ECLI:NL:RBNNE:2021:3572

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
21-1093
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor mijnbouwschade aan woning in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), en verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het IMG waarin een schadevergoeding van € 22.902,40 was toegekend voor mijnbouwschade aan haar woning. Na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 23.344,06, maar eiseres ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing is, wat betekent dat de schade vermoedelijk veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het IMG het bewijsvermoeden heeft weerlegd door te stellen dat de schade voornamelijk het gevolg is van verouderd voegwerk en niet door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank heeft de rapporten van deskundigen, waaronder N. Handgraaf en E. Korenberg, in overweging genomen en geconcludeerd dat de schade niet door mijnbouw is veroorzaakt. Eiseres heeft betoogd dat de schade aan het voegwerk het gevolg is van zettingsgedrag door mijnbouw, maar de rechtbank heeft dit argument verworpen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.W. Franssen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een schadevergoeding toegekend van € 22.902,40. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft eiseres vervolgens een schadevergoeding toegekend van € 23.344,06.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de deskundige N. Handgraaf (Handgraaf), senior schade-expert werkzaam bij 10BE.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiseres heeft in 2013 bij de NAM een verzoek om schadevergoeding ingediend in verband met mijnbouwschade aan haar woning op het perceel [adres] te [plaats] . In dat kader is een onderzoek verricht. Eiseres heeft voor de geconstateerde schade in 2014 een vergoeding gekregen van € 12.623,72.
1.3
Op 8 april 2014 is opnieuw bij de NAM een schade gemeld. Er is een onderzoek verricht naar de schade. De herstelkosten van de schade zijn berekend op € 19.396,57.
1.4
Eiseres heeft op 9 januari 2018 opnieuw een melding gedaan in verband met aardbevingsschade.
1.5
Op 7 juni 2019 heeft de deskundige E. Schutten (Schutten) van expertisebureau 10BE in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op 13 februari 2019. In het rapport zijn 45 schades beschreven. Ten aanzien van 31 van deze schades heeft de deskundige Schutten aangegeven dat deze zijn veroorzaakt of verergerd door mijnbouw. Het totale schadebedrag heeft hij gecalculeerd op € 19.784,-.
1.6
Eiseres heeft op 24 september 2019 haar zienswijze op het rapport van de deskundige Schutten ingebracht. Daarbij heeft zij melding gemaakt van drie nieuwe schades (46 tot en met 48). Bij de zienswijze heeft eiseres een offerte overgelegd van [bouwbedrijf] van 24 september 2019 met betrekking tot de herstelkosten van de bevingsschade. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres, heeft verweerder een herzien adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is op 26 november 2019 opgesteld door E. Korenberg (Korenberg) van expertisebureau 10BE. Korenberg heeft in haar rapport aangegeven dat de nieuwe schades 47 en 48 geen bevingsgerelateerde schades zijn. Daarnaast heeft ze het schadebedrag voor verschillende andere schades verhoogd en schade 46 als nieuwe schade erkend.
1.7
In het primaire besluit heeft verweerder eiseres, onder verwijzing naar het rapport van Korenberg, een schadevergoeding toegekend van € 22.902,40.
1.8
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De zaak is besproken op een hoorzitting op 15 september 2020. Op deze hoorzitting waren partijen aanwezig en de deskundige H. Pierik van deskundigenbureau 10BE. In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft de totale schadevergoeding gewijzigd vastgesteld op
€ 23.344,06.
1.9
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. In beroep heeft eiseres een rapport overgelegd van ing. S.P. van Soelen (Van Soelen) van 13 juli 2021.
1.1
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift heeft verweerder een rapport van Handgraaf (Handgraaf) van 21 juli 2021 gevoegd.
1.11
Op 3 augustus 2021 heeft eiseres een reactie op het verweerschrift overgelegd, opgesteld door Van Soelen op 28 juli 2021.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW van toepassing is omdat de schade naar haar aard redelijkerwijs veroorzaakt zou kunnen zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld. De thans te beantwoorden rechtsvraag is of verweerder het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Met betrekking tot deze vraag overweegt de rechtbank als volgt.
2.2
Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt op grond van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW vermoed, dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Het bewijsvermoeden wordt door verweerder met succes weerlegd als het aan de hand van een adviesrapport aantoont dat de schadeoorzaak evident en aantoonbaar uitsluitend een andere is dan bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. In dat geval wordt voldoende aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Zoals ook de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (AbRS) in haar uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374, overweegt, heeft verweerder de uitleg van het bewijsvermoeden in het voordeel van degenen die schade lijden, verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad is gegeven in zijn arrest van 19 juli 2019. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie (Kamerstukken II, 2017-2018, 33 529, nr. 423).
De punten van geschil

