ECLI:NL:RBNNE:2021:341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
C/18/197261 / HA ZA 20-28
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake incidentele vordering tot verstrekking van bescheiden in het kader van een nalatenschap en onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, hebben de erven van een overleden erflater een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a Rv. De erven vorderen inzage in en afgifte van diverse bescheiden die betrekking hebben op de nalatenschap van hun vader, die onder andere contanten en aandelen in een vennootschap omvat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erven een rechtmatig belang hebben bij de gevorderde stukken, aangezien deze kunnen bijdragen aan de vaststelling van de eigendom van de in de woning aangetroffen contanten en de aandelen in de vennootschap. De rechtbank heeft de vorderingen van de erven voor een groot deel toegewezen, met uitzondering van enkele stukken waarvan de erven niet voldoende onderbouwd hebben dat deze voorhanden zijn bij de gedaagden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden, die onder andere advocaten zijn, zich kunnen beroepen op hun verschoningsrecht voor bepaalde bescheiden. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van de verstrekking van de bescheiden komen voor rekening van de erven. De zaak is verder aangehouden voor akte uitlating in het incident aan de zijde van de erven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/197261 / HA ZA 20-28
Vonnis in de incidenten van 27 januari 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Maassluis,
2.
[eiser 2],
wonende te Groningen,
eisers in de hoofdzaak en in het incident,
verweerders in het (zelfstandig) incident,
advocaten mrs. I.S. Oosterhoff en O.E. van Erp Taalman Kip te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
eiseres in het (zelfstandig) incident,
advocaat mr. C. Grondsma te Leeuwarden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
eiseres in het (zelfstandig) incident,
advocaat mr. C. Grondsma te Leeuwarden,
3. de naamloze vennootschap
[gedaagde 3],
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaten mrs. J.H. Duyvensz en M.J. van de Graaf te Amsterdam,
4. de stichting
[gedaagde 4],
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mrs. J.H. Duyvensz en M.J. van de Graaf te Amsterdam,
5.
[gedaagde 5],
wonende te Paterswolde,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. J.H. Duyvensz en M.J. van de Graaf te Amsterdam,

6.[gedaagde 6] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
eiseres in het (zelfstandig) incident,
advocaat mr. C. Grondsma te Leeuwarden.
[eisers] zullen hierna als 'de erven' worden aangeduid. Gedaagden in de hoofdzaak en het incident worden hierna afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , mr. [gedaagde 5] en [gedaagde 6] genoemd. Waar [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 6] gezamenlijk worden bedoeld zullen zij als [gedaagde 6] c.s. worden aangeduid. Waar [gedaagde 3] , mr. [gedaagde 5] en [gedaagde 4] gezamenlijk worden bedoeld zullen zij als [gedaagde 3] c.s. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van
14 november 2019,
  • de akte houdende een wijziging eis in het incident van de erven van 25 maart 2020,
  • de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde 3] c.s. van 6 mei 2020,
  • de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde 6] c.s. van 6 mei 2020, tevens houdende
een zelfstandige vordering in het incident ex artikel 843a Rv,
  • de conclusie van antwoord in het (zelfstandig) incident van de erven van 1 juli 2020,
  • de akte houdende producties (45 en 46) van de erven van 10 november 2020,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de incidenten van 10 november 2020
met aangehechte zittingsaantekeningen van de erven, [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in beide incidenten.
1.3.
Bij schrijven van 3 december 2020 en 4 december 2020 hebben [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 november 2020 dat buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt. Bij brief van 11 december 2020 hebben [eisers] c.s. zich uitgelaten over beide reacties.
1.4.
Nu de rechtbank de door [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. geplaatste kanttekeningen - met uitzondering van de hierna vermelde - onderschrijft, dient genoemd proces-verbaal op de in de daaraan gehechte reacties van [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. aangegeven wijze als aangevuld en/of gecorrigeerd te worden beschouwd. De rechtbank passeert derhalve de opmerkingen die namens [eisers] c.s. daarover zijn gemaakt, met uitzondering van het volgende.
1.5.
[gedaagde 3] c.s. wijzen op pagina 4 van het proces-verbaal waar als opmerking van mr. [gedaagde 5] staat geschreven:
Het geld dat is ondergebracht op de bankrekening bij de Commerzbank te Leer die op naam van [gedaagde 6] stond betrof zwart geld afkomstig van de vennootschap van erflater.
[gedaagde 3] c.s. stellen dat mr. [gedaagde 5] naar voren heeft gebracht dat het zwarte geld afkomstig was van de vennootschap [naam 2] waarvan [gedaagde 6] aandeelhouder was en niet erflater.
Op pagina 6 van het proces-verbaal staat als opmerking van [naam 1] opgenomen dat
[gedaagde 6] toen eveneens cliënt van [gedaagde 3] was.[gedaagde 3] c.s. stellen dat is aangegeven dat [gedaagde 6] op een later tijdsmoment (na 12 mei 2016) cliënte van [gedaagde 3] is geworden.
Op pagina 6 van het proces-verbaal staat als opmerking van [naam 1] opgenomen dat mr. [gedaagde 5] heeft
gekekenwie rechthebbende van het aangetroffen geld kon zijn. [gedaagde 3] c.s. stellen dat [naam 1] heeft verklaard dat dit door mr. [gedaagde 5] is
onderzocht.
Op basis van de aantekeningen van de griffier stelt de rechtbank vast dat de weergave in het proces-verbaal op deze drie punten correspondeert met het verhandelde ter zitting.
1.6.
Nadat vonnis is bepaald hebben de erven op 4 december 2020 met toestemming van [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. een akte houdende producties genomen.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] (de erven) zijn geboren uit het huwelijk van [erflater] (hierna erflater te noemen) en [naam 3] .
2.2.
Mr. [gedaagde 5] is advocaat, verbonden aan advocatenkantoor [gedaagde 3] te Groningen (hierna [gedaagde 3] te noemen). [gedaagde 4] beheert de derdengeldenrekening van genoemd kantoor.
2.3.
Op 28 januari 1982 hebben erflater en [naam 3] de besloten vennootschap [naam 2] (hierna [naam 2] te noemen) opgericht. Medio 1985 zijn de aandelen in [naam 2] overgedragen aan [naam 4] , wonende te Japan. Medio 1990 heeft [naam 4] de aandelen overgedragen aan [gedaagde 6] , de voormalige secretaresse van erflater met wie erflater een affectieve relatie onderhield. Vanaf dat moment was [gedaagde 6] enig aandeelhouder van [naam 2] .
2.4.
Bij brief van 6 april 2009 heeft erflater aan de (Nederlandse) belastingdienst geschreven:
In het begin van de tachtiger jaren bezat ik twee bv’s nl. [naam 5] , een productiebedrijf voor
antennes en communicatie apparatuur, welke was gevestigd op het industrieterrein [straatnaam 1] in
Groningen en [naam 2] , een beleggings bv welke als een pensioenvoorziening diende voor mijn
oude dag.
[naam 5] was een goed lopend en sterk groeiend bedrijf. Haar producten werden geëxporteerd over
bijna geheel Europa en zelfs naar Japan. Ook werden producten geïmporteerd uit het Verre Oosten en bij aankomst direct vanuit Rotterdam-haven verkocht naar enkele Europese landen.
Plotseling was het afgelopen. Uit een milieu rapport van Argus bleek het Beckerwegterrein ernstig
verontreinigd te zijn. In het verleden was het industrieterrein door de gemeente Groningen in gebruik
geweest als vrije stortplaats. Afval van de voormalige Groningse Gasfabriek, van Aagrunol
(bestrijdingsmiddelen) en van Hoek-loos (medische-, technische en laboratoriumgassen) was gestort.
Het grondwater was verontreinigd met koper, zink, chroom, cyanide-totaal, chloroform en
polycyclische aromaten. Het rapport kan op verzoek getoond worden.
Het pand van [naam 5] dat, voor het verkrijgen van de benodigde kredieten, ter meerdere zekerheid aan
de bank was ingeleverd, was van de ene op de andere dag niets meer waard. Een taxatierapport kan
op verzoek worden getoond. De vervuiler, de gemeente Groningen, gaf niet thuis en een jarenlang
juridisch gevecht met de gemeente was begonnen.
Omdat [naam 5] nog een jong bedrijf was en door haar vele soorten kredieten sterk overgefinancierd
was, was het bedrijfsrisico nu dermate groot geworden dat een toekomstig faillissement nu tot de
mogelijkheden behoorde. Mede omdat ik, voor het verkrijgen van deze kredieten, in privé mee had
getekend, zou ik, bij een faillissement, ook in privé mee gaan. Ik zou dan alles kwijt zijn.
Om de bank voor te zijn, heb ik enkele verregaande besluiten genomen. Voor [naam 2] betekende
dit dat ik alle aandelen van [naam 2] , om niet, aan mijn Japanse secretaresse in eigendom heb
overgedaan.
Daarbij is afgesproken dat
1e zij onbezoldigd directeur van de bv wordt en dat ik als volledig gemachtigde administrateur de bv verder zou besturen en hiervoor hfl. 600,00 per jaar ontvang.
2e er door de bv geen dividend wordt uitbetaald.
3e wanneer ik aangeef dat ik de aandelen weer terug wil hebben, deze wederom, om niet, aan mij in eigendom worden overgedragen.
Feitelijk veranderde er niets. Naar buiten bleef ik me presenteren als eigenaar van [naam 2] . Alleen
voor een eventuele aanval van de Bank was de zaak afgeschermd.
Voor [naam 5] heb ik de zaak op een andere manier geprobeerd op te lossen. Echter tevergeefs. Zoals
te verwachten was, was er geen enkele bank meer te vinden die krediet wilde geven. En van de
gemeente Groningen was helemaal niets te verwachten. Daar zat meer viezigheid aan de bestuurstafel dan bij mij onder grond.
Ik ben ziek geworden en moest stoppen met werken. Vier maanden in het Ziekenhuis gelegen,
geopereerd en daarna een halfjaar in Beatrixoord gewoond. Daarna nog een anderhalfjaar in dag-
revalidatie. Ik ben volledig arbeidsongeschikt verklaard. Mijn Japanse secretaresse is teruggegaan
naar Japan. Ik zal nooit meer de oude worden, maar ben ontzettend blij dat ik ben blijven leven.
