ECLI:NL:RBNNE:2021:3705

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
18/042360-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij met bekennende verdachten in Akkrum

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die samen met twee medeverdachten betrokken was bij het telen van hennep in Akkrum, heeft de rechtbank op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1983, was aanwezig tijdens de zitting op 10 augustus 2021, bijgestaan door zijn advocate mr. M.C. Schraven. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen van hennep en diefstal van elektriciteit in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 26 september 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten, mede op basis van zijn bekennende verklaring en het bewijs dat door de officier van justitie was aangedragen. De rechtbank legde een taakstraf op van 130 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren op. De rechtbank hield rekening met de gelijkwaardige rolverdeling tussen de verdachten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte bijdroeg aan een crimineel circuit en dat het gebruik van hennep schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18/042360-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 augustus 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Schraven, advocate te Tilburg.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode 15 augustus 2019 tot en met 26 september 2019 te Akkrum, gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 318, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2
hij in of omstreeks de periode 15 augustus 2019 tot en met 26 september 2019 te Akkrum, gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een veroordeling kan volgen voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde feit, gelet op de bekennende verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 augustus 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij d.d. 17 maart 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019235884 d.d. 29 mei 2020, inhoudend het relaas van verbalisant [naam];
3. een geschrift, inhoudende een aangifte door [benadeelde partij] d.d. 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 197 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 15 augustus 2019 tot en met 26 september 2019 te Akkrum, gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [straatnaam], een hoeveelheid van ongeveer 318, hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij in de periode 15 augustus 2019 tot en met 26 september 2019 te Akkrum, gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid stroom, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 130 uren en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd voor 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich met betrekking tot de oplegging van een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank. Een voorwaardelijke straf in de vorm van een gevangenisstraf acht de raadsvrouw niet noodzakelijk gelet op het strafblad van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan het telen van hennep in Akkrum. Alle drie de verdachten hebben een passie voor planten. Het leek hun daarom een leuk idee om een hennepkwekerij te beginnen. Ze hebben zich met de hennepkwekerij ingelaten vanuit idealistisch oogpunt en omdat er goed geld mee viel te verdienen. Dit betekent dat verdachte door zijn handelen bijgedragen heeft aan het in stand houden van een crimineel circuit waarin hennep in illegale kwekerijen wordt geproduceerd. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en dat er inmiddels al meer dan drie jaren zijn verstreken sinds de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Gelet op de gelijkwaardige rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachten is de rechtbank van oordeel dat het passend is om in alle zaken dezelfde straf op te leggen.
Alles afwegend, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 130 uren subsidiair 65 dagen vervangende hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank acht - anders dan de raadsvrouw - een voorwaardelijke straf passend gelet op de duur van de bewezen verklaarde periode en als stok achter de deur dat verdachte zich niet opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 130 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 65 dagen zal worden toegepast.

een gevangenisstraf voor de duur van één maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Spooren, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2021.
mr. O.J. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.