ECLI:NL:RBNNE:2021:3595

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
168510
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek partneralimentatie wegens onvoldoende onderbouwing van behoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om partneralimentatie. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man een bijdrage van € 516,-- per maand aan haar levensonderhoud dient te betalen. De man verzocht op zijn beurt om een bijdrage van € 500,-- per maand van de vrouw voor zijn levensonderhoud. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen.

De rechtbank overweegt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij behoefte heeft aan de gevraagde alimentatie. De vrouw heeft een bruto inkomen van € 1.112,14 per maand en heeft haar behoefte niet onderbouwd met concrete gegevens. De man betwist de behoefte van de vrouw en stelt dat zij geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. De rechtbank wijst erop dat het aan de verzoekende partij is om de noodzaak van alimentatie te bewijzen.

De rechtbank concludeert dat de vrouw haar behoefte niet voldoende heeft aangetoond en dat de man zijn verzoek niet heeft gemotiveerd. Daarom worden beide verzoeken afgewezen. De beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer en tevens kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/168510 / FA RK 19-988
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 juli 2021
inzake
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. K.E. van Hoeve, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. S.C. Bosch, kantoorhoudende te Dokkum,

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt ten eerste uit de beschikking van de rechtbank van
18 december 2019.
1.2.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van:
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op
28 mei 2020,
- de brief met bijlagen van de man, ingekomen op 10 mei 2021, en
- de brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 18 mei 2021.
1.3.
De zaak is aan de orde geweest op de mondelinge behandeling van de rechtbank van 3 juni 2021. De vrouw is niet in persoon aanwezig geweest en heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Hoeve voornoemd. De man is in persoon aanwezig geweest, bijgestaan door mr. Bosch voornoemd. Mr. Bosch heeft een pleitnota overgelegd.
1.4.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verrekening van het huwelijksvermogen (zaaknummer C/17/170535 / FA RK 19-1500). Van de gemaakte afspraken is een proces-verbaal opgemaakt en aan partijen verstrekt.

2.Motivering

2.1.
Hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van de rechtbank van
18 december 2019 dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
Tussen partijen is enkel de partneralimentatie nog in geschil.
2.3.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw € 516,-- per maand bij vooruitbetaling dient te voldoen, althans een juist bedrag.
2.4.
De man heeft verzocht om een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud te bepalen van € 500,-- bruto per maand.
2.5.
Partijen voeren over en weer verweer.
2.6.
De rechtbank zal eerst het verzoek van de vrouw beoordelen. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw heeft een bruto inkomen van € 1.112,14 per maand. De ziektekostenpremie van de vrouw is € 115,41 per maand. De huur bedraagt volgens de vrouw € 600,-- per maand. De man betaalt hypotheekrente van € 223,47 per maand. De man heeft aan de vrouw geen gegevens overgelegd. Daarom heeft de vrouw berekeningen gemaakt waarin zij bepaalde bedragen op een geschat bedrag heeft begroot. De man kan volgens de vrouw een bedrag voldoen van € 516,--. Volgens de vrouw kan worden uitgegaan van de hofnorm voor de bepaling van haar behoefte. De vrouw kan geen behoeftelijst opstellen. Ze is digitaal niet onderlegd en de man deed altijd de financiën. De vrouw heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met de werkgever. De transitievergoeding gebruikt de vrouw om een opleiding te volgen. Het is moeilijk om werk in de zorg te vinden voor iemand van 59 jaar zoals de vrouw. Nachtdiensten zijn te zwaar voor haar. Het is niet zeker of de vrouw naast haar opleiding kan werken, aldus de vrouw.
2.7.
De man stelt dat de behoefte van de vrouw onvoldoende vaststaat. De vrouw heeft volgens de man ten onrechte geen behoefteberekening gemaakt. Bovendien kan volgens de man niet worden uitgegaan van de hofnorm, onder meer omdat de vrouw geen woonlasten heeft. De vrouw woont vermoedelijk bij de zus van de man, met wie hij geen contact heeft. De vrouw had tijdens het huwelijk een goede baan. De vrouw ontving maandelijks veel onregelmatigheidstoeslag. De vrouw voldoet niet aan haar inspanningsverplichting voor het vinden van een nieuwe baan. Zij heeft ook niet aangetoond dat zij vanwege andere gronden niet in staat zou zijn om te werken. Naast het feit dat de vrouw geen inzicht geeft in de keuzes die haar inkomen bepalen, heeft zij ook geen inzicht gegeven in haar vaste lasten. De vrouw heeft niet voldaan aan haar stelplicht ter zake van de financiële positie en haar mogelijkheden om in haar eigen behoefte te voorzien, aldus de man.
2.8.
De rechtbank neemt het volgende in aanmerking. Op grond van artikel 1:156 BW kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Het is aan de partij die het verzoek doet, in dit geval de vrouw, om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen dat zij niet voldoende inkomsten tot haar levensonderhoud heeft en deze niet kan verwerven.
2.9.
Bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde (aldus HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2379). De hofnorm mag niet zonder meer als enige maatstaf worden gehanteerd (zie: Hoge Raad 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050).
2.10.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de stellingen van de vrouw in dit verband onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. De vrouw stelt haar behoefte enkel aan de hand van de hofnorm - waarvan de toepassing door de man gemotiveerd wordt betwist - en heeft de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd. Hierbij komt nog dat een belangrijk deel van de gestelde behoefte, te weten de huurlast, door de man is betwist. De vrouw heeft ook dit deel niet voldoende onderbouwd door bijvoorbeeld een afschrift van de huurovereenkomst en/of rekeningafschriften, waaruit een regelmatige overboeking blijkt, over te leggen. De behoefte van de vrouw is op grond van het voorgaande niet komen vast te staan.
2.11.
Verder is niet komen vast te staan in hoeverre de vrouw in staat is om eigen inkomsten te verwerven om in haar behoefte te voorzien. Uit de door de vrouw aangeleverde stukken blijkt dat zij een periode arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van ziekte. Uit deze stukken blijkt evenwel ook dat in ieder geval sinds 18 februari 2020 sprake is van gedeeltelijk herstel. Verder heeft de vrouw een vaststellingsovereenkomst tussen haar en haar werkgever overgelegd, waarin is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 augustus 2021 en dat de vrouw een ontslagvergoeding krijgt van € 9.361,21. Onweersproken is dat het inkomen van de vrouw als gevolg hiervan daalt tot 70% van het laatstverdiende loon. Een en ander is onvoldoende om aan te tonen dat de vrouw niet in staat is om in (een groter deel van) haar eigen inkomsten te voorzien. Zo is onduidelijk of en, zo ja, in welke mate de vrouw in verschillende periodes als gevolg van ziekte minder inkomen kon verwerven. Het blijft eveneens onduidelijk wat voor inspanningen de vrouw heeft gedaan om te proberen een nieuwe baan te vinden per 1 augustus 2021. Het blijft tot slot onduidelijk waarom de kennelijk nu - na de echtscheiding - gemaakte keuze om een opleiding te gaan volgen ten laste van de man zou moeten komen en waarom het niet redelijker is om bijvoorbeeld te veronderstellen dat de vrouw met gebruikmaking van de ontslagvergoeding in haar behoefte kan voorzien totdat zij een nieuwe baan krijgt, waarna zij vervolgens met inkomen uit deze nieuwe baan in haar behoefte kan voorzien. Omdat de vrouw haar behoefte niet heeft aangetoond en evenmin in welke mate zij zelf hierin (niet) kan voorzien, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
2.12.
De rechtbank zal het verzoek van de man eveneens afwijzen, nu de man op zijn beurt zijn verzoek in het geheel niet heeft gemotiveerd. Het enige dat de man heeft gesteld is: "Afhankelijk van de uitkomst van de [alimentatie]berekeningen kan het zeer wel zo zijn dat de vrouw aan de man een bijdrage moet voldoen. De man zal om die reden formeel het verzoek doen om een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud te bepalen van € 500,-- bruto per maand." Dat is mede met het oog op het hiervoor reeds gegeven kader volstrekt onvoldoende.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst af het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw € 516,-- per maand bij vooruitbetaling dient te voldoen, althans een juist bedrag,
3.2.
wijst af het verzoek van de man om een door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud te bepalen van € 500,-- bruto per maand.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 7 juli 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 646