ECLI:NL:RBNNE:2021:3378

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
176266 en 177191
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de erkenning van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de betrokken partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, verzocht de rechtbank om de erkenning van de minderjarige door de man te vernietigen en het gezamenlijk gezag te beëindigen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. de Deugd, voerde verweer en vroeg om een omgangsregeling met de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken gelijktijdig behandeld, gezien de verwevenheid van de zaken.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van bedrog en omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Het verzoek van de bijzondere curator, die optreedt namens de minderjarige, om de erkenning te vernietigen werd daarentegen toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de man niet de biologische vader van de minderjarige was en dat het in het belang van de minderjarige was om de erkenning te vernietigen.

Wat betreft de omgangsregeling oordeelde de rechtbank dat het niet in het belang van de minderjarige was om contact met de man te hebben, gezien de nare herinneringen die de minderjarige aan de man had en het feit dat de man niet de biologische vader was. De rechtbank wees het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af. De rechtbank concludeerde dat de bijzondere curator niet langer nodig was in deze procedure, gezien de genomen beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176266 / FA RK 20-1400 en C/17/177191 FA RK 21-122
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 23 juni 2021
inzake het verzoek bekend onder zaaknummer: C/17/176266 / FA RK 20-1400
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, kantoorhoudende te Tegelen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. T. de Deugd, kantoorhoudende te Warmenhuizen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
mr. M.R. Rauwerda,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de [de minderjarige] ,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de biologische vader],
wonende te Groningen,
hierna ook te noemen de biologische vader/ [naam] ,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
inzake het verzoek bekend onder zaaknummer: C/17/177191 FA RK 21-122
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. T. de Deugd, kantoorhoudende te Warmenhuizen.
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, kantoorhoudende te Tegelen.

1.Procesverloop

1.1.
In verband met de verwevenheid van de verzoeken die door partijen zijn gedaan, zijn deze gelijktijdig behandeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de verzoeken te beoordelen in één beschikking. De rechtbank heeft naast voornoemde verzoeken, het verzoek van de [de biologische vader] (bekend onder C/17/176955 / FA RK 21-60) ook gelijktijdig mondeling behandeld. In deze zaak [x] zal een afzonderlijke beschikking volgen.
Ten aanzien van zaaknummer C/17/176266 / FA RK 20-1400
1.2.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 7 december 2021;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 11 mei 2021;
- een verweerschrift van de man, binnengekomen bij de griffie op 12 mei 2021;
- een advies van de bijzondere curator, binnengekomen bij de griffie op 12 mei 2021;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 17 mei 2021;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 25 mei 2021.
Ten aanzien van zaaknummer C/17/177191 FA RK 21-122
1.3.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen bij de griffie op 4 februari 2021;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 18 februari 2021;
- een verweerschrift van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 2 april 2021;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 12 mei 2021.
1.4.
De mondelinge behandeling van bovenstaande verzoeken heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de bijzondere curator,
- namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), [naam medewerker]
- de [de biologische vader] , als informant.
1.5.
Ter zitting heeft mr. De Deugd het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
De vrouw is de moeder van [de minderjarige] (hierna te noemen [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft [de minderjarige] op 12 april 2019 erkend. De vrouw is sinds 13 april 2019 samen met de man belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
De man en de vrouw hebben enige tijd samengewoond. De relatie tussen partijen is in september 2020 beëindigd. Sindsdien heeft de man [de minderjarige] niet meer gezien. Sinds december 2020 heeft [de minderjarige] om het weekend omgang met de [de biologische vader] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 maart 2021 is mr. Rauwerda tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd.

