In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van stroom. De verdachte was eigenaar van een stelpboerderij in Marum, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De officier van justitie eiste een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, wat vereist is voor medeplegen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd en de rechtbank vond zijn verklaring ongeloofwaardig, maar dit was niet voldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten.
Daarnaast was er een benadeelde partij die schadevergoeding eiste voor materiële schade en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk was, omdat de feiten niet bewezen waren. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.