Ik heb [naam 2] opdracht gegeven om een huis aan de [straatnaam 2] te laten bouwen. Ik nader de
65 en wil daar verder ongestoord wonen. Ik wil thans mijn aandelen weer terug hebben.
1e Moet ik de Fiscus op voorhand informeren om niet met eventuele onverwachte aanslagen
geconfronteerd te worden ??? Moet ik om een voor akkoord vragen ???
2e Of heeft de Fiscus daar niets mee te maken en ga ik rechtstreeks naar de notaris ???
2.5.
Bij brief van 17 november 2009 heeft erflater aan de belastingdienst geschreven:
Op 6 april 2009 stuurde ik bij gesloten brief naar mijn accountant, [naam 6] van het accountant kantoor [naam 7] hier in Groningen. De inhoud spreekt voor zich.
Na enkele bureaucratische tussenstappen heb ik uiteindelijk, onlangs op vrijdag de 13e november, van dhr. [naam 6] vernomen dat u heeft beslist, dat ik toch overdrachtsbelasting moet betalen als de aandelen van [naam 2] , om niet, aan mij weer worden teruggegeven.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat bij de overdracht van deze aandelen, van mij in privé naar mijn Japanse secretaresse, er nooit een cent aan overdrachtsbelasting betaald is.
Deze transactie is indertijd (+/-15 jaar geleden) begeleid door het kantoor [naam 7] .
Nogmaals ik nader de 65. Ik ben niet geheel gezond meer. En nu ik blijf leven, wil ik graag voor de
mijn nog resterende tijd in mijn eigen verdiende huis wonen, waarvoor ik zelf gewerkt heb. Ik wil niet
nog eens belasting betalen waarvoor ik al belasting betaald heb !!!
2.6.
Op of omstreeks 22 februari 2016 heeft erflater het kantoor van [gedaagde 3] bezocht om een map met stukken af te geven.
2.7.
Naar aanleiding van een bezoek aan het kantoor van [gedaagde 3] c.s. heeft erflater (zo volgt uit een onderzoek van de belastingdienst) de volgende aantekening in de door hem gebruikte bedrijfscomputer van [naam 2] gemaakt (voor zover hier van belang):
[gedaagde 5] & [naam 8] [rechtbank: kennelijk is hier notaris mr. [naam 8] bedoeld], [gedaagde 3] en [naam 9] . Gesprek ten kantore. Woensdag 9 maart 2016.
Voor [gedaagde 5] : mw [gedaagde 6] weet niet dat de rekening op hoe en waarom en wanneer de rekening op haar naam is gekomen. De bank kan dit ook wel eens gedaan hebben. Maar hoe??
Voor [gedaagde 5] : alleen mw [gedaagde 6] kan opdracht geven om alle mutaties vrij te geven.
De map met alle gegevens concept nieuwe Statuten, Ava. AOW-2016, levensverklaring, mijn uitgebreide uitleg etc etc wil ik weer terug…!!!
Het notariskantoor [naam 10] , in Tokyo met adres, verklaart dat de gegevens op het paspoort no [nummer 1] met expiratie datum [datum 1] , van mw [gedaagde 6] juist zijn en dat zij in leven is.
Of er bij: Voor het opmaken van notariële akten voor het uitkeren/erfenis.
Wat gebeurt er bij met de aandelen en de bezittingen bij mijn overlijden.
Kan ik dat nu regelen door mw CS te adviseren om dan een Nederlandse notaris als directeur/executeur te benoemen.
Aandelen aan mij schenken. Dan moet ik naar de notaris. Wat doet tie. (…)
2.8.
Erflater heeft op 13 april 2016 en 25 april 2016 bij de Commerzbank te Leer (Duitsland) van een op naam van [gedaagde 6] gestelde bankrekening een bedrag in contanten opgenomen van in totaal € 932.095,00.
2.9.
Op 4 mei 2016 is erflater overleden. Hij heeft niet over zijn nalatenschap beschikt. Op grond van het versterferfrecht zijn de erven zijn enige erfgenamen. De erven - die al geruime tijd geen contact meer met hun vader onderhielden - hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.10.
De belastingdienst heeft de bedrijfscomputer van [naam 2] onderzocht. In een naar aanleiding van het onderzoek door rapporteur [naam 11] , behandelfunctionaris in dienst van de belastingdienst, opgestelde tijdlijn wordt vermeld dat de bankrekening waarvan erflater het geld kort voor zijn overlijden heeft opgenomen door hem ten name van [gedaagde 6] is geopend op 3 november 2003, toen op die rekening een bedrag van € 514.356,00 is gestort, welk bedrag volgens opgave van erflater afkomstig zou zijn van een bankrekening die hij aanhield bij de Commerzbank AG te Leer. Uit de tijdlijn volgt dat erflater tussen 25 februari 2004 en 18 juni 2015 van de op naam van [gedaagde 6] gestelde bankrekening meermalen geldbedragen in contanten heeft opgenomen, in totaal € 219.000,00. In de bedrijfscomputer van [naam 2] heeft rapporteur [naam 11] een aantekening van erflater van 25 januari 2016 aangetroffen, onder meer inhoudende:
(…) Statuten wijziging van [naam 2]
Uitleggen. In het verleden importeerde [naam 2] nog goederen uit Japan en kocht onroerend goed in de stad Groningen. Nu heeft [naam 2] nog 2 panden en een TON aan contanten. [eisers] kan als directeur haast niks en moet voor alles toestemming vragen aan de aandeelhoudersvergadering. Ik kan mijn eigen huis nog niet verkopen. (…)
2.11.
Na het overlijden van erflater heeft [gedaagde 1] - een nicht van erflater die bij erflater inwoonde en met wie hij een affectieve relatie onderhield - het onder 2.6. bedoelde geldbedrag van € 932.095,00 in de door erflater en [gedaagde 1] bewoonde woning aangetroffen.
2.12.
Op 11 mei 2016 heeft [gedaagde 1] zich met het geldbedrag tot advocaten mrs. [gedaagde 5] en [naam 12] (eveneens advocaat bij [gedaagde 3] ) gericht. Het geldbedrag is op 13 mei 2016 op een bankrekening van [gedaagde 4] gestort. Tussen [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] is op 12 mei 2016 een depotovereenkomst tot stand gekomen, welke overeenkomst op 15 juni 2016 is herzien.
2.13.
Na erflaters overlijden is [gedaagde 1] hem opgevolgd als bestuurder van [naam 2] . Op het moment van erflaters overlijden stonden de aandelen in [naam 2] geregistreerd op naam van [gedaagde 6] .
2.14.
Op 6 februari 2017 ontvingen de erven inzake de nalatenschap van erflater het bericht van de belastingdienst dat niet zou worden overgegaan tot het opleggen van een aanslag erfbelasting.
2.15.
Op 7 februari 2018 ontvingen de erven het bericht van de belastingdienst dat de nalatenschap meer bestanddelen zou omvatten dan aangegeven in de aangifte erfbelasting, waaronder genoemd bedrag in contanten van € 932.095,00, alsmede de aandelen in [naam 2] , door de belastingdienst geschat op een waarde van € 659.582,00, welke waarde werd bepaald door het onroerend goed (twee panden in Groningen) dat eigendom van [naam 2] was. In dit verband heeft de belastingdienst navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2006 tot en met 2016 opgelegd aan de erven. Deze bedragen gezamenlijk € 264.721,00. Na aftrek van deze aanslagen zullen de erven volgens de belastingdienst erfbelasting over het restant van het vermogen verschuldigd zijn. Hierdoor zal de belastingdienst een aanslag van nog eens ruim € 213.817,00 opleggen. Bovendien kunnen aan de erven volgens de belastingdienst terugvorderingsaanslagen worden opgelegd vanwege ten onterechte ontvangen zorg- en huurtoeslag.
2.16.
Vervolgens hebben verscheidene gesprekken plaatsgevonden tussen erven en de belastingdienst over eventueel te heffen erfbelasting over de hiervoor vermelde vermogensbestanddelen.
2.17.
Bij e-mail van 13 februari 2018 hebben de erven [gedaagde 1] verzocht om nadere informatie omtrent (kort gezegd) de nalatenschap.
2.18.
Bij brief van 15 februari 2018 hebben mr. [gedaagde 5] en mr. [naam 12] namens [naam 2] en haar enig aandeelhouder [gedaagde 6] aan de erven geschreven (voor zover hier van belang):
(…) Cliënten zullen niet voldoen aan uw verzoek om de bedoelde informatie te verschaffen. U heeft
geen enkel recht op welke informatie dan ook die betrekking heeft op cliënten. Cliënten zijn niet
gehouden noch bereid om welke informatie dan ook die haar aangaat met u te delen. Het gaat,
behoudens informatie die via openbare registers is te raadplegen, om strikt vertrouwelijke
informatie waarvan u geen kennis mag hebben.
Aan de andere kant is het (ambtenaren van) de Belastingdienst in de gegeven omstandigheden
niet toegestaan informatie die direct dan wel indirect betrekking heeft op cliënten (hierna: de
Informatie) mondeling dan wel schriftelijk aan u te verstrekken.
Uit uw e-mail van 13 februari 2018 blijkt dat de Belastingdienst reeds Informatie aan u heeft
verstrekt. Wij stellen vast dat de Belastingdienst hiermee (opzettelijk) haar
geheimhoudingsverplichting ex artikel 67 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
(Awr) heeft geschonden. Voor zover de Belastingdienst jegens u zou willen betogen dat in de
gegeven omstandigheden zulks niet het geval is, merken wij op voorhand op dat geen sprake is
van één van de uitzonderingsgevallen zoals bedoeld in artikel 67 lid 2 Awr.
De Belastingdienst handelt hiermee onrechtmatig jegens cliënte. Wij hebben de Belastingdienst
hier reeds uitdrukkelijk op gewezen. Door desalniettemin contact met u op te nemen en
Informatie aan u te verschaffen maakt de Belastingdienst c.q. maken de betrokken ambtenaren
zich mogelijk schuldig aan het plegen van een misdrijf.
