In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de erkenning van een minderjarige en de omgangsregeling tussen de betrokken partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, verzocht de rechtbank om de erkenning van de minderjarige door de man te vernietigen en het gezamenlijk gezag te beëindigen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. T. de Deugd, voerde verweer en vroeg om een omgangsregeling met de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken gelijktijdig behandeld, gezien de verwevenheid van de zaken.
De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat zij niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van bedrog en omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Het verzoek van de bijzondere curator, die optreedt namens de minderjarige, om de erkenning te vernietigen werd daarentegen toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de man niet de biologische vader van de minderjarige was en dat het in het belang van de minderjarige was om de erkenning te vernietigen.
Wat betreft de omgangsregeling oordeelde de rechtbank dat het niet in het belang van de minderjarige was om contact met de man te hebben, gezien de nare herinneringen die de minderjarige aan de man had en het feit dat de man niet de biologische vader was. De rechtbank wees het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af. De rechtbank concludeerde dat de bijzondere curator niet langer nodig was in deze procedure, gezien de genomen beslissingen.