ECLI:NL:RBNNE:2021:3701

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
18/102684-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van telen van hennep en diefstal van stroom; geen nauwe en bewuste samenwerking vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van stroom. De verdachte was eigenaar van een stelpboerderij in Marum, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De officier van justitie eiste een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, wat vereist is voor medeplegen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd en de rechtbank vond zijn verklaring ongeloofwaardig, maar dit was niet voldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten.

Daarnaast was er een benadeelde partij die schadevergoeding eiste voor materiële schade en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk was, omdat de feiten niet bewezen waren. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/102684-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 augustus 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 augustus 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks periode de maand juni 2017 tot en met 3 april 2018, te of bij Marum, (althans) in de gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5,145 kilogram hennep en/of (telkens) ongeveer 704, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
hij in of omstreeks de periode van de maand juni 2017 tot en met 3 april 2018, te of bij Marum, (althans) in de gemeente Marum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand gelegen aan of bij de [straatnaam] (52) heeft weggenomen (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) elektrische stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het bedrijf [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen hoeveelhe(i)d(en) elektrische stroom onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde en heeft een werkstraf voor de duur van 220 uren en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren geëist.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op basis van de volgende feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennepkwekerij en de diefstal van stroom. Verdachte is eigenaar van de stelpboerderij aan de [straatnaam] in Marum waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Van de eigenaar van een pand mag worden verwacht dat hij weet wat er in het pand gebeurt en de eigenaar is daar ook verantwoordelijk voor. Verdachte heeft gedurende de procedure wisselende verklaringen afgelegd. Opvallend is dat hij zijn verklaring aanpast op het moment dat hij geconfronteerd wordt met belastende verklaringen/ omstandigheden. De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd is ongeloofwaardig. Verdachte is immers regelmatig bij de stelpboerderij gezien. Het huurcontract kan ook niet anders worden uitgelegd dan dat beide verdachten iets te verhullen hebben. Er is een professionele hennepkwekerij aangetroffen en een behoorlijke hoeveelheid gedroogde hennep.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte heeft ook geen (financieel) motief voor de ten laste gelegde feiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de voorhanden zijnde stukken leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Verdachte is de eigenaar van de stelpboerderij gelegen aan de [straatnaam] in Marum. De hennepkwekerij bevond zich in de schuur van de stelpboerderij. Over de gehele linkerzijde van de schuur was een ruimte afgescheiden door middel van sandwichpanelen. Het hok dat bestond uit sandwichpanelen en waarin uiteindelijk ook de hennepkwekerij is aangetroffen, is door verdachte gebouwd. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit hok heeft gebouwd zodat hij het als werkplaats kon gebruiken. Verdachte heeft deze werkplaats nooit in gebruik genomen omdat hij het te druk kreeg op zijn werk. De schuur werd vervolgens verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij af en toe koffie dronk met [medeverdachte] en dat ze verder niet zoveel contact met elkaar hadden. Uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat verdachte frequent bij de stelpboerderij aanwezig is geweest in de periode juni 2017 tot en met april 2018. In de schuur die werd verhuurd aan medeverdachte [medeverdachte] zijn ook allemaal eigendommen van verdachte aangetroffen. Huurder, medeverdachte [medeverdachte], mocht hier ook gebruik van maken. In de aanhangers van verdachte die in de schuur stonden, zijn gebruikte kweeklabs, jerrycans en een gebruikte canacutter gevonden. Verdachte ontkent dat hij wist dat zich in de schuur een hennepkwekerij bevond.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, maar kan niet vastgesteld worden dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering. Ook een materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit kan niet uit het dossier worden afgeleid. Het feit dat verdachte de eigenaar van de stelpboerderij was, op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en dat hij daar regelmatig te zien was, acht de rechtbank onvoldoende voor het bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is daarom geen bewijs voor het medeplegen. Verdachte zal daarom van het onder 1. ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Mogelijk kan de rol van verdachte gekwalificeerd worden als medeplichtigheid, door het beschikbaar stellen van de ruimte in de stelpboerderij, maar dit is niet ten laste gelegd.
Met betrekking tot de diefstal van de stroom overweegt de rechtbank als volgt. Het dossier bevat over dit feit onvoldoende informatie. Uit het dossier kan alleen uit de aangifte van [benadeelde partij] worden afgeleid dat ten behoeve van de hennepkwekerij de stroom op illegale wijze is afgenomen. Het is onduidelijk of verdachte wetenschap had van de diefstal van de stroom. Verdachte zal daarom ook van het onder 2. ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.246,96 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Daarnaast wordt vergoeding van de proceskosten gevorderd. Dit betreft een bedrag van € 1.337,35.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen dienen te worden gelet op het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 7 maart 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:1914). Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet opgelegd dient te worden omdat de benadeelde partij een bedrijf is. De ratio van de schadevergoedingsmaatregel verzet zich dan tegen toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht evenals de raadsman de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, en mr. K. Bunk en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2021.
mr. O.J. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.