Naar cliënte begrijpt heeft de Belastingdienst u thans uitgenodigd voor een bespreking waarbij
Informatie en/of aangelegenheden betreffende cliënte onderwerp van gesprek zal zijn. De
Belastingdienst noch u heeft enig belang bij een dergelijke bespreking, omdat het zal gaan om
feiten en omstandigheden die u niet aangaan. Het is u mede om die reden niet toegestaan om
een dergelijke bespreking met de Belastingdienst bij te wonen. Indien u een bespreking met de
Belastingdienst bijwoont handelt ook u jegens cliënte onrechtmatig en mogelijk zelfs
strafrechtelijk verwijtbaar.
In het verlengde van het bovenstaande sommeren wij u hierbij namens cliënte om alle Informatie - hoe beduidend of onbeduidend deze in uw ogen ook moge zijn - aan ondergetekenden per ommegaande ter beschikking te stellen.
Hieronder vallen vanzelfsprekend ook de brieven houdende Informatie waarnaar u in uw e-mail
van 13 februari 2018 verwees, alsmede alle eventuele overige Informatie die u reeds van de
Belastingdienst heeft ontvangen. Wij sommeren u de betreffende brieven en Informatie uiterlijk
maandag 19 februari 2018 om 12:00 uur aan ons te versturen via e-mailbericht, gericht aan
onze op dit briefpapier vermelde e-mailadressen.
Voor zover het gaat om mondelinge Informatie sommeren wij u om hiervan onverwijld volledig
en nauwkeurig schriftelijk verslag te leggen, deze strikt vertrouwelijk te behandelen, en deze
verslaglegging eveneens oer ommegaande aan ons ter beschikking te stellen. Wij sommeren u
daarbij om de betreffende Informatie en verslaglegging na ontvangstbevestiging door ons
onherstelbaar te vernietigen en dit aan ons te bevestigen.
Namens cliënten stellen wij u hierbij aansprakelijk voor alle schade, waaronder begrepen de
door cliënten ten gevolge hiervan te maken (juridische en overige) kosten, voor het geval u
enige bespreking met de Belastingdienst bijwoont waarbij te verwachten is dat Informatie
dan wel aangelegenheden betreffende cliënten onderwerp van gesprek (kan) zijn.
Tevens stellen wij u namens cliënten hierbij aansprakelijk voor alle schade die zij lijden ten
gevolge van het niet voldoen aan de in deze brief vervatte sommaties alsmede van het eventueel
gebruik van enige Informatie. Dergelijk gebruik is u uitdrukkelijk verboden.
Indien u niet voldoet aan de sommaties vervat in deze brief dient u er rekening mee te houden
dat wij u namens cliënten zonder aarzeling of verdere waarschuwing in rechte zullen betrekken.
Onder voorbehoud van alle rechten.
2.19.
Op 23 mei 2018 heeft [gedaagde 1] de aandelen in [naam 2] in eigendom verkregen van enig aandeelhouder [gedaagde 6] .
2.20.
Na een dividenduitkering heeft [gedaagde 1] de aandelen in [naam 2] op 24 mei 2018 overgedragen aan [gedaagde 2] . Als enig aandeelhouder heeft [gedaagde 2] kort na het verkrijgen van de aandelen besloten tot ontbinding van [naam 2] , met aanwijzing van [gedaagde 1] als vereffenaar. De rekening en verantwoording is op 23 juli 2018 gedeponeerd.
2.21.
Naar aanleiding van de onder 2.16 bedoelde brief van 15 februari 2018 hebben de belastingdienst en de erven klachten tegen mr. [gedaagde 5] en mr. [naam 12] ingediend bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De Deken heeft de klachten overgenomen en een zogenaamd dekenbezwaar bij de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden ingediend. De mondelinge behandeling van de klachten heeft op 29 september 2019 ten overstaan van de Raad van Discipline plaatsgevonden. Bij beslissing van 13 januari 2020 heeft de Raad van Discipline de klacht van erven omtrent de wijze waarop zij in de brief van 15 februari 2018 door mrs. [gedaagde 5] en [naam 12] zijn bejegend gegrond verklaard en is een waarschuwing opgelegd. Door de belastingdienst geformuleerde klachten - kort gezegd - gericht op de onbetamelijkheid van de brief van 15 februari 2018 en het trachten te belemmeren door genoemde advocaten van een fiscaal onderzoek zijn, eveneens onder oplegging van de disciplinaire maatregel van een waarschuwing, gegrond verklaard.
Het door de Deken tegen verschillende advocaten van het kantoor [gedaagde 3] geformuleerde bezwaar - kort gezegd - dat zij door het aanvaarden van contant geld tot een bedrag van
€ 932.095,00, van welk geld declaraties tot een bedrag van € 366.695,00 zijn betaald, (de strekking van) gedragsregels niet in acht hebben genomen, is door de Raad van Discipline eveneens gegrond verklaard, zulks zonder oplegging van een disciplinaire maatregel.
2.22.
Na een daartoe door deze rechtbank verleend verlof hebben de erven op
18 januari 2019 ten laste van [gedaagde 6] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de [gedaagde 4] . Het beslag heeft doel getroffen tot een bedrag van € 436.871,41.
2.23.
Bij beschikking van 1 juli 2019 heeft deze rechtbank op verzoek van de erven een voorlopig getuigenverhoor bevolen voor het horen van [gedaagde 1] , voorzitter [gedaagde 4] [naam 13] , bestuurslid [gedaagde 4] mr. [gedaagde 5] en [gedaagde 6] .
Mr. P.J. Duinkerken is als rechter-commissaris benoemd. De getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 18 september 2019. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft
mr. [gedaagde 5] (voor zover hier van belang) het volgende verklaard:
(…)“Met betrekking tot uw vraag wie volgens mij destijds de rechthebbende was, beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik licht dat toe door te verklaren dat ik destijds beschikte over een verklaring van de bestuurder van [naam 2] en ik de juistheid daarvan wilde toetsen. Met betrekking tot de datering van die verklaring beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik wil wel bevestigen dat die verklaring dateert van een eerdere datum dan het moment waarop het geld op de rekening van de [gedaagde 4] is gestort”(…)
2.24.
Bij beroepschrift van 12 februari 2020 is mr. [gedaagde 5] in hoger beroep gekomen tegen de beslissingen van de Raad van Discipline op de klachten van de erven, de belastingdienst en de Deken. De Deken en de belastingdienst zijn eveneens in hoger beroep gekomen. Op 4 oktober 2020 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van het Hof van Discipline plaatsgevonden.
2.25.
Bij beslissingen van 4 december 2020 (ECLI:NL:TADRARL:2020:61) is het hoger beroep van de deken (ten dele) gegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de aangevochten beslissingen met rolnummers 19-375 en 19-376 vernietigd onder oplegging aan mrs. [gedaagde 5] en [naam 12] van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken waarvan twee weken voorwaardelijk. Het Hof van Discipline heeft de beslissing (met rolnummer19-377) op de klacht van de Deken gericht tegen de bestuurders van [gedaagde 4] ten dele vernietigd onder gegrond verklaring van de klacht gericht tegen mr. [gedaagde 5] , zulks zonder oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.
2.26.
Bij beslissingen van 4 december 2020 (ECLI:NL:TADRARL:2020:62) is het hoger beroep van mr. [gedaagde 5] (ten dele) gegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de Raad van Discipline op een klacht van de erven (rolnummer 19-371) vernietigd voor zover het de door de Raad opgelegde maatregel betreft en heeft mr. [gedaagde 5] de maatregel van een berisping opgelegd.
2.27.
Bij beslissingen van 4 december 2020 (ECLI:NL:TADRARL:2020:49) is het hoger beroep van de Belastingdienst MKB Groningen (ten dele) gegrond verklaard. Het Hof van Discipline heeft de aangevochten beslissingen met rolnummers 19-373 en 19-374 ten dele vernietigd onder oplegging aan mrs. [gedaagde 5] en [naam 12] van de maatregel van een berisping.

3.De vordering in het incident van de Erven

3.1.
De erven vorderen (na vermeerdering van eis) bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 1] c.s. te bevelen primair tot het verstrekken van afschriften van en subsidiair het inzage geven in de volgende bescheiden, waarbij telkens tussen haakjes wordt vermeld tot welke gedaagde(n) de vordering zich richt:
a. alle correspondentie tussen de Nederlandse belastingdienst en [gedaagde 6] , behoudens de brief van 26 oktober 2017 inclusief bijlagen
(van [gedaagde 6] en van [gedaagde 3] );
b. alle correspondentie tussen de Nederlandse belastingdienst en [gedaagde 1] , waaronder, maar niet beperkt tot, de brieven van [gedaagde 1] aan de belastingdienst van i) 13 november 2019 en van ii) 22 november 2019
(van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
c. alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van [gedaagde 6] dan wel op naam van erflater stonden/staan en werden/worden gehouden bij de Commerzbank, waaronder,
maar niet beperkt tot, rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 4]
( [rekeningnummer 4] ), [rekeningnummer 5] ( [rekeningnummer 5] ), [rekeningnummer 6]
( [rekeningnummer 6] ), [rekeningnummer 7] ( [rekeningnummer 7] ), [rekeningnummer 8]
( [rekeningnummer 8] ), [rekeningnummer 9] ( [rekeningnummer 9] ), [rekeningnummer 10]
(geopend 06-02-1996 op naam van erflater) en [rekeningnummer 11] (geopend 30-10-2003 op
naam van [gedaagde 6] )
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
d. alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van [gedaagde 6] stonden/staan en
werden/worden gehouden bij de ABN AMRO Bank, waaronder, maar niet beperkt tot,
rekeningnummer [rekeningnummer 12]
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
e. alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van [gedaagde 6] stonden/staan en
werden/worden gehouden bij de ING Bank, waaronder, maar niet beperkt tot,
rekeningnummer [rekeningnummer 13]
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
f. de creditcardafschriften van de creditcards gehouden via Commerzbank met nummers [creditcardnummer 1] en [creditcardnummer 2]
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
g. alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van erflater stonden/staan en
werden/worden gehouden bij de Deutsche Bank, waaronder, maar niet beperkt tot,
rekeningnummer [rekeningnummer 14]
(van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
h. ten aanzien van alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van [gedaagde 1]
stonden/staan en werden/worden gehouden bij de ING Bank, waaronder, maar niet beperkt tot, rekeningnummer [rekeningnummer 15] (in elk geval actief over de periode 2009 - 2014), vorderen de erven inzage in de transacties met [gedaagde 6] , [naam 2] en/of erflater (waarbij overige transacties kunnen worden weggelakt)
(van [gedaagde 1] );
i. ten aanzien van alle bankafschriften van alle rekeningen die op naam van [gedaagde 1]
stonden/staan en werden/worden gehouden bij de Rabobank, waaronder, maar niet
beperkt tot, rekeningnummer [rekeningnummer 16] (in elk geval actief over de
periode 2007 - 2016) vorderen de erven inzage in de transacties met [gedaagde 6] , [naam 2] en/of
erflater (waarbij overige transacties kunnen worden weggelakt)
(van [gedaagde 1] );
j. op het geldbedrag ad € 932.095,00 dat [gedaagde 1] naar [gedaagde 3] heeft gebracht en dat
vervolgens op de derdengeldenrekening is gestort hebben (debet)mutaties plaatsgevonden.
