ECLI:NL:RBNNE:2021:3361

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3078
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake vervolgingskosten op aanslag IB/PVV 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat eiseres had ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding door verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bij aanmaning van 3 maart 2020 € 17 aan vervolgingskosten in rekening gebracht gekregen op de aanslag IB/PVV 2015. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verzocht op 9 maart 2020 om deze kosten te schrappen, omdat zij reeds uitstel van betaling had aangevraagd. Verweerder heeft dit verzoek als bezwaar aangemerkt en het bezwaar toegewezen, waardoor de vervolgingskosten zijn verlaagd tot € 0. Na de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen omdat het te laat was ingediend.

Eiseres heeft vervolgens, meer dan zes maanden na de uitspraak op bezwaar, beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begon te lopen op de dag na de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar. Aangezien het beroepschrift pas op 19 oktober 2020 was ingediend, was dit te laat. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiseres zich bewust was van de noodzaak om tijdig beroep in te stellen, ondanks de latere correspondentie met verweerder. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft ook een verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er nog geen twee jaren waren verstreken sinds de ontvangst van het bezwaar. De uitspraak werd gedaan door rechter P.P.D. Mathey-Bal, in aanwezigheid van griffier M. Jongsma-van Helden, en werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3078
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met dagtekening 3 maart 2020 heeft verweerder bij aanmaning aan eiseres € 17 vervolgingskosten in rekening gebracht op de aanslag IB/PVV 2015.
Eiseres heeft via haar gemachtigde bij brief met dagtekening 9 maart 2020 (ingekomen bij verweerder 16 maart 2020) verzocht om de in rekening gebrachte kosten te schrappen, omdat zij reeds uitstel van betaling had gevraagd. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar toegewezen en de in rekening gebracht vervolgingskosten verlaagd tot € 0.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
De gemachtigde van eiseres heeft bij niet gedagtekende brief (ingekomen bij verweerder 2 april 2020) verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2020 het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de motivering dat het verzoek te laat is gedaan.
1.3.
Het beroep van eiseres is ingekomen bij de rechtbank op 19 oktober 2020.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen.
Ontvankelijkheid
3. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat het verzoek van 2 april 2020 niet als beroep is bedoeld. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek dan ook terecht niet als beroep is doorgestuurd naar de rechtbank.
4. De rechtbank moet de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve beoordelen. In dat kader is van belang dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Een beroepschrift is tijdig ingediend als de rechtbank het voor het einde van de termijn heeft ontvangen. [3] Als een beroep niet tijdig is ingediend dan verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [4]
5. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar op 27 maart 2020 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dit betekent dat de termijn om beroep in te stellen eindigde op 8 mei 2020. Eiseres heeft het beroepschrift pas op 19 oktober 2020 ingediend en dat is dus te laat.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat er nog veel correspondentie is geweest tussen gemachtigde en verweerder. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De gemachtigde van eiseres was – gelet op zijn verzoek van 2 april 2020 waarin hij vraagt om spoedige medewerking omdat anders ‘het beroep in zwaar weer komt’ – zich er wel degelijk van bewust dat hij, ondanks latere correspondentie, op tijd beroep moest instellen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Immateriële schadevergoeding
7. Gemachtigde heeft ter zitting een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding. De rechtbank wijst dat verzoek af, omdat ten tijde van deze uitspraak nog geen twee jaren zijn verstreken sinds de ontvangst van het bezwaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 4 augustus 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 6:11 van de Awb.