3.De verzoeken van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank thans, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. de erkenning van [de minderjarige] door de man te vernietigen;
II. het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat aan de vrouw voortaan het ouderlijk gezag zal toekomen over [de minderjarige] .
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank om te bepalen dat:
I. de RvdK zich uitlaat over de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] en de wijze
waarop aan de omgang vorm dient te worden gegeven;
II. de man recht heeft op omgang met [de minderjarige] gedurende één weekeind per twee weken
van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] brengt naar de
woning van de man en de man [de minderjarige] weer terugbrengt naar de woning van de
vrouw;
III. althans zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie mag
vermenen te behoren.
3.4.
De bijzondere curator verzoekt de rechtbank om de erkenning van [de minderjarige] door de man te vernietigen.
Erkenning
3.5.
De vrouw verzoekt om de erkenning van [de minderjarige] door de man te vernietigen.
3.6.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.7.
Op grond van artikel 1:205, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden is bewogen toestemming tot erkenning te geven.
Op grond van het derde lid van voornoemd artikel dient in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend te worden dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker bedrog of dwaling heeft ontdekt.
3.8.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gelet op de betwisting van de man onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake was van de in artikel 1:205, eerste lid,
onder c BW genoemde omstandigheden (bedrog) en daarbij komt dat zij haar verzoek niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning.
3.9.
Vervolgens dient de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator, dat namens [de minderjarige] is ingediend, te beoordelen.
3.10.
Op grond van artikel 1:212 BW wordt de minderjarige in zaken van afstamming, optredende als verzoeker of belanghebbende, vertegenwoordigd door een bijzondere curator.
Door middel van een bijzondere curator kan een kind zelf op grond van artikel 1:205, eerste lid onder a BW, verzoeken om vernietiging van de erkenning als de erkenner niet de biologische vader is. De bijzondere curator is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
3.11.
De bijzondere curator acht het in het belang van [de minderjarige] dat de erkenning door de man wordt vernietigd, vanwege het feit dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
3.12.
De vrouw kan zich verenigen met het verzoek van de bijzondere curator.
3.13.
De man kan zich niet verenigen met het verzoek van de bijzondere curator en concludeert tot afwijzing van het verzoek. De man stelt dat de biologische vader na de geboorte van [de minderjarige] nooit van zijn recht om [de minderjarige] te erkennen, gebruik heeft willen maken. De man wijst op dit punt naar de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 28 juni 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5238). Voorts is de man van mening dat om tot een juiste afweging en beslissing te komen over de vernietiging, eerst een gedegen onderzoek had moeten worden verricht, bij voorkeur door de RvdK. Dat is niet gebeurd. De bijzondere curator heeft maar vijftien minuten gesproken met [de minderjarige] en heeft kort gesproken met de man, de vrouw en de [de biologische vader] . De man vindt, zo lang er geen gedegen en onafhankelijk onderzoek is verricht, dat de belangen van [de minderjarige] gebaat zijn bij continuering van de huidige situatie.
3.14.
De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden om een raadsonderzoek te verrichten.
3.15.
De rechtbank zal geen gebruik maken van het aanbod van de RvdK omdat zij zich voldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek.
3.16.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze procedure is niet in geschil dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] . Hoewel hiermee al voldaan wordt aan de vereisten zoals genoemd in artikel 1:205 BW, volgt uit vaste jurisprudentie dat de rechtbank bij de beoordeling van een dergelijk verzoek ook een nadere afweging dient te maken van de belangen van alle betrokkenen. Het belang van [de minderjarige] om te weten van wie hij afstamt weegt daarbij zwaar. Het is de rechtbank niet gebleken dat bij vernietiging van de erkenning het risico bestaat dat [de minderjarige] zal worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder rekening gehouden met het volgende. De bijzondere curator heeft met [de minderjarige] gesproken en in dat gesprek is het duidelijk geworden dat [de minderjarige] nare herinneringen heeft aan de periode waarin de man een relatie had en in contact stond met de vrouw. [de minderjarige] geeft in het gesprek aan dat hij de man niet meer wil zien. [de minderjarige] heeft omgang met zijn biologische vader, vindt het erg leuk bij hem en wil graag dit contact voortzetten. De rechtbank is met de bijzondere curator van oordeel dat het in stand houden van de afstammingsrelatie met de man niet in het belang van [de minderjarige] is. Bovendien zal dit ook erkenning van [de minderjarige] door de biologische vader van [de minderjarige] , in de weg staan. Het belang van [de minderjarige] weegt dan ook zwaarder dan het belang van de man. Nu aan alle wettelijke vereisten is voldaan, zal het verzoek van de bijzondere curator worden toegewezen.
3.17.
De rechtbank overweegt nog dat de bijzondere curator heeft benadrukt dat het belangrijk is dat er hulpverlening wordt ingezet voor [de minderjarige] . De rechtbank onderschrijft dat belang. Er mag niet te lichtvaardig worden gedacht over de wisselende vaderfiguren in het leven van [de minderjarige] en het effect daarvan op hem. De rechtbank vindt het kwalijk dat de moeder het contact met de biologische vader niet in stand heeft gelaten toen zij een relatie kreeg met de man. Na het beëindigen van de relatie van de man is de biologische vader weer in zijn leven gekomen, maar dit kan voor veel onduidelijkheid en gemis bij [de minderjarige] hebben gezorgd. [de minderjarige] heeft daarvoor hulp nodig.
Gezag
3.18.
Op grond van artikel 1:206 BW wordt, nadat de beschikking houdende de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan, de erkenning geacht nooit gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat de man nooit de juridische vader van [de minderjarige] is geweest en dat [de minderjarige] hierdoor alleen in familierechtelijke betrekking staat tot zijn moeder.