De erven vorderen inzage in de mutaties met betrekking tot dit geldbedrag in de vorm van
afschrift van of inzage in bankafschriften van de derdengeldenrekening (waarbij overige
afschrijvingen, die niet zien op dit bedrag, kunnen worden weggelakt) waaruit deze
mutaties blijken
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 3] en van de [gedaagde 4] );
k. in zijn hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de Raad van Discipline inzake de klacht die de erven indienden tegen mr. [gedaagde 5] en mr. [naam 12] - de Raad van Discipline legde een maatregel van waarschuwing op aan mr. [gedaagde 5] , alsmede mr. [naam 12] - verwijst mr. [gedaagde 5] naar de conceptdagvaarding in kort geding jegens de Rabobank in verband met
diens weigering het contante geld (aangetroffen door [gedaagde 1] ) aan te nemen. De erven vorderen afschrift van/inzage in deze conceptdagvaarding
(van [gedaagde 3] en van de [gedaagde 4]
);
l. de volledige administratie van [naam 2] , waaronder mede begrepen de twaalf ordners en de bedrijfscomputer, de rekening van verantwoording van de vereffening van [naam 2]
alsmede correspondentie met [naam 7] , correspondentie met de Bank, alle stukken die in de tijdlijn van de belastingdienst naar voren komen (Productie 21), etc.
(van [gedaagde 1] , van
[gedaagde 2] en van [gedaagde 3] );
m. de volledige persoonlijke administratie van de erflater, mede vastgelegd in het
persoonlijke boekhoudprogramma van de Erflater genaamd Q&A, waaronder mede
begrepen alle aantekeningen vastgelegd in de software ‘Posteo’ die de erflater gebruikte
(van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
n. [gedaagde 1] heeft verklaard dat zij na het overlijden van de erflater gecorrespondeerd
heeft met [gedaagde 6] : “[h]et contact dat ik met mevrouw [gedaagde 6] had over het geld, verliep
telefonisch of via brieven.” De erven vorderen afschrift van dan wel inzage in alle
correspondentie gewisseld tussen [gedaagde 6] en [gedaagde 1]
(van [gedaagde 6] en van [gedaagde 1] );
o. in de leveringsakte in verband met de levering van de aandelen in [naam 2] aan [gedaagde 2] van 23 mei 2018 wordt verwezen naar een verklaring van [naam 2] dat ze [gedaagde 6] erkent als haar aandeelhouder (aangezien [gedaagde 6] pas op 6 juli 2016 met terugwerkende kracht als
aandeelhouder werd ingeschreven door [gedaagde 1] ):
The Company, however, declared that it has accepted the Seller as holder of the shares for a period exceeding five years prior to the execution of this deed and that it during said period until the present
Erven vorderen afschrift van/inzage in deze verklaring
(van [gedaagde 1] , van [gedaagde 6] en van
[gedaagde 3] );
p. in de leveringsakte in verband met de levering van de aandelen in [naam 2] aan [gedaagde 2] van 23 mei 2018 wordt verwezen naar de leningsovereenkomst tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 6] . De erven vorderen afschrift dan wel inzage in deze leningsovereenkomst
(van [gedaagde 1] , van [gedaagde 6] en van [gedaagde 3] );
q. in de leveringsakte in verband met de levering van de aandelen in [naam 2] aan [gedaagde 2] van 23 mei 2018 wordt verwezen naar de koopovereenkomst (van 18 april 2018) waarmee [gedaagde 2] de aandelen in [naam 2] van [gedaagde 6] kocht. De erven vorderen afschrift dan wel inzage in
deze koopovereenkomst
(van [gedaagde 6] , van [gedaagde 3] en van [gedaagde 1] );
r. de brief van 8 februari 2017 waarin opdracht werd gegeven aan [naam 14] om [naam 2] jaarrekening over 2016 op te maken en [naam 2] jaarrekening over 2015 te controleren
(van [gedaagde 1] , van [gedaagde 6] en van [gedaagde 3] );
s. de brief van [gedaagde 3] van 28 februari 2017 over het kasgeld van [naam 2] , hetwelk [naam 14] in 2017 verstrekte aan de belastingdienst
(van [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 6] );
t. de specificatie van de overige schulden van [naam 2] ten bedrage van totaal € 6.250,00 hetwelk [naam 14] in 2017 verstrekte aan de belastingdienst
(van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] );
u. de brief van 1 maart 2017 van/ondertekend door [gedaagde 1] aan de heer [naam 15] , hetwelk [naam 14] heeft verstrekt aan de Belastingdienst
(van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] );
v. alle correspondentie omtrent het HEF-verzoek 07511, waaronder de terugkoppeling van 12 april 2018
(van [gedaagde 1] en van [gedaagde 3] );
w. alle correspondentie tussen de Japanse belastingdienst en [gedaagde 6] , mr. [gedaagde 5] dan wel andere adviseurs, over o.a. de inkeerregeling die in de periode september 2017 tot en met maart 2018 tot stand zou zijn gekomen (aldus mr. [gedaagde 5] in zijn hoger beroepschrift
tegen de uitspraak van de Raad van Discipline) met de Japanse belastingdienst
(van [gedaagde 3]
en [gedaagde 6] );
x. zoals uiteengezet in randnummer 49 van de dagvaarding sprak de erflater op of
omstreeks 22 februari 2016 met mr. [gedaagde 5] bij [gedaagde 3] . Uit de tijdlijn van de belastingdienst
(productie 21 bij dagvaarding) volgt dat de erflater “een map met enkele stukken
achtergelaten bij [gedaagde 3] ” heeft. De erven vorderen afschrift van, dan wel inzage in, het
volledige dossier van erflater dat zich bij [gedaagde 3] bevindt, waaronder mede begrepen de
stukken die de erflater op of omstreeks 22 februari 2016 achterliet bij [gedaagde 3]
(van [gedaagde 1] ,
van [gedaagde 5] en van [gedaagde 3] );
y. tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft mr. [gedaagde 5] van [gedaagde 3] het volgende verklaard:
“Met betrekking tot uw vraag wie volgens mij destijds de rechthebbende was, beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik licht dat toe door te verklaren dat ik destijds beschikte over een verklaring van de bestuurder van [naam 2] en ik de juistheid daarvan wilde toetsen. Met
betrekking tot de datering van die verklaring beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik wil wel bevestigen dat die verklaring dateert van een eerdere datum dan het moment waarop het geld op de rekening van de [gedaagde 4] is gestort”
De erven vorderen inzage in dan wel afschrift van deze verklaring
(van [gedaagde 3] en van
[gedaagde 5] );
z. de brief in het Engels van erflater aan [gedaagde 6] van 16 februari 2016
(van [gedaagde 6] );
aa. brief van erflater namens [naam 2] aan [naam 14] van 21 juli 2015
(van [gedaagde 6] );
bb. brief van [naam 16] van de belastingdienst aan de heer [naam 6] van [naam 7] waarin zij verwijst naar een gesprek dat op 30 juni 2009 plaatsvond
(van [gedaagde 1] en
[gedaagde 3] );
cc. brief van erflater aan Gemeentewerken (Dienst RO/EZ), Groningen van 7 april 2008
(van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] );
dd. brief van [naam 17] [naam 7] aan de belastingdienst van 15 december 1998 waarin wordt geschreven dat [naam 2] en [gedaagde 6] hebben besloten zich van pand en
schadeclaim te ontdoen
(van [gedaagde 1] , [gedaagde 6] en [gedaagde 3] );
ee. bijlage 1 en 2 (van de 6) bij de reactie die erflater in verband met het verzoek van de belastingdienst om informatie, gericht aan de erflater bij brief van 12 maart 1993, aan de
belastingdienst zond
(van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] );
ff. notulen waaruit blijkt dat de aandeelhoudersvergadering van [naam 2] besloot dat [gedaagde 6] haar functie als directeur van [naam 2] neerlegde en [erflater] het directeurschap zou overnemen. Erflater heeft deze notulen in 2008 aan de Kamer van Koophandel gezonden bij het doorgeven van de wijziging van de directiewissel
(van [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 6] );
gg. de verkoopovereenkomst en leveringsakte in verband met de overdracht van de aandelen in [naam 2] van [naam 4] naar [gedaagde 6] , alsmede het betalingsafschrift/transactiebewijs van [gedaagde 6] ’s betaling aan [naam 4] in verband met de verkrijging van diens aandelen, rond
1988-1990
(van [gedaagde 6] , [gedaagde 3] en [gedaagde 1] );
hh. de verkoopovereenkomst en leveringsakte in verband met de overdracht van dc aandelen in [naam 2] van erflater naar [naam 4] , rond 1985/1986
(van [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en [gedaagde 6] );
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in de incidenten hebben de erven verklaard dat hun vorderingen strekkende tot afgifte van (of inzage in) onder sub k, o, q, r, s, t en u genoemde documenten als ingetrokken dienen te worden beschouwd, omdat die stukken reeds zijn overgelegd ofwel daarvan duidelijk is geworden dat ze niet voorhanden zijn bij [gedaagde 6] c.s. en/of [gedaagde 3] c.s.
