Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 en 2 primair onder
parketnummer 18/066884-19 en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/830183-19.
Standpunt van de verdediging
parketnummer 18/066884-19, feit 1
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
parketnummer 18/066884-19, feit 2 primair en subsidiair
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 primair. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Niet kan worden bewezen dat de berichten die in de tenlastelegging zijn opgenomen in de ten laste gelegde periode zijn verstuurd. In het proces-verbaal van de politie staat geen datum bij de verschillende berichten en er is ook geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt over de verzenddatum. Ook uit de verklaring van aangeefster blijkt niet wanneer deze berichten zijn verstuurd.
De berichten die in het dossier wel voorzien zijn van een datum, zijn grotendeels op één dag verstuurd. Voor een bewezenverklaring van belaging moet er sprake zijn van stelselmatigheid. Nu de meeste berichten op één dag zijn verstuurd kan het bestanddeel stelselmatig niet worden bewezen.
Gelet op hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de pleegdatum bij feit 2 primair, moet verdachte in zijn visie ook worden vrijgesproken van feit 2 subsidiair.
parketnummer 18/830183-19
Van de bedreigingen onder het eerste gedachtestreepje moet verdachte worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreigingen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat de bedreigingen de vereiste redelijke vrees dat het slachtoffer om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen hebben kunnen doen ontstaan. De bewoordingen van de bedreigingen leveren telkens een bedreiging met eenvoudige mishandeling op of de bewoordingen zijn te vaag en leveren daarom geen bedreiging op.
Ten aanzien van de bedreigingen onder het tweede gedachtestreepje geldt dat niet kan worden bewezen dat deze in de ten laste gelegde periode zijn gedaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat deze bedreigingen het slachtoffer ook daadwerkelijk hebben bereikt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1 onder parketnummer 18/066884-19 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juli 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte
d.d. 15 september 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018243225 d.d. 24 december 2018, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer 1] .
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
parketnummer 18/066884-19, feit 2 primair
1. De door verdachte ter zitting van 22 juli 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ontken de feiten niet. Ik heb de bedreigingen die mij ten laste gelegd worden gepleegd. Ik
heb de woorden gebruikt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 september 2019, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van stalking en bedreiging door mijn ex-vriend [verdachte] . Ik heb dit jaar al eerder aangifte gedaan van stalking door [verdachte] . Naar aanleiding van deze aangifte heeft de rechtbank een contactverbod met mij aan [verdachte] opgelegd. Na de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2018 heeft [verdachte] op meerdere manieren contact met mij gezocht. Ik zit op Facebook. [verdachte] zijn bijnaam is [naam 2]. Via de berichtverzoeken kan ik zien dat [verdachte] mij heeft benaderd. Als hij mij berichten stuurt dan raakt het mij. Hij zegt namelijk allemaal vervelende dingen over mij en dat veroorzaakt bij mij veel onrust.
Dingen die hij zoal over mij zegt zijn dingen als: “ik maak je dood, je bent een hoer, ik ga zorgen dat je kinderen uit huis worden gehaald”. [verdachte] is de vader van beide kinderen. Verder zegt hij dingen tegen mij zoals: “als ik vast kom te zitten en ik kom vrij, dan zoek ik je gelijk op”. “denk maar niet dat ik je ooit met rust zal laten, ik ga jou geestelijk helemaal kapot maken totdat de kinderen 18 zijn”. “ik ga jouw leven kapot maken”.
Dit soort dingen stuurde hij via Messenger. Ik weet dat hij in ieder geval sinds 17 september 2018 vast zit omdat hij nog een aantal dagen moest zitten. Sinds die tijd heeft hij geen contact meer met mij gezocht. Ik voel mij in de nacht niet echt veilig. Door [verdachte] zijn gedrag heb ik veel aanpassingen in mijn priveleven moeten maken. Hij maakt door zijn gedrag een grote inbreuk op mijn priveleven. Na 6 augustus 2018 viel [verdachte] mij dagelijks lastig. Hij viel mij dan ook wel meerdere keren per dag lastig. Hij deed dit via Messenger. Op 9, 10, 11 en 13 september heb ik last van hem gehad. Een aantal van deze berichten is door hem verwijderd.
3. Overige schriftelijke bescheiden, te weten screenshots van de telefoon van aangeefster, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend:
Ik ga jou slopen als ik jou zie ik ga jou face kapot trappen jou tanden uit je smoel slaan alles Believe me kk hoertje maak jou doood
En als ik jou Vandaag zie in groningen ik ga jou klappen.
Jou moeder maak ik ookk dood
Ga jou echt slopen ben dit wekend die kant
Meid ik ga hitten op jou
Vies kk hoertje
Maak jou dood. Ga jou steken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710; HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 juli 2019 bekend dat hij de in de bewijsmiddelen opgenomen berichten aan aangeefster heeft gestuurd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aangifte, in samenhang met de hierboven genoemde screenshots, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 5 augustus 2018 tot en met 17 september 2018 berichten aan aangeefster heeft gestuurd. Volgens aangeefster gebeurde dit dagelijks, meerdere keren per dag. Uit de screenshots blijkt dat de verdachte aangeefster in ieder geval op 5 augustus, 12 augustus , 11 september en 13 september berichten heeft gestuurd en daarmee ondersteunen deze screenshots de aangifte in voldoende mate.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de aard en de indringendheid van de berichten. Dat de berichten van verdachte volgens hem voortkwamen uit ongenoegen over een verdwenen geldbedrag van de bankrekening van verdachte, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank acht feit 2 primair van parketnummer 18/066884-19 wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 18/830183-19
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 december 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018323378 d.d. 11 juli 2019, inhoudend als verklaring van [naam 3]:
Ik doe aangifte van bedreiging namens [slachtoffer 3] . Het feit werd gepleegd in de periode van 1 september 2017 tot en met 29 oktober 2018. Ik werk bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen. Ik begeleid jeugdbeschermers. Een van deze jeugdbeschermers betreft [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] wordt sinds het najaar van 2017 verbaal lastiggevallen en bedreigd door een cliënt van hem: [verdachte] . Dat betreffen bedreigingen welke via telefoongesprekken, voicemail en WhatsApp, maar ook in persoon hebben plaatsgevonden. Niet direct naar [slachtoffer 3] toe maar wel naar andere medewerkers van Jeugdbescherming Noord. Deze werden dan door [verdachte] voornoemd benaderd, zowel telefonisch als in persoon bij de receptie, alwaar [verdachte] zijn bedreigingen jegens [slachtoffer 3] uitte. De bedreigingen vonden zeer regelmatig plaats, vrijwel maandelijks werd [slachtoffer 3] wel op de één of andere manier door [verdachte] benaderd. [verdachte] verkondigde dan via de voicemail dat hij [slachtoffer 3] ‘Kankerklappen’ zou gaan geven wanneer [verdachte] vrij zou komen.
Op 15 oktober jl. werd een telefoniste van Jeugdbescherming Noord telefonisch door [verdachte] benaderd. Tijdens dat gesprek uitte [verdachte] weer ernstige bedreigingen tegen het leven jegens [slachtoffer 3] . Het is mij bekend dat [verdachte] in het verleden gedetineerd is geweest naar aanleiding van door hem gepleegde levensdelicten. Dat is ook bij [slachtoffer 3] bekend. Dat maakt dat [slachtoffer 3] oprecht angstig is dat [verdachte] zijn bedreigingen ten uitvoer zal brengen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 maart 2019, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant [verbalisant], ontving op woensdag 27 februari 2019 vier spraakberichten (voicemails) van aangever [naam 3]. Aangever [naam 3] heeft aangifte gedaan namens medewerker [slachtoffer 3] en ontving deze spraakberichten van hem.
- Spraakbericht van maandag 25 februari 2019 23:33: Wollah ik bust jouw lip als ik vrij ben je gaat zien man. Je gaat zien kanker flikker.
