ECLI:NL:RBNNE:2021:3575

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
21-641
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens overschrijding van de bezwaartermijn in schadevergoeding door mijnbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die schadevergoeding eiste van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, en verweerder. Eiser had op 28 november 2019 een aanvraag ingediend voor schadevergoeding vanwege schade aan zijn woning door mijnbouwactiviteiten. Na een adviesrapport van deskundige H. Buchwald, waarin werd geconcludeerd dat de schade niet door mijnbouw was veroorzaakt, heeft verweerder op 18 september 2020 het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder op 8 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 29 juli 2021 behandeld. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift pas op 10 november 2020 door verweerder was ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De rechtbank overwoog dat de indiening van een bezwaarschrift schriftelijk moet gebeuren, en dat de mondelinge mededeling aan de zaakbegeleider niet voldeed aan deze eis. Eiser had ook aangevoerd dat de vertraging in de postbezorging door Covid-19 de oorzaak was van de termijnoverschrijding, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was, aangezien de termijn al was verstreken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm).

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een schadevergoeding toe te kennen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen in persoon vergezeld door [persoon 1] , werkzaam bij [ingenieursbureau] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser heeft op 28 november 2019 een aanvraag vergoeding schade door mijnbouw ingediend ten aanzien van zijn woning op het perceel [adres] te [plaats] .
1.2
Op 4 juni 2020 heeft deskundige H. Buchwald (Buchwald) van expertisebureau NIVRE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 9 januari 2020. In het rapport zijn 74 schades beschreven. Buchwald heeft geadviseerd geen vergoeding voor deze schades toe te kennen, omdat het gaat om schades die niet zijn veroorzaakt of verergerd door mijnbouwactiviteiten.
1.3
Het rapport is op 12 juni 2020 naar eiser gezonden. Eiser heeft bij e-mail van 24 augustus 2020 zijn zienswijze op het rapport ingediend.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het rapport van Buchwald. Verweerder ziet in de door eiser ingediende zienswijze geen aanleiding om te twijfelen aan het advies van Buchwald.
1.5
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift, met poststempel 9 november 2020, is bij verweerder binnengekomen op 10 november 2020.
1.6
Bij brief van 17 november 2020 heeft verweerder eiser verzocht aan te geven wat de reden is van het te laat indienen van het bezwaarschrift.
1.7
Bij e-mail van 13 december 2020 heeft eiser aangegeven dat hij het bezwaarschrift ruim op tijd heeft verzonden en daarnaast dat hij het bezwaar ruim op tijd heeft doorgesproken met zijn zaakbegeleider. Ervan uitgaande dat verweerder de ingekomen post voortvarend verwerkt, moet naar zijn mening de oorzaak worden gezocht in een trage postbezorging. Hij wijst erop dat door Covid-19 de postbezorging enorm onder druk is komen te staan. Het ligt naar zijn mening voor de hand dat dit de oorzaak moet zijn geweest voor het te laat ontvangen van het bezwaarschrift.
1.8
In het besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is vervolgens bepaald dat bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het betreft dwingende regels waar de rechtbank niet van kan afwijken.
2.2
Niet in geschil is dat verweerder het primaire besluit aan eiser heeft toegezonden op 18 september 2020. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep tot en met 30 oktober 2020. Ook niet in geschil is dat het bezwaarschrift, met poststempel 9 november 2020, op 10 november 2020 door verweerder is ontvangen.
2.3
De rechtbank begrijpt het beroep van eiser aldus dat hij er, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, van overtuigd is dat hij het bezwaarschrift toch op tijd heeft verstuurd. De rechtbank acht dat desondanks niet aannemelijk omdat eiser in zijn e-mail van 13 december 2020 schrijft dat hij het bezwaarschrift op 2 november 2020 heeft verstuurd. Dat is na het verstrijken van de bezwaartermijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het bezwaarschrift te laat ter post is bezorgd. In verband hiermee is het niet relevant, zoals door eiser aangevoerd, of de postbezorging door corona vertraging heeft opgelopen. Immers, de bezwaartermijn was al verlopen voordat het bezwaarschrift ter post werd bezorgd.
2.4
Eiser heeft verder aangevoerd, zo begrijpt de rechtbank zijn stellingen, dat ook als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat hij zijn bezwaar wel te laat schriftelijk heeft ingediend hij zich op het standpunt stelt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt doordat hij zijn zaakbegeleider in de periode dat de bezwaartermijn liep, mondeling heeft meegedeeld dat hij bezwaar maakte en gevraagd heeft dat in zijn dossier te noteren.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 6:4 van de Awb volgt dat het bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt zodat deze grond niet tot een geslaagd beroep kan leiden.
2.5
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaarschrift dat te laat is ingediend, achterwege moet blijven wanneer redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank begrijpt de gronden van eiser aldus dat hij meent dat het verschoonbaar zou zijn dat hij het bezwaarschrift pas later zou hebben verzonden omdat hij verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij via de zaakbegeleider bezwaar had gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er redelijkerwijs niet van uit mocht gaan dat hij met de mededeling aan zijn zaakbegeleider op een geldige wijze bezwaar zou hebben gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat uit artikel 6:4 van de Awb volgt dat het bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt en dat verweerder deze eis ook in de bezwaarclausule onder het primaire besluit heeft opgenomen. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat er aanknopingspunten zouden zijn waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij desondanks in de veronderstelling mocht verkeren dat hij zijn bezwaar ook tijdig mondeling bij de zaakbegeleider zou kunnen maken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de termijnoverschrijding om die reden niet verschoonbaar is.
2.6
Het beroep is ongegrond.
2.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. van Loo, griffier, op 18 augustus 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.