3.3.
De erven hebben het volgende aan de incidentele vordering ten grondslag gelegd.
De erven hebben een rechtmatig belang bij afgifte (of inzage) van de gevorderde bescheiden. Deze kunnen als bewijs bijdragen aan het standpunt dat het geld dat na zijn dood in de door hem bewoonde woning is aangetroffen aan erflater toebehoorde en dat hij de eigenaar was van de aandelen in [naam 2] . De erven hebben op voor [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. voldoende duidelijke wijze omschreven van welke bescheiden afgifte (of inzage) wordt gevorderd. Artikel 843a Rv schrijft voor dat afgifte/inzage kan worden gevorderd van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de erven (of hun rechtsvoorganger) partij is. Het begrip rechtsbetrekking wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. De rechtsbetrekking met [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] c.s. betreft een verbintenis uit onrechtmatige daad en/of ongerechtvaardigde verrijking. De stukken waarvan afgifte wordt gevorderd hebben hierop betrekking.
3.4.
[gedaagde 6] c.s. hebben het volgende verweer gevoerd.
3.5.
De erven hebben niet voldaan aan de substantiëringsplicht. Verder geldt inhoudelijk het volgende. Een rechtmatig belang aan de zijde van de erven bij de gevorderde afgifte van de bescheiden ontbreekt. De rechtbank dient zich eerst uit te laten over de hoofdvraag die in het geschil voorligt: wie is (economisch) rechthebbende van het geld en de aandelen? Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat deze vermogensbestanddelen buiten de nalatenschap vallen, ontbreekt het belang bij afgifte van de bescheiden. Bovendien valt niet te verwachten dat afgifte van de gevorderde bescheiden kan bijdragen aan de discussie omtrent de eigendomskwestie.
Er is onvoldoende grond om te veronderstellen dat het van de op naam van [gedaagde 6] gestelde bankrekening afkomstige geld en de op naam van [gedaagde 6] gestelde aandelen eigendom waren van erflater. De incidentele vordering door de erven is ingesteld in de hoop iets te kunnen vinden waarop zij enige vordering kunnen baseren. Derhalve is sprake van een zogenoemde ‘fishing expedition’ waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
Ook aan de overige vereisten van artikel 843a Rv is niet voldaan. Verschillende onderdelen van het gevorderde zijn onvoldoende geconcretiseerd en daarmee te onbepaald voor toewijzing ervan. Daarnaast is aan het vereiste van een ‘rechtsbetrekking’ niet voldaan. Ten slotte moeten de erven in staat worden geacht ook zonder afgifte van de gevorderde stukken te bepalen of het geldbedrag en de aandelen in de nalatenschap vallen. Indien de gegevens waarvan afgifte wordt gevorderd door de rechtbank van belang worden geacht, kan via de weg van artikel 22 Rv door middel van een bewijsopdracht afgifte daarvan worden verzocht. [gedaagde 6] c.s. menen dat ook een belangenafweging tot afwijzing van de incidentele vordering van de erven dient te leiden. In dit kader voeren zij aan dat het bezwaarlijk is voor hen om aan de omvangrijke vorderingen te voldoen.
3.5.1.
[gedaagde 6] c.s. beschikken niet over de bescheiden waarvan onder sub n, sub v en sub x afgifte wordt gevorderd. In zoverre dienen die vorderingen te worden afgewezen.
3.5.2.
[gedaagde 6] c.s. concluderen tot niet-ontvankelijk verklaring van de vorderingen van de erven in het incident ex artikel 843a Rv, althans tot afwijzing daarvan, een en ander onder veroordeling van de erven in de kosten van het incident. Voor zover een of meer vorderingen worden toegewezen, verzoeken [gedaagde 6] c.s. te bepalen dat ten aanzien van die bescheiden de erven geen inzage mogen geven, of anderszins informatie omtrent de inhoud ter kennis mogen geven aan derden. Daarnaast verzoeken [gedaagde 6] c.s. te bepalen dat de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de gegevens door de erven moeten worden voldaan.
3.6.
[gedaagde 3] c.s. hebben het volgende verweer gevoerd.
3.6.1.
Artikel 843a Rv geeft een uitzondering op de regel dat er geen algemene rechtsplicht bestaat om een partij alle informatie te verstrekken waar deze om verzoekt. Alleen binnen de kaders van artikel 843a Rv kan iemand worden verplicht om inzage in of afschrift van bescheiden te geven. Die plicht - zo volgt uit het derde lid - gaat niet zo ver dat die een geheimhoudingsplicht doorbreekt. Reeds daarom dient de incidentele vordering jegens mr. [gedaagde 5] te worden afgewezen. Hem komt als advocaat een beroep op zijn verschoningsrecht toe. Dat geldt evenzeer voor [gedaagde 3] , zijn kantoororganisatie en de [gedaagde 4] die zijn derdengelden beheert, aan welke partijen een afgeleid verschoningsrecht toekomt.
3.7.
De gevorderde stukken zien bovendien niet op een rechtsbetrekking waarbij de erven partij zijn. De incidentele vordering toont dat zij over onvoldoende onderbouwing beschikken om hun vorderingen op grond van onrechtmatige daad in de hoofdzaak te kunnen dragen.

4.De vordering in het (zelfstandig) incident van [gedaagde 6] c.s.

4.1.
[gedaagde 6] c.s. vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de erven te bevelen tot het verstrekken van de volledige correspondentie tussen hen en de belastingdienst, voor zover deze betrekking heeft op de nalatenschap van erflater, een en ander binnen twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis in het (zelfstandig) incident en met veroordeling van erven in de kosten van het (zelfstandig) incident.
4.2.
De erven hebben verweer gevoerd. De rechtbank zal hierna ingaan op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd.

5.De beoordeling

Plan van aanpak

5.1.
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. gehouden zijn tot afgifte van (of het verstrekken van inzage in) de door de erven verlangde bescheiden. De erven baseren hun vordering op artikel 843a Rv.
5.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens [gedaagde 6] c.s. te berde gebracht dat, in het geval incidentele vorderingen geheel of ten dele worden toegewezen, het in de rede ligt dat zij (in plaats van [gedaagde 3] c.s.) tot afgifte van de gevorderde bescheiden dienenover te gaan. Na een uiteenzetting van het voor de beoordeling relevante toetsingskader zal de rechtbank daarom eerst ingaan op de vorderingen die zich richten tot [gedaagde 6] c.s. en door hen gevoerde algemene verweren. Vervolgens zal zij ingaan op de verweren die zijn toegespitst op de afzonderlijke bescheiden waarvan afgifte (of inzage) wordt gevorderd. Daarna zullen de vorderingen gericht op [gedaagde 3] c.s. aan de orde komen. Ten slotte zal de rechtbank beslissen op het (zelfstandige) incident dat [gedaagde 6] c.s. hebben opgeworpen.
Exhibitieplicht
5.3.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij
rechtmatig belangheeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van
bepaalde bescheidenaangaande een
rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is.
5.4.
In het algemeen kan van een
rechtmatig belangin de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen.
5.5.
Voor de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de
rechtsbetrekkingwaarop de vordering ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van
artikel 843a Rv bij een gestelde onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet hoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal (Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:1251).
5.6.
De verlangde stukken moeten
voldoende bepaaldzijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen. In het arrest ‘Theodoor Gilissen Bankiers’ (Hoge Raad 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244) is bepaald, dat wanneer er een redelijke grond is aan te nemen dat de gevorderde stukken bestaan en de vordering betrekking heeft op een onderwerp dat nauwkeurig is afgebakend, de stukken voldoende concreet omschreven zijn om te worden aangemerkt als ‘bepaald’ in de zin van artikel 843a Rv. Dat de bescheiden niet in alle gevallen individueel omschreven zijn, doet daaraan niet af. Het omschrijven van categorieën documenten volstaat.
5.7.
Ingevolge artikel 843a lid 3 en 4 Rv behoeft niet aan een vordering tot overlegging van bescheiden te worden voldaan door iemand die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is (lid 3), dan wel indien daarvoor gewichtige redenen zijn (lid 4).
de incidentele vorderingen op [gedaagde 6] c.s.
5.8.
Het vorenstaande in aanmerking nemende zal de rechtbank hierna voor de in de vorderingen sub a tot en met sub hh genoemde bescheiden (voor zover de vordering niet is ingetrokken, zie rechtsoverweging 3.2.) beoordelen of aan de in artikel 843a Rv voor afgifte daarvan gestelde vereisten is voldaan. De rechtbank betrekt daarbij eerst de algemene door [gedaagde 6] c.s. gevoerde verweren. Onder rechtsoverweging 5.16. en verder wordt ingegaan op de verweren die zijn toegespitst op de verschillende bescheiden waarvan afgifte dan wel inzage wordt gevorderd.
Substantieringsplicht
5.9.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde 6] c.s. dat de erven niet hebben voldaan aan de in artikel 21 Rv en artikel 111 lid 3 Rv neergelegde verplichtingen. De erven hebben aan het gevorderde - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [gedaagde 6] c.s. en [gedaagde 3] c.s. onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. De feiten en omstandigheden ter onderbouwing hiervan zijn voldoende in de dagvaarding uiteengezet.
Rechtmatig belang
5.10.
In de hoofdzaak ligt voor of het geld dat na zijn dood in de woning van erflater is aangetroffen en de aandelen in [naam 2] in de nalatenschap van erflater vallen. Uit de vaststaande feiten, het thans voorhanden zijnde bewijsstukken en de toelichting daarop van de erven volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de zij - ter (nadere) onderbouwing van hun stellingen - in beginsel een rechtmatig belang hebben bij afgifte van de onder sub a tot en met sub hh gevorderde bescheiden. Daartoe wordt overwogen dat de erven buiten hun toedoen in een situatie zijn beland waarbij zij niet kunnen beschikken over de aandelen in [naam 2] en het in de woning aangetroffen vermogen, terwijl zij en de belastingdienst stellen dat deze vermogensbestanddelen behoren tot de nalatenschap van erflater en daarmee samenhangende belastingaanslagen zijn opgelegd.
5.11.
De rechtbank volgt [gedaagde 6] c.s. niet in het verweer dat eerst sprake kan zijn van een rechtmatig belang bij afgifte van de bescheiden nadat de rechtbank heeft beslist over de vraag wie rechthebbende is van het geld en de aandelen, althans nadat daaromtrent een bewijsopdracht is verstrekt. Het processuele belang van de erven is ermee gediend om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen beschikken over de bewijsstukken op basis waarvan zij hun processuele positie kunnen bepalen. Vroegtijdige beschikbaarheid van relevante bescheiden kan bijvoorbeeld de totstandkoming van een (rechtvaardige) minnelijke regeling bevorderen en kan leiden tot het versnellen en vereenvoudigen van de procedure. De erven hebben derhalve een rechtmatig belang om reeds nu over de bescheiden te kunnen beschikken zodat het processuele debat omtrent de eigendom van het vermogen op basis van de juiste informatie op efficiënte wijze ten volle kan worden gevoerd en daarop - zo nodig - zo snel mogelijk kan worden beslist. Het verweer van [gedaagde 6] c.s. dat een rechtmatig belang ontbreekt omdat via een bewijsopdracht langs de weg van artikel 22 Rv afgifte van bescheiden kan worden verzocht, dient in het licht van het voorgaande eveneens te worden verworpen. Het verweer van [gedaagde 6] c.s. miskent dat artikel 843a Rv juist bedoeld is om in een geval als dit behulpzaam te zijn bij de beantwoording van de vraag wie rechthebbende is van het geld en de aandelen.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de bescheiden genoemd onder sub a tot en met hh (met uitzondering van de onder rechtsoverweging 3.2. bedoelde stukken) relevant zijn ter bepaling van hun rechtspositie, in het bijzonder voor de beantwoording van de vraag aan wie de aandelen en het in erflaters woning aangetroffen geld toebehoort.
5.13.
De omstandigheid dat de erven de nalatenschap van hun vader beneficiair hebben aanvaard doet niet af aan het rechtmatig belang bij afgifte van de gevorderde stukken. De beneficiaire aanvaarding staat er immers niet aan in de weg dat sprake kan zijn van onrechtmatig handelen zijdens [gedaagde 6] c.s. en dientengevolge door de erven geleden schade.
Rechtsbetrekking
5.14.
Voor een beroep op artikel 843a Rv is vereist dat afgifte wordt gevorderd van bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de erven of diens rechtsvoorganger partij zijn. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de erven voorshands voldoende onderbouwd dat het geld en de aandelen in [naam 2] mogelijk eigendom was van (of toebehoorde aan) erflater en dat deze vermogensbestanddelen tot zijn nalatenschap behoren. Voorts is op voldoende wijze onderbouwd dat sprake kan zijn van onrechtmatig handelen door gedaagden indien vast komt te staan dat de vermogensbestanddelen aan de erven toebehoren terwijl hen is/wordt belet daarover te beschikken. Het voorgaande betekent in zijn algemeenheid dat een mogelijke relevante rechtsbetrekking (onrechtmatige daad) aan de orde is op grond waarvan gedaagden gehouden zijn tot afgifte van de hierna vermelde bescheiden die - zo oordeelt de rechtbank - in beginsel relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de in de hoofdzaak voorliggende geschilpunten. Bovendien heeft ten aanzien van enkele hierna nader geduide bescheiden te gelden dat deze toebehoorden aan erflater en de erven als rechtsopvolgers onder algemene titel reeds uit dien hoofde een ongeclausuleerd en onvoorwaardelijk recht hebben daarover te kunnen beschikken.
Voldoende bepaalde bescheiden
5.15.
De rechtbank verwerpt het door [gedaagde 6] c.s. gevoerde verweer dat sprake zou zijn van een zogenoemde ‘fishing expedition’. Ten aanzien van de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd acht de rechtbank redelijke gronden aanwezig aan te nemen dat de gevorderde stukken (met uitzondering van enkele hierna nader te noemen stukken) bestaan. Voorts heeft de vordering betrekking op een onderwerp dat nauwkeurig is afgebakend en zijn de stukken voldoende concreet om te worden aangemerkt als ‘bepaald’ in de zin van artikel 843a Rv. Dat de bescheiden niet in alle gevallen individueel omschreven zijn, doet daaraan niet af. Het in voorkomende gevallen omschrijven van categorieën documenten volstaat in beginsel.
5.16.
De rechtbank zal hierna ingaan op de zelfstandige verweren voor zover door [gedaagde 6] c.s. met betrekking tot de individuele onder sub a tot en met hh (voor zover niet ingetrokken) bescheiden gevoerd.
5.17.
Onder sub
a respectievelijk bwordt afgifte gevorderd van de door [gedaagde 6] respectievelijk [gedaagde 1] gevoerde correspondentie met de Nederlandse belastingdienst. Hoewel ruim geformuleerd acht de rechtbank die beschrijving voldoende concreet om te worden aangemerkt als ‘bepaald’ in de zin van artikel 843a Rv. Nu [gedaagde 6] c.s. (anders dan hetgeen hiervoor reeds is weerlegd) geen zelfstandig verweer tegen dit deel van het gevorderde en de omvang ervan hebben gevoerd, zal het gevorderde worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde 1] alleen gehouden is tot afgifte van correspondentie met de Nederlandse belastingdienst voor zover deze is gevoerd
nahet overlijden van erflater op 4 mei 2016. Dat de erven een rechtmatig belang hebben bij afgifte van door [gedaagde 1] gevoerde correspondentie vóór die datum is onvoldoende onderbouwd.
5.18.
De gevorderde afgifte van de onder
sub c tot en met sub igenoemde bank- en creditcardafschriften wordt toegewezen nu [gedaagde 6] en/of [gedaagde 1] als cliënten van de in de vordering vermelde banken daarover worden geacht te kunnen beschikken en er geen zelfstandig verweer tegen deze vorderingen is ingesteld.
5.19.
De afgifte van onder
sub jgevorderde afschriften (althans (debet)mutaties) die met betrekking tot het voor [gedaagde 6] op de derdengeldenrekening in depot gestelde vermogen op de derdengeldenrekening van [gedaagde 3] , ligt eveneens voor toewijzing gereed. Niet betwist is dat [gedaagde 6] - die partij is bij de depotovereenkomst - gerechtigd is over de mutatiegegevens ten aanzien van het in depot gestelde bedrag te kunnen beschikken.
5.20.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 1] (in haar hoedanigheid van bewaarder) de onder
sub lomschreven bedrijfsadministratie van [naam 2] onder zich houdt. De rechtbank zal haar en [gedaagde 2] veroordelen afschriften van de bedrijfsadministratie aan de erven af te verstrekken, zulks inclusief afschriften van de rekening en verantwoording van de vereffening van [naam 2] en de met [naam 7] en de bank gevoerde correspondentie. Voor zover de administratie digitaal is gevoerd, dient afgifte in de vorm van een digitale kopie te geschieden. Voor zover de erven afgifte vorderen van
alle stukken die in de tijdlijn van de belastingdienst naar voren komen, volgt de rechtbank [gedaagde 6] c.s. in het verweer dat dit deel van het gevorderde als onvoldoende bepaald dient te worden afgewezen.
5.21.
Ten aanzien van het gevorderde onder
sub mhebben [gedaagde 6] c.s. in hun verweer erkend dat de persoonlijke administratie van erflater (mogelijk) op de bedrijfscomputer van [naam 2] aanwezig is en dat de erven niet gerechtigd zijn daarover te beschikken. De rechtbank volgt hen daarin niet. Als rechtsopvolgers onder algemene titel hebben de erven recht (en een rechtmatig belang) op de door erflater gevoerde persoonlijke administratie. Dat die persoonlijke administratie is opgeslagen op de zich onder [gedaagde 1] bevindende bedrijfscomputer van [naam 2] , ontslaat haar naar het oordeel van de rechtbank niet van de verplichting tot afgifte van digitale kopieën aan de erven.
5.22.
[gedaagde 6] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij (afgezien van de als productie 7 in het geding gebrachte brief van 16 mei 2016) niet beschikken over de onder
sub ntussen [gedaagde 6] en [gedaagde 1] gevoerde correspondentie. Het had vervolgens op de weg van de erven gelegen om het bestaan van die stukken en het voorhanden hebben daarvan zijdens [gedaagde 6] c.s. nader te onderbouwen. Waar de erven dit hebben nagelaten zal de gevorderde afgifte van deze bescheiden worden afgewezen.
5.23.
[gedaagde 6] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd niet te beschikken over de onder
sub pbedoelde schriftelijke overeenkomst van geldlening omdat [gedaagde 2] een dividenduitkering van € 456.000 heeft ontvangen waarmee zij de betaling van de aandelenovername in [naam 2] heeft gefinancierd. Het had vervolgens op de weg van de erven gelegen om het bestaan van die stukken en het voorhanden hebben daarvan zijdens [gedaagde 6] c.s. nader te onderbouwen. Waar de erven dit hebben nagelaten zal de gevorderde afgifte van deze bescheiden worden afgewezen.
5.24.
[gedaagde 6] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij niet beschikken over de onder
sub vaangehaalde correspondentie omtrent het zogenaamde HEF-verzoek. Het had vervolgens op de weg van de erven gelegen om het bestaan van die stukken en het voorhanden hebben daarvan zijdens [gedaagde 6] c.s. nader te onderbouwen. Waar de erven dit hebben nagelaten zal de gevorderde afgifte van deze bescheiden worden afgewezen.
5.25.
Onder
sub wvorderen de erven afgifte van tussen [gedaagde 6] en de Japanse belastingdienst in de periode van september 2017 tot en met maart 2018 gevoerde correspondentie. Niet in geschil is dat [gedaagde 6] in die periode met de Japanse belastingdienst heeft onderhandeld over een (inkeer)regeling. De rechtbank volgt de erven in het standpunt dat de inhoud van die correspondentie van belang kan zijn ter bepaling van hun processuele positie, aldus wordt het gevorderde toegewezen.
5.26.
[gedaagde 6] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat [gedaagde 1] niet de beschikking heeft over de onder
sub xbedoelde map met stukken die erflater op of omstreeks 22 februari 2016 ten kantore van [gedaagde 3] zou hebben afgegeven. Het had vervolgens op de weg van de erven gelegen om het voorhanden hebben daarvan zijdens [gedaagde 6] c.s. nader te onderbouwen. Waar de erven dit hebben nagelaten zal de gevorderde afgifte van deze bescheiden worden afgewezen.
5.27.
Het gevorderde onder
sub yricht zich enkel tot [gedaagde 3] en mr. [gedaagde 5] en zal hierna in de rechtsoverwegingen 5.38 en verder worden beoordeeld.
5.28.
Het gevorderde onder
sub z tot en met sub ffligt voor toewijzing gereed nu [gedaagde 6] c.s. (anders dan het hiervoor reeds weerlegde algemene verweer) daartegen geen zelfstandig verweer hebben gevoerd.
5.29.
Het gevorderde onder
sub gg en sub hhligt eveneens voor toewijzing gereed. De erven stellen (onder meer) dat de eigendom van de aandelen vanwege een gebrek in de titel nimmer aan [naam 4] en/of [gedaagde 6] is overgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de erven daarmee voldoende onderbouwd een belang te hebben om inzicht te verkrijgen in de aandelentransacties.
Gewichtige redenen
5.30.
De reproductie van de aanzienlijke hoeveelheid stukken waarvan afgifte wordt gevorderd en toegewezen zal enige tijd in beslag nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken van gewichtige redenen aan de zijde van [gedaagde 6] c.s. die maken dat zij niet gehouden zijn tot afgifte van de gevorderde bescheiden.
Resume
5.31.
Het vorenstaande in aanmerking nemende zal de rechtbank [gedaagde 6] en [gedaagde 1] veroordelen tot afgifte van afschriften van de onder
sub c, d, e, f, dd, ff, gg en hhvermelde bescheiden.
5.32.
[gedaagde 2] zal worden veroordeeld tot afgifte van de onder
sub lvermelde bescheiden als bedoeld onder rechtsoverweging 5.20. Het meer of anders onder sub l gevorderde zal worden afgewezen.
5.33.
[gedaagde 6] zal voorts worden veroordeeld tot afgifte van afschriften van de onder
sub a, j, w, z en aavermelde stukken.
5.34.
[gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot afgifte van de onder
sub b, g, h, i, l, m, bb, cc en eevermelde bescheiden. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5.35.
Gezien het mogelijk vertrouwelijke karakter van de stukken waarvan afgifte wordt bevolen, hebben [gedaagde 6] c.s. een zwaarwegend belang dat de stukken en de inhoud ervan niet met derden worden gedeeld. De rechtbank zal, ter voorkoming van ongecontroleerde verspreiding van de door [gedaagde 6] c.s. af te geven bescheiden, tegemoet komen aan het door hen gedane verzoek en bepalen dat de erven deze enkel mogen delen met hun advoca(a)t(en) en eventuele in het kader van deze procedure te benaderen (partij)deskundigen. Gezien de omvangrijke naheffingen die hen zijn opgelegd hebben de erven evenwel een zwaarwegend belang de in het kader van deze procedure verkregen bescheiden te delen met de Nederlandse belastingdienst dan wel deze in het geding te brengen in eventuele fiscale procedures. Het belang van [gedaagde 6] c.s. - zo oordeelt de rechtbank - dient daarvoor te wijken. Daarom zal in zoverre een uitzondering worden gemaakt.
5.36.
De bescheiden waartoe de erven in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel van erflater gerechtigd zijn - de onder sub m bedoelde persoonlijke administratie van erflater - dienen onvoorwaardelijk en ongeclausuleerd aan hen ter beschikking te worden gesteld.
5.37.
[gedaagde 6] c.s. verzoeken op de voet van artikel 843a lid 1 Rv te bepalen dat de erven de kosten die met de verstrekking van de bescheiden verband houden aan hen moeten worden vergoed. Dit verzoek - zo oordeelt de rechtbank - is gegrond. In artikel 843a lid 1 Rv is bepaald dat
de redelijke kostenvoor rekening komen van de partij die afgifte vordert. Voor vergoeding in aanmerking komende kosten kunnen in beginsel niet verder strekken dan de kosten die noodzakelijk zijn voor de reproductie van de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd en de verzending ervan. Buiten dit verband te maken (omvangrijke) kosten dienen eerst ter goedkeuring aan de rechtbank te worden voorgelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de kosten uiteindelijk ten laste komen van de partij die in de hoofdzaak in het ongelijk zal worden gesteld.
de incidentele vorderingen gericht op [gedaagde 3] c.s.
5.38.
Met uitzondering van de bescheiden genoemd onder sub y zijn de tot afgifte strekkende vorderingen zowel gericht tot [gedaagde 6] c.s. als tot [gedaagde 3] c.s. In de omstandigheid dat het gevorderde op [gedaagde 6] c.s. (met uitzondering van de onder sub p, v en x genoemde bescheiden) nagenoeg onverkort wordt toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding op dit moment alleen en bij wijze van voorlopig oordeel te beslissen op het gevorderde onder
sub x en sub y en de beslissingen omtrent het overigens van [gedaagde 3] c.s. gevorderde aan te houden. De erven kunnen zich na afgifte van stukken door [gedaagde 6] c.s. beraden en uitlaten over de vraag of, en zo ja, waarom zij geheel of ten dele persisteren bij het gevorderde in het incident voor zover gericht tot [gedaagde 3] c.s. Daarna zal alsdan op die vorderingen worden beslist.
sub x en sub y
5.39.
In het als productie 21 bij dagvaarding door de erven overgelegde verslag van inspecteur [naam 11] van de belastingdienst (in deze procedure aangehaald als 'de tijdlijn') staat het volgende geschreven:
Op maandag 22/02/2016 besprak de heer [eisers] [rb. erflater] met mr. [gedaagde 5] o.a. de wijziging van de statuten van [naam 2] en de kwestie 'inlevenverklaring'. De heer [eisers] heeft een map met enkele stukken achtergelaten bij PB [rb. [gedaagde 3] ].
5.40.
Onder
sub xvorderen de erven afgifte van deze door erflater op of omstreeks 22 februari 2016 bij [gedaagde 3] achtergelaten map met stukken. De rechtbank volgt de erven in het standpunt dat de inhoud van de map die erflater kort voor zijn overlijden aan mr. [gedaagde 5] ter hand heeft gesteld kan bijdragen aan de onderbouwing van het standpunt dat de erven omtrent de eigendom van de aandelen en het in de woning van erflater aangetroffen geld hebben ingenomen. Ten aanzien van de voor een beroep op artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder rechtsoverweging 5.14 heeft overwogen. Ten aanzien van de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd acht de rechtbank redelijke gronden aanwezig aan te nemen dat de gevorderde stukken bestaan. [gedaagde 3] c.s. hebben ook niet betwist dat erflater op 22 februari 2016 een map bij mr. [gedaagde 5] heeft achtergelaten.
5.41.
De erven vorderen onder
sub yafgifte van de verklaring van erflater waarover mr. [gedaagde 5] beschikt. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft mr. [gedaagde 5] onder meer het volgende verklaard:
“Met betrekking tot uw vraag wie volgens mij destijds de rechthebbende was, beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik licht dat toe door te verklaren dat ik destijds beschikte over een verklaring van de bestuurder van [naam 2] en ik de juistheid daarvan wilde toetsen. Met
betrekking tot de datering van die verklaring beroep ik mij op mijn verschoningsrecht. Ik wil wel bevestigen dat die verklaring dateert van een eerdere datum dan het moment waarop het geld op de rekening van de [gedaagde 4] is gestort”
5.42.
De rechtbank volgt de erven in het standpunt dat het als voldoende bepaald te doen beschouwen stuk (althans de verklaring) kan bijdragen aan de onderbouwing van het standpunt dat de erven omtrent de eigendom van de aandelen en het in de woning van erflater aangetroffen vermogen hebben ingenomen. Ten aanzien van de voor een beroep op artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking herhaalt de rechtbank hier hetgeen zij onder rechtsoverweging 5.14 heeft overwogen.
5.43.
Ten aanzien van de afgifte van de onder
sub x en sub ybedoelde bescheiden is - zo volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen - voldaan aan de eisen die in lid 1 van artikel
843a Rv worden gesteld.
5.44.
Ingevolge artikel 843a lid 3 en 4 Rv behoeft niet aan een vordering tot overlegging van bescheiden te worden voldaan door iemand die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is (lid 3), dan wel indien daarvoor gewichtige redenen zijn (lid 4).
5.45.
De erven stellen dat uit bestanden die de belastingdienst in de bedrijfscomputer van erflater heeft aangetroffen volgt dat erflater zich in privé tot mr. [gedaagde 5] heeft gericht en de in dat kader verstrekte stukken niet vallen onder de geheimhoudingsplicht omdat de erven in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel gerechtigd zijn tot afgifte.
Indien de rechtbank oordeelt dat de map met stukken toch valt onder de geheimhoudingsplicht van mr. [gedaagde 5] dan dient volgens de erven het beroep op een (afgeleid) verschoningsrecht te worden verworpen vanwege de zwaarwegende belangen aan hun zijde om inzicht te verkrijgen in de omvang van de erfenis van hun vader. Te meer nu niet alleen de cliënten van mr. [gedaagde 5] maar ook mr. [gedaagde 5] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] gedaagden in deze zaak zijn en zij strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld omdat - aldus de erven - sprake is van verduistering.
5.46.