Rapporten deskundigen

2.3
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten aanzien van enkele schades het standpunt van de ingeschakelde deskundigen niet heeft gevolgd. Zij vraagt zich af of de rapporten van deze deskundigen dan wel kloppen en of verweerder zijn besluit op die rapporten had mogen baseren.
2.4
Verweerder heeft aangevoerd dat het instituut wel eens een knoop doorhakt om te voorkomen dat er telkens weer opnieuw om advies moet worden gevraagd aan de deskundigen. Als dat ten aanzien van een paar schades gebeurt, wil dat niet zeggen dat wat de deskundigen over de overige schades hebben opgemerkt niet juist kan zijn. Ook in het geval een deskundige een bepaalde schade niet heeft opgemerkt, wil dat niet zeggen dat het hele rapport van die deskundige niet deugt.
2.5
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het enkele feit dat het IMG ten aanzien van een bepaalde schade het advies van de door hem ingeschakelde deskundige niet overneemt of als blijkt dat de deskundige een bepaalde schade niet heeft opgemerkt, dit niet wil zeggen dat de adviezen van die deskundige met betrekking tot de andere schades niet deugen en verweerder zijn besluit niet op het rapport van die deskundige had mogen baseren.

Schades 2, 3, en 6

2.6
Van Soelen heeft in zijn reactie op het verweerschrift aangegeven het eens te zijn met de constatering van verweerder dat hij voor wat betreft de schades 7, 9, 11, 13, 14, 17, 25, 31, 44 en 48 geen causaal verband met mijnbouwactiviteiten heeft kunnen vaststellen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende aannemelijk is geworden dat de schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten zodat verweerder het bewijsvermoeden ten aanzien van deze schades heeft weerlegd. De rechtbank zal zich in deze uitspraak dan ook beperken tot de schades 2, 3 en 6.
2.7
Het betreft hier schades aan het voegwerk. Eiseres is van mening dat verweerder deze schades ten onrechte niet als bevingsgerelateerde schades heeft erkend. Eiseres heeft aangevoerd dat scheurvorming in het voegwerk niet ontstaat door gebrekkig voegwerk, maar door zettingsgedrag. Zettingsgedrag ontstaat door ongelijkmatige zettingen in de ondergrond ten gevolge van trillingen door mijnbouwactiviteiten. De gehele woning van eiseres is zettingsgevoelig. Eiseres is van mening dat verweerder dit argument zonder enige motivering heeft gepasseerd.
In het aanvullend beroepschrift verwijst eiseres naar het rapport van Van Soelen, waarin hij heeft aangegeven dat, hoewel er sprake is van verouderd voegwerk, de veroudering kan worden versneld door spanningen in het metselwerk als gevolg van zettingen, trillingen of thermische werking. Volgens Van Soelen krijgen vocht en vorst daardoor (meer) grip op het metselwerk. Dat vorst en vocht werktuigelijk zijn in het ontstaan van de schades, sluit dus niet een andere oorzaak, te weten aardbevingen, uit. Hij is van mening dat de deskundigen die verweerder heeft ingeschakeld ten onrechte niet hebben verklaard waarom scheurvorming in dit geval niet kan bijdragen aan inwatering en daarmee versnelde degradatie van het voegwerk. Ook had op z’n minst aannemelijk moeten worden gemaakt waarom de scheurvorming niet geheel of gedeeltelijk veroorzaakt of verergerd zou kunnen zijn door de effecten van mijnbouwactiviteiten.
2.8
Verweerder acht het betoog van eiseres dat scheurvorming niet zou kunnen ontstaan door gebrekkig voegwerk, niet juist. Gebrekkig voegwerk kan op zichzelf reeds tot naad- en scheurvorming leiden. Daarnaast kan het intreden en vervolgens opvriezen van vocht tot aanvullende scheurvorming aanleiding geven. De opmerkingen van eiseres over de zettingsgevoeligheid van de woning kan verweerder ook niet volgen, omdat de schade niet in relatie staat met zettingen. Daarbij geldt dat de woning op een locatie is gelegen waar de aardbevingen onvoldoende sterkte hebben gehad om te leiden tot zettingen in de ondiepe grond.
Voor het overige verwijst verweerder naar het rapport van Handgraaf van 21 juli 2021 die heeft overwogen:
“ Het voegwerk, zoals voorkomt in schade 2,3,4,7,9,11,13,14,17 en 25 is verweerd, weggespoeld of uitgevallen. -…- De oorzaak van de verwering van het voegwerk in het metselwerk van de gevels is veroudering. Normaal gesproken kan voegwerk wel 40 tot 50 jaar meegaan (het voegwerk is >60 jaar oud). Het is afhankelijk van de ligging van de gevel(s) hoelang het voegwerk zijn functie blijft behouden. Als er veel wind staat op de gevel en het vaak nat is kan de levensduur korter zijn en zijn functie sneller verminderen. Een van de belangrijkste oorzaken is als er sprake is van een te hoge vochtbelasting en/of een verstoord drooggedrag. Dit is meestal zichtbaar bij de onderste 50 tot 70 cm vanaf het maaiveld (straatwerk of grondslag) en blijft door opspattend regenwater langer nat. Doordat dit deel van het voegwerk langer nat blijft, zal degradatie en vorst het voegwerk beschadigen en zal het langzaam uiteenvallen waarna door regenwater dit weer uitspoelt. Dit is een proces wat jaren duurt en niet door een trilling kan worden veroorzaakt of verergerd. -…- Het is dan ook uitgesloten dat trillingen door mijnbouwactiviteiten hier voor het ontstaan of verergering van de schade aan het voegwerk heeft veroorzaakt.”
2.9
De rechtbank is van oordeel dat verweerder door, onder andere, te verwijzen naar het rapport van Handgraaf, het bewijsvermoeden heeft weerlegd. Handgraaf heeft de kritiek van Van Soelen op de rapporten voldoende onderbouwd weersproken en aangegeven waarom in dit geval de schades niet door mijnbouw veroorzaakt kunnen zijn.
Op de zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat de schades waar het hier om gaat ook te zien waren in het rapport dat de NAM in 2013 heeft opgemaakt. Eiseres heeft de geconstateerde schades destijds niet laten herstellen. Nadien is wel sprake geweest van enige toename van de schades, maar verweerder acht het extreem onwaarschijnlijk dat dit het gevolg is van bevingen.

