In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van hypotheekrente in de inkomstenbelasting voor het jaar 2018. Eiseres, die in 2018 gescheiden is, had geen echtscheidingsconvenant en was gerechtigd om in de echtelijke woning te blijven tot de datum van levering, mits zij de hypotheeklasten voor haar rekening nam. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 4.565 in aftrek gebracht als betaalde alimentatie, wat de helft van de door haar betaalde hypotheekrente vertegenwoordigde. De Belastingdienst heeft deze aftrek echter niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot het beroep van eiseres.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiseres betaalde hypotheekrente, voor zover deze betrekking heeft op het aan haar ex-echtgenoot toerekenbare deel van de woning, niet kan worden aangemerkt als alimentatie. De rechtbank oordeelt dat de rentevergoeding niet bedoeld was om de ex-echtgenoot te voorzien in zijn levensonderhoud, maar eerder als vergoeding voor het gebruik van de woning. Eiseres is voor 50% eigenaar van de woning en kan daarom slechts 50% van de hypothecaire schuld als eigenwoningschuld aanmerken. De rechtbank concludeert dat de hypotheekrente die eiseres heeft betaald, niet volledig aftrekbaar is, en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van echtscheidingsconvenanten en de juridische eigendom bij de beoordeling van belastingaftrekken. De rechtbank wijst erop dat de wet niet toestaat dat de rechter afwijkt van de wettelijke bepalingen, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de betrokken partijen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraak.