ECLI:NL:RBAMS:2019:1914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/665319-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking door vervalsing van facturen met aanzienlijke financiële schade

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1973, was teamleider administratie bij een B.V. en heeft in de periode van 11 januari 2007 tot en met 3 oktober 2014 door middel van vervalste facturen een bedrag van in totaal € 769.889,96 op zijn eigen rekening laten uitbetalen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 21 februari 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Hara, de vordering heeft ingediend en de verdachte en zijn raadsman, mr. E.H. van den Pol, hun standpunten hebben gepresenteerd.

De tenlastelegging bestond uit twee feiten: het verduisteren van geld uit hoofde van zijn dienstbetrekking en het vervalsen van facturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vervalste facturen heeft gebruikt om geld van de derdengeldrekening van de B.V. naar zijn eigen rekening over te maken. De verdediging stelde dat het geld niet toebehoorde aan de B.V., maar aan haar klanten, en dat de verdachte handelde op basis van een mondelinge afspraak met een bestuurder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet kon aantonen dat deze afspraak bestond en heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, maar het eerste feit bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het vergoeden van de schade aan de benadeelde partij, de B.V., tot een bedrag van € 640.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de kosten van de benadeelde partij ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid toegewezen, maar de gevorderde griffiekosten afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665319-15
Datum uitspraak: 7 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.H. van den Pol, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat
1. hij zich in de periode van 11 januari 2007 tot en met 3 oktober 2014 schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een bedrag van € 769.889,69 uit hoofde van zijn dienstbetrekking als teamleider administratie van [naam B.V.] ;
2. hij zich in de periode van 11 januari 2007 tot en met 7 oktober 2014 schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen van facturen en/of deze valse facturen heeft gebruikt ter uitbetaling van een geldbedrag van € 769.889,69.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het procesdossier, waaronder de bankafschriften, de rapportage van AMF recherchediensten en de deels bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte heeft verspreid over een periode van ruim zeven jaar door middel van vervalste facturen een totaalbedrag van € 769.889,69 van de derdengeldrekening van [naam B.V.] laten uitbetalen op zijn eigen rekening.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Het geld op de derdenrekening behoorde immers niet toe aan [naam B.V.] , maar aan haar klanten. Bovendien gaf verdachte slechts uitvoering aan een afspraak die hij met één van de bestuurders had gemaakt met betrekking tot uitbetaling van extra salaris. Het bestaan van deze afspraak blijkt uit de omstandigheid dat niemand ooit iets heeft gezegd van de vervalste facturen, terwijl verdachte jarenlang op deze wijze geld naar zichzelf heeft laten overmaken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Aan verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij in strijd met de waarheid het rekeningnummer van de facturen heeft gewijzigd in zijn eigen rekeningnummer, met het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, dan wel dat hij het rekeningnummer van die facturen valselijk op genoemd formulier heeft gewijzigd naar zijn eigen rekeningnummer.
Uit het procesdossier en uit de verklaring van verdachte volgt dat verdachte facturen vervalste, waarbij hij originele facturen van klanten namaakte. De vervalste facturen waren – afgezien van het werkadres en het bedrag – voorzien van dezelfde gegevens als de originele facturen, zo vermeldden zij ook dezelfde rekeningnummers. Voor de administratieve werkzaamheden werd gebruik gemaakt van het computerprogramma Real Estate Management Systeem (hierna: REMS). Zodra de door verdachte vervalste facturen intern waren goedgekeurd, wijzigde verdachte in REMS het rekeningnummer van de crediteur tijdelijk in zijn eigen rekeningnummer, waarna een betaalopdracht naar de bank werd verzonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de feitelijke handelingen, zoals in de tenlastelegging beschreven, te weten het wijzigen van het rekeningnummer van de facturen in zijn eigen rekeningnummer dan wel het wijzigen van het rekeningnummer op de facturen naar zijn eigen rekeningnummer, heeft verricht, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers wel het rekeningnummer gewijzigd, maar niet dat van of op de facturen, maar tijdelijk het rekeningnummer van de crediteur dat in REMS stond.
3.3.2
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij in de periode van 11 januari 2007 tot en met 3 oktober 2014 facturen heeft vervalst en dat – nadat deze vervalste facturen intern waren goedgekeurd en voordat een betaalopdracht naar de bank werd uitgestuurd – het rekeningnummer in de administratie werd gewijzigd, waardoor de vervalste facturen aan hem werden uitbetaald. Dat verdachte deze handelingen heeft verricht, wordt ondersteund door het overige bewijs in het dossier, zoals in bijlage II is opgenomen.
[naam B.V.] beheerde een derdengeldrekening ten behoeve van haar klanten. Als beheerder van deze rekening behoorde het geld daarop in ieder geval mede aan haar toe als bedoeld in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank merkt in dit verband op dat uit de geschetste gang van zaken niet blijkt dat de gelden op deze rekening onmiddellijk opeisbaar waren door de klanten, maar dat er aan het eind van het jaar werd verrekend, en dat deze gelden dus niet voortdurend ter beschikking bleven van de klanten. Het verweer van verdachte in dit verband wordt dan ook verworpen.
Het verweer, dat verdachte handelde op basis van een mondelinge afspraak met één van de bestuurders, inhoudende dat hij door middel van vervalste facturen maandelijks een bedrag van ongeveer € 8.000,00 aan zichzelf zou laten uitbetalen bij wijze van winstuitkering tot hij daadwerkelijk tot het bestuur zou toetreden, wordt eveneens verworpen, aangezien het bestaan van deze afspraak volstrekt onaannemelijk is en daarvoor ook geen enkel aanknopingspunt in het dossier aanwezig is.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 11 januari 2007 tot en met 3 oktober 2014 te Amsterdam, telkens opzettelijk geldbedragen, te weten totaal 769.889,96 euro, die toebehoorden aan [naam B.V.] , en welke verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als teamleider administratie van [naam B.V.] onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 en feit 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft bij het formuleren van de strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de strafeis van de officier van justitie, omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ervoor zorgt dat de mogelijkheden tot het terugbetalen van het bedrag worden ondergraven. Een gevangenisstraf heeft dan ook geen toegevoegde waarde. Ook doet een gevangenisstraf geen recht aan het tijdsverloop, aangezien het gaat om feiten van twaalf jaar geleden. Tot slot heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij kan als doorsnee burger worden bestempeld, heeft een blanco strafblad en doet zijn best om met zijn taxibedrijf zijn gezin te onderhouden, waarvoor een verklaring omtrent gedrag heel belangrijk is. Verdachte zal gelet op de aangekondigde ontnemingsvordering tot in de lengte der dagen bij het CJIB moeten afbetalen. Gelet op deze omstandigheden dient te worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich ruim zeven jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking door het vervalsen van facturen om zo geld op zijn eigen rekening te laten uitbetalen. Hij heeft daardoor niet alleen zijn voormalig werkgever financieel benadeeld, maar ook diens vertrouwen ernstig beschaamd, te meer omdat verdachte meer dan twintig jaar werkzaam is geweest bij [naam B.V.] Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en zich niets aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen voor [naam B.V.] en haar klanten.
Verduistering is een ernstig strafbaar feit. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen als uitgangspunt bij fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien tot vierentwintig maanden. Deze oriëntatiepunten zijn ook van toepassing op verduistering als dit plaatsvindt in een frauduleuze context. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke gevangenisstraf ook in deze zaak als uitgangspunt heeft te gelden. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of er omstandigheden zijn op grond waarvan in het voordeel of het nadeel van verdachte van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
De rechtbank heeft kennis gekomen van het strafblad van 25 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
In het onderhavige geval is echter wel sprake van een overschrijving van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank gaat uit van het moment waarop verdachte voor het eerst is verhoord als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 12 november 2015. Tussen die datum en de datum van het vonnis op 7 maart 2019 ligt een periode die de redelijke termijn met twee jaar en zestien maanden overschrijdt. Aangezien deze overschrijding niet aan verdachte te wijten is, ziet de rechtbank daarin aanleiding om binnen de aangewezen bandbreedte aan de onderkant te gaan zitten qua straftoemeting en bovendien een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen. Een voorwaardelijk strafdeel is ook aangewezen, omdat er gelet op de proceshouding van verdachte gevreesd moet worden voor herhaling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden is.

6.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een snorfiets, Piaggio C38 met kenteken [kenteken 1] , vallende onder goednummer 5088572;
  • sleutels behorende bij de Piaggio C38, vallende onder goednummer 5088580;
  • kentekenbewijzen behorende bij de Piaggio C38, vallende onder goednummer 5081338;
  • een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] , vallende onder goednummer 5081251;
  • autosleutels van de Volkswagen Polo, vallende onder goednummer 5081253;
  • een ring met diamantjes, vallende onder goednummer 5081259;
  • een Rolex dameshorloge, vallende onder goednummer 5081264;
  • een Technomarine horloge, vallende onder goednummer 5081266;
  • een Officine Panerai, Luminor Marina horloge, vallende onder goednummer 5081267;
  • een herdenkingsmunt van vijf euro in een doosje, vallende onder goednummer 5081280;
  • 11 zilveren herdenkingsmunten in een doos, 10 van één gulden en één van vijf cent, vallende onder goednummer 5081285;
  • een certificatengids Nederlandse gulden, vallende onder goednummer 5081297;
  • 11 KLM-huisjes, vallende onder goednummer 5081344;
  • een koffiezetapparaat, Jura Impresa J9, vallende onder goednummer 5081357.
