ECLI:NL:RBNNE:2021:3923

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
LEE 21/2388
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake schorsing rijbewijs en betaling opleggingskosten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs was geschorst door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De schorsing was het gevolg van een aanhouding op 25 mei 2021, waarbij de verzoeker verdacht werd van rijden onder invloed van amfetamine. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2021, waarin de schorsing van zijn rijbewijs en de verplichting tot meewerken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid waren opgelegd. Tijdens de zittingen op 27 augustus en 2 september 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoeker niet op de eerste zitting verscheen, maar wel op de tweede. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar heeft ook geconcludeerd dat de schorsing van het rijbewijs terecht was opgelegd in het belang van de verkeersveiligheid. De verzoeker had verzocht om opheffing van de schorsing en om betaling van de opleggingskosten in termijnen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de regelgeving dwingend is en dat betaling in termijnen niet mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de schorsing van het rijbewijs in stand blijft en de verzoeker de opleggingskosten in één keer moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2388

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de algemeen directeur van Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2021 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker geschorst. Ook moet verzoeker meewerken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Hij moet de kosten van dit onderzoek zelf betalen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2021 ter zitting behandeld. Verzoeker is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de behandeling geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op een nadere zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich weer laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Totstandkoming van het besluit
1. Verzoeker is op 25 mei 2021 aangehouden door de politie. Hij praatte onsamenhangend en kwam verward over. Hij werd verdacht van het rijden onder invloed. Uit speeksel- en bloedonderzoek is gebleken dat er op dat moment amfetamine in zijn bloed zat. De politie heeft hiervan een proces-verbaal opgemaakt en een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994) gedaan aan verweerder.
1.1.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze mededeling in het besluit van 20 juli 2021 de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst en bepaald dat hij een onderzoek moet laten doen naar zijn rijgeschiktheid.
Oordeel van de voorzieningenrechter
2. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Verzoeker heeft uitgelegd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn dagelijkse bezigheden. De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft. Hij zal de zaak inhoudelijk beoordelen.
2.1.
De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoeker kans van slagen heeft. Hij geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft zij het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen.
2.2.
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Moet verzoeker meewerken aan het onderzoek?
3. Verzoeker geeft aan dat hij geen drugs gebruikt. Hij begrijpt niet waarom er amfetamine in zijn bloed is aangetroffen. Hij vermoedt dat dit komt door de medicijnen die hij gebruikt. Verzoeker wil graag meewerken aan het onderzoek, omdat hij verwacht dat hieruit zal komen dat hij geschikt is om motorrijtuigen te besturen. Om deze reden zal de voorzieningenrechter niet oordelen over de vraag of verzoeker terecht is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de rijgeschiktheid.
Moet de schorsing van het rijbewijs worden opgeheven?
4. Verzoeker wil graag dat hij weer mag rijden, ook als het onderzoek nog niet is gedaan. Hij woont namelijk in een caravan die ver van de bewoonde wereld staat. Verzoeker heeft zijn auto nodig om boodschappen en post te halen. Ook moet zijn caravan worden opgeknapt, daarvoor moet hij materialen kunnen vervoeren. Hij heeft elders een zeecontainer waar hij spullen opslaat. Als hij geen rijbewijs heeft, kan hij die niet meer vervoeren.
4.1.
Verweerder geeft aan dat de regelgeving dwingend is. Als er drugs in het bloed worden aangetroffen, dan moet verweerder het rijbewijs schorsen. Dat is in het belang van de verkeersveiligheid. Het maakt niet uit hoe de amfetamine in het bloed is gekomen. Het doel van het onderzoek is juist om te onderzoeken of verzoeker geschikt is om motorrijtuigen te besturen. Tot die tijd moet het rijbewijs geschorst worden.
4.2.
De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat het belang van de verkeersveiligheid in dit geval voorop moet blijven staan. Verweerder heeft het rijbewijs dan ook terecht geschorst. Het belang van verzoeker bij het terugkrijgen van zijn rijbewijs is niet zo groot, dat daarvoor dwingende regelgeving opzij moet worden gezet. Dat kan alleen in hele bijzondere gevallen, waarbij de gevolgen onevenredig hard uitvallen voor verzoeker. Verzoeker is voor zijn inkomen niet afhankelijk van zijn auto, omdat hij een uitkering op grond van de Participatiewet heeft. Hij is daarbij vrijgesteld van sollicitatieplicht. Verzoeker kan bovendien op een andere manier dan met de eigen auto zorgen dat hij boodschappen, post en bouwmateriaal bij zijn caravan krijgt. Bijvoorbeeld door het openbaar vervoer, een fiets te gebruiken of derden in te schakelen.
Moet verzoeker de opleggingskosten ineens betalen?
5. In het besluit van 20 juli 2021 staat dat verzoeker voor 24 augustus 2021 de opleggingskosten van € 433 moet betalen. Als hij dat niet doet, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard. Verzoeker wil deze ongeldigverklaring voorkomen. Hij wil de kosten wel betalen, maar niet in één keer. De kosten zijn een groot deel van zijn inkomen. De gevolgen van niet ineens betalen vindt hij te groot in verhouding met het doel.
5.1.
Verweerder heeft aangegeven dat hij zich aan de wet moet houden. In de regelgeving is dwingend bepaald dat er voor de opleggingskosten geen uitstel mag worden verleend. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat verzoeker nog tot 21 september 2021 de tijd heeft om te betalen. Vanwege Corona is - bij hoge uitzondering – namelijk eenmalig uitstel van betaling verleend.
5.2.
De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat de regelgeving niet toestaat dat verweerder aan verzoeker (nog meer) uitstel van betaling mag verlenen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. De voorzieningenrechter beseft dat de kosten voor verzoeker hoog zijn. Maar omdat verzoeker op de zitting van 2 september 2021 heeft verklaard dat hij deze kosten nu wel kan betalen, is er geen reden om voor hem een uitzondering te maken. Dit kan alleen in heel bijzondere gevallen. Alleen een laag inkomen is daarvoor niet genoeg.

Conclusie en gevolgen

6. Het bezwaar tegen de schorsing van het rijbewijs en de opgelegde kosten heeft geen kans van slagen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Het rijbewijs blijft geschorst en betaling in termijnen is niet mogelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2021 door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd om
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 5
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
[…]

Artikel 23

1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
f. ten aanzien van betrokkene proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.

Artikel 25

1. De kosten verbonden aan de oplegging en de kosten verbonden aan de uitvoering van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen in de in artikel 23, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder.
[…]
3. De kosten van oplegging van een in artikel 23, eerste tot en met derde lid, bedoeld onderzoek worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van dat onderzoek aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in dat besluit.
4. De in het derde lid bedoelde termijn wordt niet verlengd.
[…]