Schades 47 en 48 alleen beoordeeld op foto’s

2.1
Eiseres heeft aangevoerd dat deze schades alleen zijn beoordeeld op basis van foto’s. Zij is van mening dat deze schades uitsluitend door een fysieke opname goed beoordeeld hadden kunnen worden.
2.11
Verweerder heeft aangevoerd dat schade 47 een vastlegging betreft van de verergering van de schade die reeds was behandeld bij schade 28 en waarvoor een causaal verband was aangenomen. Korenberg heeft over deze schade gezegd dat het primair is veroorzaakt door verzakking, maar dat niet kan worden uitgesloten dat het is verergerd door mijnbouwactiviteiten. Dat de schades 47 en 48 niet ter plekke zijn beoordeeld vindt zijn grondslag in het feit dat eiseres zelf duidelijk foto’s van de schades heeft overgelegd zodat een feitelijk opname niet meer nodig was. Korenberg heeft aan de hand van die foto’s een oordeel over de schades kunnen geven.
2.12
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval niet is besloten tot een fysieke opname van de schades en de schades zijn beoordeeld op basis van de door eiseres overgelegde foto’s.

Genoegzaam en deugdelijk herstel

2.13
Eiseres is het niet eens met de voorgestelde herstelmethode voor de schades 5, 8, 23, 24, 27, 28/47, 30, 32, 33, 34, 35, 37-43 en 45 althans niet met de kosten die voor deze herstelmethodiek zijn berekend. Eiseres is van mening dat de toegekende schadevergoeding voor die schades onvoldoende is om van een genoegzaam en deugdelijk herstel te kunnen spreken. De bedragen genoemd in het calculatiemodel dat verweerder hanteert is veelal onvoldoende om de schade daadwerkelijk te kunnen herstellen. Verweerder zou uit moeten gaan van de offerte van [bouwbedrijf] die eiseres bij haar zienswijze heeft overgelegd. Eiseres wijst er verder op dat de herstelkosten in het rapport voor de schades 5, 27, 28, 30, 32, 34, 35, 37, 38, 41 en 45 erg ver af liggen van de herstelkosten zoals die blijken uit de offerte van [bouwbedrijf] . De offerte van [bouwbedrijf] is gebaseerd op een verantwoorde herstelmethode, waarbij rekening wordt gehouden met materiaal dat passend is bij een gebouw uit 1925 en waarbij cruciaal is dat het gebouw zettingsgevoelig is. De herstelkosten die verweerder wil vergoeden zijn minimaal, waardoor de kwaliteit van het herstel ook minimaal blijft.
Tot slot merkt eiseres op dat schades 46 en 47 niet zijn begroot door [bouwbedrijf] . Op de hoorzitting is voor schade 46 een vergoeding van € 100,- toegekend. Schade 47 is verergerd en de voorgestelde herstelmethode door de deskundigen is naar haar mening discutabel.
2.14
Verweerder heeft aangevoerd dat het calculatiemodel dat het instituut hanteert, anders dan een offerte van een willekeurig bouwbedrijf, in de praktijk is beproefd en opgezet vanuit het oogpunt van ruimhartigheid. Dat geldt voor het gehanteerde prijsniveau, de gehanteerde uren en de materialen. De deskundigen krijgen als richtlijn mee de schade ruimhartig te calculeren. Verweerder kan het standpunt van eiseres dat de kwaliteit van herstel minimaal zal zijn, omdat de herstelkosten die worden vergoed minimaal zijn, dan ook niet volgen. Verweerder is verder van mening dat de deskundigen de herstelmethode correct hebben vastgesteld en dat de bijbehorende herstelkosten zonder uitzondering voldoende moeten zijn om de schade te kunnen herstellen. De deskundigen hebben geen aanleiding gezien om in dit geval af te wijken van het gehanteerde calculatiemodel.
2.15