- Spraakbericht van maandag 29 oktober 2018 13:30: Jij moet gewoon zorgen dat ik mijn kinderen ga zien. (..) Whola als ik vrij kom ga ik jou kanker klappen vriend. Die jaar dat ik mijn kind niet gezien heb broer ga ik jou niet vergeven broertje. En ik wacht tot ik buiten kom, je moet niet denken ik ben al klaar met jou, ik ben al klaar met [slachtoffer 2] . Ik ben niet klaar met jullie. Jullie zijn twee schijnheilige kanker kankerneusjes. En ik klap jullie hoofd tegen elkaar aan als het moet.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 maart 2019, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 6 maart 2019 ontving ik van aangever [naam 3] een document met daarin WhatsAppberichten afkomstig van [verdachte] welke aan jeugdbeschermer [slachtoffer 3] zijn verzonden. (..) Verdachte verzond de volgende berichten:
10:46, 7-5-2018, [verdachte] 6: Of moet ik langs jou kantoor komen. (..) Ik ben kk woest.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam 1] :
Op 15 oktober 2018 was ik aan het werk bij Jeugdbescherming Noord. In de ochtend werd ik gebeld door [verdachte] . Ik herkende de stem aan de andere kant van de lijn als de stem van deze [verdachte] . Ik heb [verdachte] meerdere malen, zeker wel tien keer gesproken face to face dan wel aan de telefoon. Ik weet derhalve ook zeker dat ik [verdachte] aan de telefoon had. Ik heb hem meerdere malen aan de telefoon gehad. Soms ging dit goed maar vaak was hij wel opgefokt. Tijdens de gesprekken was hij verbaal agressief richting [slachtoffer 3] . Ik heb hem ook wel eens horen zeggen: Ik neem de volgende keer een mes mee en steek hem overhoop. Ook heeft hij wel eens gezegd dat hij [slachtoffer 3] zal doodschieten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 juni 2019, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 5 juni 2019 nam ik, verbalisant [verbalisant], telefonisch contact op met getuige [naam 1] . Ik heb getuige gevraagd of zij nog kan benoemen wanneer zij de telefoontjes van verdachte [verdachte] heeft ontvangen. Jeugdbeschermer [slachtoffer 3] werd sinds eind 2017 lastiggevallen door verdachte [verdachte] . Medewerkster [naam 1] was toen al werkzaam bij Jeugdbescherming Noord en ontving geregeld telefoontjes van verdachte [verdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 29 mei 2019, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 29 mei 2019 nam ik, verbalisant [verbalisant], telefonisch contact op met slachtoffer [slachtoffer 3] . Slachtoffer [slachtoffer 3] is meerdere malen direct en indirect (via een telefoniste van Jeugdbescherming Noord) bedreigd door verdachte [verdachte] . Slachtoffer gaf aan mij, verbalisant [verbalisant], aan dat dit een behoorlijke impact op hem heeft. Slachtoffer [slachtoffer 3] verklaarde dat verdachte [verdachte] hem op dusdanige intimiderende toon aansprak dat hij zich wel echt bedreigd voelde. Hij verklaarde bang te zijn dat verdachte zijn bedreigingen waarmaakt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 mei 2019 blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het slachtoffer daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van alle ten laste gelegde bedreigingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door verdachte gebezigde bewoordingen, bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat hij om het leven zou komen en/of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ten aanzien van het verweer dat ziet op de ten laste gelegde periode ten aanzien van het tweede gedachtestreepje overweegt de rechtbank als volgt. Op 10 december 2018 is er aangifte gedaan van bedreiging. De bedreigingen jegens het slachtoffer zijn volgens de aangifte begonnen vanaf 1 september 2017. In de aangifte wordt reeds gesproken over de bedreigingen die verdachte op 15 oktober 2018 in de richting van slachtoffer [slachtoffer 3] via
[naam 1] heeft geuit. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat de bedreigingen onder het tweede gedachtestreepje op 15 oktober 2018, maar in ieder geval vóór 10 december 2018 zijn gepleegd. Dat valt binnen de ten laste gelegde periode.
De rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte de bedreigingen heeft gepleegd in de periode van 1 september 2017 tot en met 25 februari 2019 en verkort daarmee de ten laste gelegde periode. De rechtbank heeft daarbij gelet op de data van de spraakberichten met daarin de bewezenverklaarde bedreigingen, blijkend uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2019.
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/830183-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.