning) met ingang van 23 augustus 2021 voor een periode van drie maanden wordt gesloten.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft laten weten dat de sluiting wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 september 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door D. Oosterveen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Op 24 maart 2021 heeft de politie Noord-Nederland een melding van drugshandel ontvangen. Op 30 en 31 maart 2021 heeft de politie waargenomen dat een persoon die bekend staat als drugsgebruiker de woning is ingegaan. Op 3 april 2021 heeft de politie een melding van drugshandel ontvangen.
2.2.
Op 12 april 2021 heeft de politie bij het binnentreden van de woning 25 ml. GHB,
1,40 gram amfetamine en 0,35 gram MDMA aangetroffen. De politie heeft de bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 20 april 2021.
2.3.
In een tweede bestuurlijke rapportage van 25 mei 2021 heeft de politie opgenomen dat buurtbewoners aanloop bij de woning hebben gemeld van mogelijke drugsgebruikers op 8 mei 2021, 9 mei 2021, 10 mei 2021, 12 mei 2021, 13 mei 2021, 16 mei 2021 en 17 mei 2021.
2.4.
Bij brief van 5 juli 2021 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen bekend gemaakt de woning te sluiten. Op 15 juli 2021 heeft verzoekster mondeling haar zienswijze gegeven.
3.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens. artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.2.
GHB, amfetamine en MDMA zijn opgenomen in lijst I van de Opiumwet.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. In de eerste plaats zijn de bovengenoemde middelen, opgenomen in lijst I van de Opiumwet, in de woning aangetroffen. Volgens vaste rechtspraak wordt een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram dan wel meer dan 5 ml. aangemerkt als een handelshoeveelheid. In de tweede plaats maken de waarnemingen van de politie, zie 2.1 en 2.3, aannemelijk dat in de woning handel plaatsvond.
4.2.
Het feit dat de officier van justitie aan verzoekster een strafbeschikking heeft opgelegd voor het aanwezig hebben van drugs, maar niet voor handel in drugs, leidt niet tot een andere conclusie. Voor de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet is voldoende dat aannemelijk is dat de woning in kwestie een rol speelt in de drugshandel. Niet hoeft met strafrechtelijke bewijsmiddelen vastgesteld te worden dat de bewoner zich schuldig maakt aan drugshandel.
5. Verweerder heeft het Damoclesbeleid gemeente Heerenveen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat in geval van aanwezigheid van harddrugs in een handelshoeveelheid tot sluiting gedurende drie maanden zal worden overgegaan (paragraaf 5). Het besluit is dus in overeenstemming met het beleid.
6. Vervolgens komt aan de orde of de ingrijpende maatregel van sluiting van de woning evenredig is in het licht van de betrokken belangen.
6.1.
Verzoekster heeft aangevoerd dat regelmatig meerdere personen de woning hebben bezocht zonder haar expliciete toestemming, dat zij zelf nooit drugs heeft verkocht en dat zij zelf geen kennis heeft gehad van handel tussen bezoekers. In de woning zijn bovendien geen voorwerpen gerelateerd aan drugshandel, zoals weegschalen, verpakkingsmateriaal, geld en wapens, aangetroffen. Voor verweerder zijn er geen zwaarwegende belangen om tot sluiting over te gaan, maar de belangen van verzoekster zijn juist groot. Zij is al jaren een goede huurder van de woning en voelt er zich thuis. Zij is alleenstaand en afhankelijk van een uitkering en zal geen andere woning kunnen betalen. Zij kan niet verblijven bij familie of vrienden en zij kan haar drie katten niet elders onderbrengen. Zij zal ervoor zorgen dat er geen drugs/drugsgebruikers meer in de woning zullen zijn en dat er geen overlast meer zal zijn. Zij heeft haar leven nu weer op de rails, maar dit zou door het verlies van woonruimte teniet worden gedaan.
6.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) noemt in de overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, als uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in de woning een handelshoeveelheid is aangetroffen (zie ook onder 4.1). Wel gaat het om een relatief bescheiden hoeveelheid en is het niet aannemelijk, gezien het ontbreken van de hulpmiddelen daartoe, dat de woning een professioneel distributiepunt was. Daar staat tegenover dat de grote en stelselmatige aanloop naar de woning wijst op drugshandel en dat dit voor de buurt grote overlast heeft opgeleverd. Het gaat dus wel om een ernstig geval.
6.4.
Niet is komen vast te staan hoe groot de persoonlijke betrokkenheid en verwijtbaarheid van verzoekster zelf is. Strafrechtelijk wordt er vooralsnog wel vanuit gegaan (zie 4.2) dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van drugs. Verder is het verzoeksters verantwoordelijkheid wie zich in de woning bevinden. Als anderen in of vanuit haar woning drugs verhandelen, komt dit voor rekening en risico van verzoekster als bewoner.
6.5.
De overige door verzoekster genoemde aspecten zijn inherent aan sluiting van de woning en om die reden geen bijzondere omstandigheden die niet zijn meegewogen bij het opstellen van het beleid. In dit verband is van belang dat verweerder begeleiding heeft aangeboden en dat hiermee ook al een begin is gemaakt.
6.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat een lichtere maatregel zoals een waarschuwing geen soelaas zal bieden. Na de doorzoeking van de politie op 12 april 2021 is de aanloop naar de woning, met bijbehorende overlast, blijven doorgaan (zie 2.3). Kennelijk is verzoekster dus niet in staat een waarschuwing in de vorm van het binnentreden door de politie ter harte te nemen. Dat niet is komen vast te staan dat na de tweede bestuurlijke rapportage de overlast heeft aangehouden, is niet relevant. De zorgvuldigheid die van verweerder verwacht mag worden, gaat niet zover dat hij bestuurlijke rapportages bij de politie moet blijven opvragen.
6.7.
De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat verweerder terecht aan het algemeen belang van de openbare orde meer gewicht heeft toegekend dan aan de door verzoekster aangevoerde belangen. Van dit algemeen belang maakt ook deel uit het belang van de omwonenden bij een einde aan de overlast, die ernstig afbreuk doet aan de leefbaarheid van de buurt.
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Hij ziet in de noodzaak om andere woonruimte te vinden wel aanleiding te bepalen dat de sluiting niet eerder ingaat dan twee weken na de dagtekening van deze uitspraak.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.