[gedaagde 3] c.s. voeren in dat verband aan niet gehouden te zijn tot afgifte van deze bescheiden omdat mr. [gedaagde 5] geen werkzaamheden voor erflater in privé heeft verricht en de stukken door erflater zijn overhandigd in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam 2] en/of als gemachtigde van [gedaagde 6] . Mr. [gedaagde 5] dient geheimhouding te betrachten ten aanzien van aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat door cliënten [gedaagde 6] en [naam 2] toevertrouwde informatie. Aldus - zo voeren [gedaagde 3] c.s. aan - komt hen een beroep op een (afgeleid) verschoningsrecht toe.
5.47.
In het licht van de door mr. [gedaagde 5] (althans [gedaagde 3] c.s.) verstrekte toelichting hebben de erven - zo oordeelt de rechtbank voorlopig - onvoldoende relevante feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat de onder
sub x en sub ybedoelde stukken aan mr. [gedaagde 5] in zijn hoedanigheid van advocaat van erflater ter hand zijn gesteld. In de als productie 46 door de erven in het geding gebrachte gespreksaantekening die erflater na een overleg met mr. [gedaagde 5] en notaris mr. [naam 8] op 9 maart 2016 heeft gemaakt volgt niet dat de map privégegevens van erflater bevat. Erflater schrijft in zijn verslag over de inhoud daarvan '
concept nieuwe Statuten, Ava. AOW-2016, levensverklaring, mijn uitgebreide uitleg etc etc'
.Dat de erven in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel aanspraak kunnen maken op de onder sub x en sub y bedoelde bescheiden is aldus vooralsnog niet gebleken. In rechte moet voorlopig worden aangenomen dat de bescheiden aan mr. [gedaagde 5] zijn toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat van [naam 2] en/of [gedaagde 6] . Dat erflater zich mogelijk voor het opmaken van een notariële akte of een testament tot een notaris verbonden aan het kantoor van mr. [gedaagde 5] zou hebben gericht doet daar niet aan af.
5.48.
Een advocaat behoort tot de beperkte groep van personen die uit hoofde van de aard van hun maatschappelijke functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hem in de hoedanigheid van de beroepsuitoefening wordt toevertrouwd. In verband daarmee komt de advocaat het recht toe zich te dien aanzien te verschonen van een eventuele verplichting tot het verschaffen van informatie. De grondslag van dit verschoningsrecht is een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij deze vertrouwenspersoon het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor een maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen is besproken om bijstand en advies tot hem moet kunnen wenden. Dit beginsel vindt voor het burgerlijk recht onder meer uitdrukkelijk erkenning in artikel 165 lid 2 onder b en lid 3 Rv en in het bepaald in artikel 843a lid 3 Rv (vgl. Hoge Raad 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:AC9066
Notaris Maas).
5.49.
De plicht tot geheimhouding geldt in beginsel ook voor personen die werkzaamheden voor de advocaat of notaris verrichten aan wie uit dien hoofde bescheiden zijn toevertrouwd. Aan hen komt een afgeleid verschoningsrecht toe. Het oordeel omtrent de vraag of bescheiden object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken komt in beginsel toe aan de verschoningsgerechtigde advocaat.
5.50.
Het verschoningsrecht is geen absoluut recht dat nimmer kan worden doorbroken. In zeer uitzonderlijke omstandigheden dient het belang van de waarheidsvinding te
prevaleren boven het verschoningsrecht. Indien de verschoningsgerechtigde zelf wordt verdacht van betrokkenheid bij (ernstige) criminele activiteiten, en voor deze verdenking redelijke aanwijzingen bestaan, heeft hij geen verschoningsrecht. De Hoge Raad acht in die gevallen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig die een doorbreking van het
verschoningsrecht rechtvaardigen (Hoge Raad 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4418).
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend, maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een advocaat met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt.
5.51.
Naar het oordeel van de rechtbank is - gezien hetgeen de erven in dit verband naar voren hebben gebracht - vooralsnog niet gebleken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van de waarheidsvinding in het voorliggende geval dient te prevaleren boven het verschoningsrecht. De vordering tot afgifte van de onder
sub x en ygenoemde bescheiden zal in dit stadium van de procedure worden afgewezen.
het zelfstandig incident
5.52.
[gedaagde 6] c.s. vorderen afgifte van de correspondentie die tussen de erven en de Nederlandse belastingdienst is gevoerd. Ter onderbouwing van het vereiste rechtmatige belang stellen [gedaagde 6] c.s. dat in de reeds overgelegde correspondentie tussen de erven en de belastingdienst ligt besloten dat de erven tot medio 2018 een ander standpunt over de aanspraken op het vermogen en de aandelen hebben ingenomen dan thans ten processe het geval is. [gedaagde 6] c.s. hebben een vermoeden dat de Nederlandse belastingdienst een rol speelt bij het voeren van deze procedure en willen om die reden kennis nemen van hetgeen tussen hen is afgesproken. Aldus [gedaagde 6] c.s. lijkt het er op dat de belastingdienst de erven heeft bewogen deze procedure te entameren. Die handelwijze - zo stellen [gedaagde 6] c.s. - is in strijd met artikel 3:13 BW.
De belastingdienst heeft de erven in strijd met de op haar rustende geheimhoudingsplicht gegevens ter hand gesteld. Dat bewijs is onrechtmatig verkregen. De erven profiteren van het onrechtmatig handelen van de belastingdienst en handelen - aldus [gedaagde 6] c.s. - daarmee zelf onrechtmatig.
Ter onderbouwing van hun verweer dienen [gedaagde 6] c.s. te beschikken over de gevorderde bescheiden. Voorts voeren zij aan de stukken nodig te hebben voor het voeren van verweer omdat de erven in hun dagvaarding daaruit citeren.
5.53.
De erven betwisten onrechtmatig jegens [gedaagde 6] c.s. te hebben gehandeld. Ter onderbouwing van de opgelegde aanslagen heeft de belastingdienst informatie aan de erven verstrekt. De erven handelen niet onrechtmatig door die informatie in deze procedure te betrekken. De erven hebben een eigen directe aansprakelijkheidsvordering ingesteld tegen (onder meer) [gedaagde 6] c.s. Zij betwisten dat zij door onderhavige procedure misbruik maken van bevoegdheid. Zij concluderen dat [gedaagde 6] c.s. onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij een direct en concreet belang hebben bij afgifte of inzage van de gevorderde bescheiden. [gedaagde 6] c.s. hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de bescheiden relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het geschil.
5.54.
De rechtbank dient te beoordelen of [gedaagde 6] c.s. een rechtmatig belang hebben bij afgifte of inzage van de gevorderde stukken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat
niethet geval. Zij overweegt daartoe het volgende. In de hoofdzaak ligt voor de vraag wie recht heeft op de aandelen in [naam 2] en aan wie het geld toekomt dat in de woning van erflater is aangetroffen. [gedaagde 6] c.s. hebben op onvoldoende wijze onderbouwd dat en waarom de tussen de belastingdienst en de erven gevoerde correspondentie een licht kan werpen op dit geschil. Indien [gedaagde 6] c.s. worden gevolgd in de stelling dat de erven door de belastingdienst zijn bewogen om onderhavige procedure aanhangig te maken, laat dit onverlet dat de erven een zwaarwegend zelfstandig belang hebben bij het verkrijgen van duidelijkheid omtrent de eigendom van de aandelen en de in erflaters woning aangetroffen contanten en het gestelde onrechtmatig handelen. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt voorshands niet in te zien dat in dergelijk handelen misbruik van bevoegdheid schuil zou gaan.
5.55.
De rechtbank komt tot de slotsom dat [gedaagde 6] c.s. er niet in zijn geslaagd voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit een rechtmatig belang bij afgifte van de gevorderde stukken blijkt. Het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
in beide incidenten
5.56.
De rechtbank houdt het oordeel omtrent de proceskostenveroordeling aan totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist. Zij zal de procedure naar de rol verwijzen voor akte uitlating in het incident aan de zijde van de erven.
in de hoofdzaak
5.57.
Gezien het voorgaande zal de hoofdzaak naar de parkeerrol worden verwezen. De meest gerede partij kan de hoofdzaak weer op de rol plaatsen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 3] c.s. en [gedaagde 6] c.s..

6.De beslissing

De rechtbank
In het incident
6.1.
veroordeelt [gedaagde 6] en [gedaagde 1] afschriften van de onder rechtsoverweging 3.1.
sub c, d, e, f, dd, ff, gg en hhvermelde bescheiden aan de erven te verstrekken,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 6] afschriften van de onder rechtsoverweging 3.1.
sub a, j, w, z en aavermelde bescheiden aan de erven te verstrekken,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] afschriften van de onder rechtsoverweging 3.1.
sub b, g, h, i, l, m, bb, cc en eevermelde bescheiden aan de erven te verstrekken, met de kanttekening dat ten aanzien van het onder sub b gevorderde [gedaagde 1] alleen gehouden is tot afgifte van de correspondentie met de Nederlandse belastingdienst die na 4 mei 2016 is gevoerd,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 2] de onder rechtsoverweging 3.1.
sub lvermelde bescheiden aan de erven te verstrekken als omschreven in rechtsoverweging 5.20,
6.5.
wijst - bij wijze van voorlopig oordeel - af het onder rechtsoverweging 3.1. onder
sub x en sub yvan [gedaagde 5] en [gedaagde 3] gevorderde,
6.6.
bepaalt dat de erven ten aanzien van de afgegeven stukken op de onder rechtsoverwegingen 5.35 en 5.36 van dit vonnis omschreven wijze geheimhouding dienen te betrachten,
6.7.
bepaalt onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.37 dat de redelijke kosten van de verstrekking van voornoemde bescheiden voor rekening komen van de erven,
6.8.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst af het meer of anders van [gedaagde 6] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] gevorderde,
In het zelfstandig incident
6.10.
wijst af het gevorderde,
In beide incidenten
6.11.
houdt de beslissing omtrent de kosten in de incidenten aan,
6.12.
bepaalt onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.38 dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 10 maart 2021 voor akte uitlating in het incident aan de zijde van de erven,
6.13.
houdt iedere verdere beslissing aan,
In de hoofdzaak
6.14.
verwijst de hoofdzaak naar de parkeerrol.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, mr. P.J. Duinkerken en mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken door mr. P.J. Duinkerken op
27 januari 2021.
rh/477