De rechtbank constateert dat het geding zich voor wat betreft de herstelmethode en de bijbehorende kosten, toespitst op de schades 8, 23 en 24 (schades in de buitenmuur) Handgraaf heeft op de zitting verklaard hierover niet van mening te verschillen met Van Soelen. Beiden zijn van mening dat de voeg tot een bepaalde diepte moet worden uitgehakt/uitgeslepen. Vervolgens dienen nieuwe voegen te worden aangebracht. Het toevoegen van schelpresten aan de voegmortel, maakt het herstel niet duurder. Voor wat betreft de gescheurde stenen, zegt Van Soelen hetzelfde als Handgraaf, namelijk dat die moeten worden hersteld met een op kleur gemaakte renovatie mortel (pasta). De holle ruimtes achter de stenen moeten worden gevuld, waarna de stenen moeten worden gevoegd. Door de voorgestelde herstelmethode wordt het metselwerk verbeterd, waardoor het beter bestand is tegen zettingen. Voor wat betreft het bedrag dat nodig is om de schades te herstellen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in voldoende mate heeft aangetoond dat het toegekende bedrag toereikend is voor dat doel. De rechtbank constateert dat [bouwbedrijf] bij de berekening van de herstelkosten andere uitgangspunten hanteert dan de uitgangspunten die worden gehanteerd in het calculatiemodel waarvan verweerder gebruik maakt. De offerte van [bouwbedrijf] doet dan ook geen afbreuk aan dat calculatiemodel. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft bestreden dat de toegekende schadevergoeding op basis van het calculatiemodel niet voldoende is om de schade te kunnen herstellen. Tot slot merkt de rechtbank op dat Korenberg in haar rapport van 26 november 2019 puntsgewijs heeft gereageerd op de offerte van [bouwbedrijf] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder had mogen afgaan op wat Korenberg in haar rapport hierover heeft opgemerkt.

Verband tussen de schades 26, 27, 28/47 en 46

2.16
Eiseres is van mening dat de door verweerder ingeschakelde deskundigen ten onrechte de schades 26, 27, 28/47 en 46 niet met elkaar in verband hebben gebracht. Deze schades zouden het gevolg zijn van zetting en vervorming in het vlak van het vernieuwde metselwerk. Aanvullend geotechnisch onderzoek wordt nodig geacht om vast te stellen wat de schade exact veroorzaakt en belangrijker nog, of de situatie nu is gestabiliseerd.
2.17
Verweerder heeft hierover opgemerkt dat niet wordt uitgesloten dat genoemde schades met elkaar in verband staan. Dat betekent echter niet dat er een noodzaak bestaat om aanvullend geotechnisch onderzoek uit te voeren. Ten aanzien van al de genoemde schades hebben de deskundigen aangenomen dat er sprake is van mijnbouwgerelateerde schade. Als deze schades het gevolg zijn van zettingen, dan betreft het autonome zettingen van de nieuw gebouwde gevel en geen zetting in de ondiepe ondergrond. De trillingen op de locatie van de woning kunnen namelijk geen zettingen in de ondiepe ondergrond veroorzaakt hebben. Een vergoeding voor deze schades is toegekend, omdat niet kan worden uitgesloten dat deze schades als gevolg van mijnbouwactiviteiten zijn verergerd. Verder merkt verweerder hierover nog op dat de oorzakelijke samenhang tussen deze schades geen invloed heeft op de hoogte van de herstelkosten die voor deze schades zijn toegekend.
2.18
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat in dit geval geen noodzaak bestaat om aanvullend geotechnisch onderzoek te doen.
2.19
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
2.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier, op 18 augustus 2021. De beslissing wordt in het openbaar uitgesproken op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.