Teruggave aan verdachte
Omdat onvoldoende zeker is dat de inbeslaggenomen goederen zijn gekocht met het verduisterde geld, kunnen deze voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte, in zoverre dit niet al is gebeurd.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam B.V.] heeft een bedrag van € 804.129,76 aan materiële-schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
  • de hoofdsom van € 769.889,96, zijnde het door de politie vastgestelde schadebedrag, dan wel € 696.468,45, zijnde het door de AMF recherchediensten vastgestelde schadebedrag;
  • de kosten van de werkzaamheden van AMF recherchediensten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid van € 15.288,35;
  • de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte van € 5.624,45, berekend over het door de politie vastgestelde schadebedrag, dan wel € 5.257,34, berekend over het door AMF recherchediensten vastgestelde schadebedrag;
  • de proceskosten van € 13.327,- bestaande uit de kosten rechtsbijstand van € 9.297,- (op grond van het liquidatietarief) en griffierecht van € 4.030,-.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. [naam B.V.] is niet de gedupeerde, maar haar klanten. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Het gaat dan om een bedrag van € 640.000,-, aangezien dit blijkens de door de benadeelde partij ingebrachte stukken het daadwerkelijke bedrag is dat zij heeft vergoed aan haar klanten en dus de schade is die zij heeft geleden. Dat zij schade tot een hoger bedrag heeft geleden, heeft zij in ieder geval onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De rechtbank stelt dit moment vast op de laatste dag van de pleegperiode, te weten 3 oktober 2014.
De rechtbank wijst ook de kosten toe die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (€ 15.288,35).
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. De benadeelde partij heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld, dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Tot slot komen de kosten van rechtsbijstand in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank begroot de kosten conform het liquidatietarief van rechtbanken en gerechtshoven, uitgaande van het toegewezen hoofdbedrag aan schadevergoeding (€ 640.000,-), op € 6.198,- (twee punten, waarvan één voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één voor de behandeling ter zitting). De rechtbank wijst de gevorderde griffiekosten af, omdat deze kosten in het kader van de strafprocedure niet daadwerkelijk zijn gemaakt.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt door de rechtbank niet passend geacht. [naam B.V.] is een professionele partij, die in staat moet worden geacht om zelf de incasso van de toegewezen vordering ter hand te nemen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) maanden. Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
  • een snorfiets, Piaggio C38 met kenteken [kenteken 1] , vallende onder goednummer 5088572;
  • sleutels behorende bij de Piaggio C38, vallende onder goednummer 5088580;
  • kentekenbewijzen behorende bij de Piaggio C38, vallende onder goednummer 5081338;
  • een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] , vallende onder goednummer 5081251;
  • autosleutels van de Volkswagen Polo, vallende onder goednummer 5081253;
  • een ring met diamantjes, vallende onder goednummer 5081259;
  • een Rolex dameshorloge, vallende onder goednummer 5081264;
  • een Technomarine horloge, vallende onder goednummer 5081266;
  • een Officine Panerai, Luminor Marina horloge, vallende onder goednummer 5081267;
  • een herdenkingsmunt van vijf euro in een doosje, vallende onder goednummer 5081280;
  • 11 zilveren herdenkingsmunten in een doos, 10 van één gulden en één van vijf cent, vallende onder goednummer 5081285;
  • een certificatengids Nederlandse gulden, vallende onder goednummer 5081297;
  • 11 KLM-huisjes, vallende onder goednummer 5081344;
  • een koffiezetapparaat, Jura Impresa J9, vallende onder goednummer 5081357.
Wijst de vordering van [naam B.V.]toetot een bedrag van € 640.000,- (zeshonderdveertigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot vergoeding van de door [naam B.V.] gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te weten € 15.288,35.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt ten aanzien van de proceskosten, te weten € 6.198,-.
Wijst de vordering voor wat betreft de gevorderde griffiekosten af en verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2019.
[Bijlage]

1.[Bijlage]