De vrouw zal dan van rechtswege belast worden met het eenhoofdig gezag.
Dit heeft ook tot gevolg dat de geslachtsnaam van [de minderjarige] te zijner tijd door de ambtenaar van de burgerlijke stand ambtshalve zal worden gewijzigd in die van de moeder. De rechtbank zal, zoals is bepaald in artikel 1:20e BW, deze beschikking naar de gemeente opsturen zodat de ambtenaar van de burgerlijke stand te zijner tijd het voorgaande kan verwerken.
3.19.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij voortaan alleen belast wordt met het ouderlijk gezag zal de rechtbank dan ook, bij gebrek aan belang, afwijzen.
Omgangsregeling
3.20.
De man verzoekt om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te leggen.
3.21.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
3.22.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van de ouders of een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegd, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt, gelet op lid 3, het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
indien de ouders kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
indien omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
3.23.
De man stelt dat hij ongeveer tweeënhalf jaar zorg heeft gedragen voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man heeft bij gebrek aan betrokkenheid van de biologische vader, de rol van vader op zich genomen. De man heeft contact onderhouden met de school van [de minderjarige] , het ziekenhuis ( [de minderjarige] kampt met gezondheidsproblemen gezien zijn premature geboorte) en allerlei betrokken hulpverleningsinstanties. [de minderjarige] heeft zich gehecht aan de man en zij hebben een goede band met elkaar opgebouwd. De man heeft na het verbreken van de relatie met de vrouw diverse keren geuit dat hij [de minderjarige] mist, dat hij hem graag wil zien en dat hij een actieve rol in het leven van [de minderjarige] wil blijven vervullen. De vrouw gaf hier echter geen gehoor aan. De man vindt het fijn voor [de minderjarige] dat hij weer contact heeft met zijn biologische vader, en dat wil hij ook niet dwarsbomen. Dit gegeven maakt niet dat er tussen de man en [de minderjarige] geen omgang dient plaats te vinden. Integendeel, de man is altijd een stabiel hechtingsfiguur voor [de minderjarige] geweest en het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de man blijft zien. In ieder geval dient hieromtrent onderzoek plaats te vinden.
3.24.
De vrouw betwist dat de man tweeënhalf jaar zorg heeft gedragen voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man en de vrouw hebben feitelijk maar zes maanden samengewoond. Dit was een gewelddadige relatie en de vrouw is met [de minderjarige] gevlucht naar een opvanglocatie. De man heeft nauwelijks een rol gespeeld in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft, zoals hij ook heeft aangegeven bij de bijzondere curator, nare herinneringen aan de man. De vrouw volgt traumatherapie om alles wat er is gebeurd in de relatie met de man een plekje te kunnen geven en [de minderjarige] is daarvoor ook aangemeld. [de minderjarige] wil geen contact met de man, de vrouw wil [de minderjarige] hiertoe ook niet dwingen en zij vind vindt een omgangsregeling dan ook niet in zijn belang.
3.25.
De RvdK heeft aangegeven dat gelet op hetgeen dat [de minderjarige] bij de bijzondere curator heeft aangegeven, het niet in het belang van [de minderjarige] lijkt om nu een omgangsregeling op te starten. [de minderjarige] heeft hierover zo spoedig mogelijk duidelijkheid nodig. De RvdK heeft aangeboden om dit middels een raadsonderzoek te onderzoeken.
3.26.
De rechtbank zal geen gebruik maken van het aanbod van de RvdK omdat zij zich voldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de man in dit kader.
3.27.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben, met tussenpozen, enige tijd samengewoond. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de relatie allesbehalve ‘gezond’ te noemen was. De man zou haar fysiek hebben mishandeld en [de minderjarige] zou hiervan getuige zijn geweest. De vrouw verbleef daarom tot tweemaal toe in een crisisopvang met [de minderjarige] . Dat de relatie niet altijd goed verliep erkent de man, maar hij betwist dat sprake is geweest van fysieke mishandeling. Wat er ook van waar is, [de minderjarige] heeft in het gesprek met de bijzondere curator zeer stellig aangegeven dat hij nare herinneringen heeft aan de man, dat er een incident tussen hem en de man heeft plaatsgevonden waarbij een bloedneus opliep en dat hij geen contact met hem wil. Daarbij komt dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] en er al ruim negen maanden geen contact is tussen de man en [de minderjarige] . De rechtbank acht het niet in het belang van [de minderjarige] om het contact met de man weer op te starten en de band met de man, die ongetwijfeld verwaterd is, weer aan te halen. Temeer nu [de minderjarige] weer contact heeft met zijn biologische vader. De man heeft ook geen blijk gegeven van enig inzicht in wat dit voor [de minderjarige] zou betekenen. De rechtbank is van oordeel dat geforceerd contact met de man niet in het belang is van [de minderjarige] en ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en ook anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . De rechtbank ziet onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding om een omgangsregeling vast te stellen, dan wel een raadsonderzoek te laten verrichten. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Ontslag bijzondere curator
3.28.
Uit de te nemen beslissing volgt dat de vertegenwoordiging van [de minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

4.Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van zaaknummer C/17/176266 / FA RK 20-1400
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning;
4.2.
wijst toe het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door [de man] , gedaan op 12 april 2019 van: [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
4.3.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e eerste lid BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen;
4.4.
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de vrouw en [de man] van voornoemde minderjarige door te halen, na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.5.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Ten aanzien van zaaknummer C/17/177191 FA RK 21-122
4.6.
wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 23 juni 2021in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 704